ECLI:NL:RBROT:2022:11630

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 december 2022
Publicatiedatum
10 januari 2023
Zaaknummer
10/243614-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor overtreden van de Opiumwet met betrekking tot het vervoer van cocaïne

Op 23 december 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die op 24 september 2022 te Rotterdam opzettelijk 988,3 gram cocaïne heeft vervoerd. De verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend en er is geen verweer gevoerd dat tot vrijspraak zou leiden. De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van vier maanden geëist, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft echter, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn proceshouding, besloten om af te wijken van de gebruikelijke straffen in soortgelijke zaken. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 77 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en daarnaast een taakstraf van 120 uur opgelegd. De rechtbank heeft ook de vordering tot verlenging van de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidstelling toegewezen, zodat de verdachte onder toezicht van de reclassering kan blijven.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/243614-22
VI-nummer: 99/000435-55
Datum uitspraak: 23 december 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] te [plaats01] ,
raadsvrouw mr. S. Aarts namens mr. S. Lodder, advocaten te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 23 december 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M.A.A. Smetsers heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden met aftrek van voorarrest, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar;
  • verlenging van de proeftijd met één jaar in de zaak met VI-nummer 99/000435-55.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 24 september 2022 te Rotterdam opzettelijk heeft vervoerd, 988,3 gram, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het vervoeren van bijna een kilo cocaïne. Het is algemeen bekend dat drugs slecht zijn voor de volksgezondheid en dat de productie ervan slecht is voor het milieu. Verder leidt de handel in en het gebruik van drugs veelal, direct en indirect, tot vele andere vormen van criminaliteit, waaronder ernstige geweldscriminaliteit. De verdachte heeft door het bezit en vervoer van de drugs hieraan een bijdrage geleverd.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
29 november 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten, maar wel voor andere strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportage
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsrapport, opgemaakt op 26 september 2022, en van een e-mailbericht van de toezichthouder van de verdachte, gedateerd op 22 december 2022. Dit rapport en het e-mailbericht houden het volgende in.
De verdachte heeft zich binnen het toezicht goed aan de afspraken en aan de uitvoering van de bijzondere voorwaarden gehouden. Hij is afsprakentrouw en correct in het contact met de toezichthouder. Gedurende het toezicht wordt er gewerkt aan een aantal belangrijke leefgebieden waaronder onder meer het verkrijgen van een dagbesteding. De verdachte heeft hierin inzet en motivatie getoond. Zo had hij vier dagen per week dagbesteding en heeft hij op eigen initiatief gesolliciteerd voor betaald werk bij PostNL. Dat het niet altijd even makkelijk is geweest voor de verdachte, is onderdeel van het groei- en ontwikkelproces waar hij nu in zit. De verdachte erkent dat hij een fout heeft gemaakt en zegt deze te betreuren. De reclassering schat in dat hij hierin oprecht is. De indruk is dat de verdachte een positieve weg is ingeslagen en de reclassering vindt dat hij een kans verdient om de ingeslagen weg voort te zetten.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit bericht.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Op het vervoeren van een dergelijke hoeveelheid cocaïne staat volgens de oriëntatiepunten voor straftoemeting van de rechtbank (LOVS) een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden. De rechtbank zal in dit geval echter afzien van het opleggen van een volledig onvoorwaardelijke gevangenisstraf, vanwege de persoonlijke omstandigheden en de proceshouding van de verdachte. De verdachte heeft direct zijn verantwoordelijkheid genomen door te zeggen dat de drugs van hem was. Na 13 dagen is de voorlopige hechtenis van de verdachte geschorst. Voor en na deze detentie is de verdachte hard aan de slag gegaan om zijn leven op de rit te krijgen, hetgeen gaat met vallen en opstaan. De rechtbank wil deze ontwikkeling niet doorkruisen met het opleggen van een (relatief) korte gevangenisstraf. Dat is niet in het belang van de verdachte maar ook niet in het belang van de samenleving, die er immers baat bij heeft als het goed gaat met de verdachte en het herhalingsgevaar zo wordt beperkt.
De rechtbank zal daarom volstaan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in combinatie met voorwaardelijke gevangenisstraf. Deze voorwaardelijke straf is ook bedoeld om de verdachte ervan te weerhouden om weer een strafbaar feit te plegen. Daarnaast zal de rechtbank een taakstraf van 120 uren opleggen. Op die manier kan de verdachte ook een positieve bijdrage aan de samenleving geven.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

8..Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

8.1.
Beslissing waarvan herroeping wordt gevorderd
Bij vonnis van 6 mei 2021 van het Gerechtshof Den Haag is de verdachte veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van voorarrest.
De verdachte is op 29 juni 2022 voorwaardelijk in vrijheid gesteld, onder de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de hierbij gestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De proeftijd is ingegaan op 29 juni 2022 en bedraagt 2 jaar.
8.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de proeftijd met één jaar wordt verlengd.
8.3.
Beoordeling
Door het plegen van het bewezen feit heeft de verdachte de aan de voorwaardelijke invrijheidstelling verbonden algemene voorwaarde niet nageleefd. In beginsel is daarom een (gedeeltelijke) herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling op zijn plaats.
De rechtbank acht het echter van belang dat de bijzondere voorwaarden die zijn gekoppeld aan de voorwaardelijke invrijheidsstelling, blijven doorlopen en de verdachte niet opnieuw gedetineerd raakt. Mede gelet op het nieuwe feit is het wel van belang dat de verdachte nog langer onder toezicht van de reclassering blijft. Daarom zal de rechtbank de vordering van de officier van justitie tot het verlengen van de proeftijd met één jaar toewijzen.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 90 (negentig) dagen,
bepaalt dat van deze gevangenisstraf 77 (zevenenzeventig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
60 (zestig) dagen;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
wijst toe de vordering tot verlenging van de proeftijd met 1 (één) jaar van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.A. Hut, voorzitter,
en mrs. E. IJspeerd en E.H. de Bruijn, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.C. Suiker, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 24 september 2022 te Rotterdam opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 988,3 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet )