ECLI:NL:RBROT:2022:11617

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 december 2022
Publicatiedatum
9 januari 2023
Zaaknummer
10021707
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en loonbetaling

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, staat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst tussen [eiser01] en [gedaagde01] centraal. [eiser01] is op 4 januari 2021 in dienst getreden als chauffeur bij [gedaagde01]. De arbeidsovereenkomst is onderwerp van discussie, met name over de einddatum en de betaling van loon. [eiser01] heeft op 9 december 2021 een opzegging gedaan, maar er is onduidelijkheid over de exacte einddatum van het dienstverband. [gedaagde01] stelt dat de overeenkomst per 16 januari 2022 is geëindigd, terwijl [eiser01] meent dat deze pas op 1 februari 2022 is beëindigd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er bewijslevering nodig is om de exacte einddatum te bepalen. Tevens is er discussie over de betaling van loon over de periode van 16 januari tot 1 februari 2022, waarbij [eiser01] stelt recht te hebben op loon, terwijl [gedaagde01] dit betwist. De kantonrechter heeft besloten om een mondelinge behandeling te plannen om de zaak verder te bespreken en om partijen de gelegenheid te geven om aanvullende informatie te verstrekken. De zaak is verwezen naar een rolzitting op 25 januari 2023, waar partijen hun verhinderdata moeten opgeven. De kantonrechter houdt verdere beslissingen aan tot na deze zitting.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10021707 CV EXPL 22-23026
datum uitspraak: 30 december 2022
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
eiser,
gemachtigde: [naam01] ,
tegen
[gedaagde01],
vestigingsplaats: [vestigingsplaats01],
gedaagde,
vertegenwoordig door [naam02] .
De partijen worden hierna ‘ [eiser01] ’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 11 juli 2022, met producties;
  • het antwoord, met producties;
  • de conclusie van repliek;
  • de rolbeslissing van 21 oktober 2022.
[gedaagde01] heeft, hoewel zij daartoe in de gelegenheid is gesteld, niet gereageerd op de conclusie van repliek.

2..De feiten

2.1.
[eiser01] is op 4 januari 2021 in dienst getreden bij [gedaagde01] in de functie van chauffeur.
2.2.
[eiser01] heeft op 24 november 2021 een afspraak gehad met de bedrijfsarts over de inzetbaarheid van [eiser01] .
2.3.
[eiser01] heeft in een mail van 9 december 2021 het volgende, voor zover van belang, aan [gedaagde01] geschreven:
“(…)
Ik stel het volgende voor: betermelding ziektewet. Ingang ouderschapsverlof van 13-12-2021 tot
16-01-2022. Laatste werkdagen 17 tot eind januari 2022. Einde contract per 01-02-2022.
Graag hoor ik van je,
(…)”
2.4.
Bij e-mail van 16 december 2021 heeft [gedaagde01] , voor zover van belang, als volgt gereageerd op deze e-mail:
“(…)
We hebben je mail in goede orde ontvangen.
Je bent hersteld gemeld op 13 december 2021 op jou verzoek.
Zoals overeengekomen in ons telefoongesprek van 15 december 2021 zal je dienstverband eindigen op 16 januari 2022.
Ook zijn wij in dit gesprek overeengekomen dat je aanvullende geboorteverlof 13 december 2021 is ingegaan. En dit zal lopen tot einde dienstverband.
(…)
Bevestiging op schrift ontvang je op korte termijn.
(…)”
2.5.
Vervolgens heeft [gedaagde01] een brief van 16 januari 2022 met, voor zover van belang, de volgende inhoud aan [eiser01] gestuurd:
“(…)
Hiermee bevestigen wij de ontvangst van uw inkomende brief per mail op 09-12-2021, waarin u aangeeft uw dienstbetrekking met [gedaagde01] te willen opzeggen per 16-01-2022. Wij gaan akkoord met de beëindiging van uw arbeidsovereenkomst per 16-01-2022.
Overige zaken zoals het inleveren van bedrijfseigendommen, sleutels, tag, kleding e.d. moeten worden ingeleverd op uw laatste werkdag op onze vestiging in [plaats01] .
In de aansluitende periode na uw laatste werkdag zal uw eindafrekening worden opgemaakt.
(…)”
2.6.
Bij e-mail van 26 januari 2022 heeft [eiser01] [gedaagde01] , voor zover van belang, als volgt bericht:
“Goedemiddag, ik heb mijn dienstverband eind december opgezegd. Telefonisch is mij meegedeeld dat 17 januari mijn laatste werkdag is. Dus dat betekend dat ik niet meer hoef te komen. Dit heb ik wel voorgesteld in mijn opzegbrief. Ik houd jullie dus aan de maand opzegtermijn en loondoorbetaling tot eind januari! Gr ken”
2.7.
Op 7 februari 2022 heeft [eiser01] aan [gedaagde01] een e-mail met, voor zover van belang, de volgende inhoud gestuurd:
“(…)
Tot nu toe heb ik alleen een deel van mijn salaris over de maand Januari van u ontvangen. U had dit salaris op 31-01-2022 moeten betalen.
Ik heb hierover contact met u gehad en gevraagd of u het salaris gaat betalen. U verwijst mij naar een opzegbrief met opzegdatum 16-01-2022. Diverse malen heb ik aangegeven het hier niet mee eens te zijn.
Ik verzoek u mijn salaris, vakantiegeld en resterende vakantiedagen tot 31-01-2022 binnen 2 dagen bij te schrijven op mijn bankrekening. Ik heb recht op de wettelijke verhoging en rente als u te laat betaalt. Die ontvang ik dan ook graag. Ook verzoek ik u mij een loonspecificatie te sturen.
(…)”
2.8.
Op deze e-mail heeft [gedaagde01] , voor zover van belang, als volgt gereageerd:
“(…)
Wij hebben ons aan de gemaakte afspraken gehouden, bevestigd zowel mondeling als schriftelijk. Deze afspraken zijn in alle redelijkheid gemaakt gezien de situatie destijds.
U was hiermee akkoord.
Dat u daar nu op terugkomt bevreemd ons en wij betreuren dit ook, wij willen het graag daarbij laten.
(…)”

3..Het geschil

3.1.
[eiser01] eist samengevat:
  • [gedaagde01] te veroordelen aan hem te betalen € 1.657,89 met rente en € 300,90 aan buitengerechtelijke kosten;
  • [gedaagde01] te veroordelen in de proceskosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
[eiser01] baseert de eis op het volgende
[eiser01] heeft de arbeidsovereenkomst tussen partijen opgezegd met inachtneming van de opzegtermijn van één maand, waardoor de arbeidsovereenkomst per 1 februari 2022 is geëindigd. [eiser01] heeft geen loon ontvangen van [gedaagde01] over de periode vanaf
16 januari 2022 tot en met 31 januari 2022. [gedaagde01] heeft een bedrag van € 1.657,89, dat zij aan [eiser01] verschuldigd is, onbetaald gelaten.
[eiser01] heeft haar vordering noodgedwongen uit handen gegeven aan haar gemachtigde, die een ingebrekestelling en aanmaningen heeft gestuurd aan [gedaagde01] . De hierdoor veroorzaakte buitengerechtelijke kosten van € 300,90 moet [gedaagde01] aan [eiser01] vergoeden.
3.3.
[gedaagde01] is het niet eens met de eis en voert het volgende aan.
De arbeidsovereenkomst tussen partijen is op of per 16 januari 2022 al geëindigd. Dit is tussen partijen onderling afgesproken tijdens een telefoongesprek op 15 december 2022, nadat [gedaagde01] de opzegging van [eiser01] van 9 december ontvangen had. [eiser01] heeft geen werkzaamheden verricht en zich niet beschikbaar gesteld voor werk vanaf 17 januari 2022. Ook waren er geen verlofdagen meer. [eiser01] heeft niets meer van [gedaagde01] te vorderen.

4..De beoordeling

4.1.
Deze zaak gaat over de vraag of [eiser01] recht heeft op loon over de periode vanaf
16 januari 2022 tot 1 februari 2022 op grond van de arbeidsovereenkomst tussen partijen. De discussie tussen partijen die hieraan ten grondslag ligt is of de arbeidsovereenkomst tussen partijen per 1 februari 2022 of per 16/17 januari 2022 is geëindigd. Feit is wel dat [eiser01] in de periode vanaf 16/17 januari 2022 tot 1 februari 2022 geen werkzaamheden voor [gedaagde01] heeft verricht.
4.2.
Voorlopig kan nog niet vastgesteld worden wanneer de arbeidsovereenkomst precies is geëindigd. Dit is eventueel afhankelijk van nadere bewijslevering en in ieder geval van wat partijen met elkaar hebben besproken tijdens het telefoongesprek van 15 december 2021 naar aanleiding van de opzegging van [eiser01] van 9 december 2021. Als onweersroken staat vast dat dit telefoongesprek heeft plaatsgevonden tussen [naam03] (hierna: [naam03] ) namens [gedaagde01] en [eiser01] .
4.3.
Als er in rechte van moet worden uitgegaan dat de arbeidsovereenkomst pas per
1 februari 2022 is geëindigd, dan brengt dit nog niet zonder meer mee dat [eiser01] recht heeft op salaris over de periode vanaf 16/17 januari 2022 tot 1 februari 2022. De kantonrechter licht dit als volgt toe.
4.4.
In beginsel geldt dat een werknemer recht heeft op uitbetaling van zijn loon tijdens het dienstverband, ook als hij zijn werkzaamheden niet verricht, maar dat is anders als het niet verrichten van de werkzaamheden in redelijkheid voor zijn rekening komt. Of dit laatste het geval is, is afhankelijk van wat partijen met elkaar hebben besproken en afgesproken over de laatste periode van het dienstverband. De concrete vragen die rijzen is of [eiser01] wel bereid was te werken bij [gedaagde01] vanaf 16/17 januari 2022 en of dit voor [gedaagde01] voldoende duidelijk is geweest, en zo niet, of [eiser01] er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat hij in de laatste periode van het dienstverband tot 1 februari 2022 door [gedaagde01] is vrijgesteld van het verrichten van werkzaamheden, terwijl zijn loon wel zou worden doorbetaald.
4.5.
In dit kader is wellicht het volgende relevant. Uit de stellingen van [eiser01] blijkt dat hij meent dat hij aan het einde van het dienstverband nog een tegoed aan vakantiedagen had, terwijl [gedaagde01] heeft gesteld dat er geen verlofdagen meer waren. In het verlengde hiervan is de kantonrechter opgevallen dat nergens uit blijkt hoe het gevorderde bedrag dat [eiser01] vordert precies is opgebouwd, en of voor de berekening daarvan rekening is gehouden met een tegoed aan vakantiedagen.
4.6.
De kantonrechter acht het gewenst om de zaak tijdens een mondelinge behandeling met partijen te bespreken. Partijen zullen dan in de gelegenheid zijn om informatie te verstrekken die van belang is voor het nemen van een beslissing. Beide partijen zullen in ieder geval in de gelegenheid worden gesteld om zich uit te laten over wat precies is besproken tussen [eiser01] en [naam03] namens [gedaagde01] tijdens het telefoongesprek op
15 december 2022 over de einddatum van het dienstverband. [eiser01] zal daarnaast in de gelegenheid worden gesteld om te stellen en te onderbouwen hoe het gevorderde bedrag aan achterstallig loon precies is opgebouwd en [gedaagde01] zal in de gelegenheid zijn om de kennelijke stelling dat zij het dienstverband van [eiser01] al correct heeft afgerekend te onderbouwen. Zij kan daartoe een eindafrekening overleggen, indien die eindafrekening niet al is overgelegd als productie 7 bij de dagvaarding. Indien van belang kunnen partijen informatie verstrekken over het vakantietegoed van [eiser01] .
Tijdens de mondelinge behandeling zal ook worden onderzocht of partijen tot een schikking kunnen komen.
4.7.
Alle stukken die belangrijk kunnen zijn voor de zaak en die nog niet in het geding zijn gebracht, dienen door de partij die deze ter sprake wil brengen aan de kantonrechter en aan de wederpartij te worden opgestuurd. Deze stukken moeten uiterlijk tien dagen vóór de mondelinge behandeling ontvangen zijn door de kantonrechter en de wederpartij.
4.8.
Partijen moeten op de mondelinge behandeling worden vertegenwoordigd door een persoon die op de hoogte is van de feiten met betrekking tot de vordering. Deze vertegenwoordiger moet schriftelijk gemachtigd zijn, ook tot het treffen van een minnelijke regeling.
4.9.
Partijen dienen voor het bepalen van de datum van de mondelinge behandeling hun verhinderdata op te geven. Daartoe wordt de zaak verwezen naar de hierna te melden rolzitting. Uitstel is niet mogelijk, tenzij beide partijen daarom gezamenlijk verzoeken.
De griffier zal datum en tijd van de mondelinge behandeling aan partijen mededelen.
De kantonrechter wijst partijen erop dat het niet verschijnen op de mondelinge behandeling in het nadeel van de niet verschijnende partij kan worden uitgelegd.
4.10.
De kantonrechter houdt iedere verdere beslissing aan.

5..De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
bepaalt dat partijen op een nader te bepalen datum en tijdstip moeten verschijnen op de zitting in het gerechtsgebouw in Rotterdam, Wilhelminaplein 100, gebouw B (het rode gebouw), ten overstaan van de hierna genoemde kantonrechter;
5.2.
verwijst de zaak naar de rolzitting van
woensdag 25 januari 2023 om 14:30 uurom partijen de gelegenheid te bieden hun verhinderdata voor de dan komende drie maanden op te geven;
5.3.
bepaalt dat de schriftelijke opgaaf uiterlijk de dag vóór deze rolzitting om 12.00 uur ter griffie ontvangen dient te zijn;
5.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en in het openbaar uitgesproken.
757