ECLI:NL:RBROT:2022:11605

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 december 2022
Publicatiedatum
9 januari 2023
Zaaknummer
10/177776-20 (dagvaarding I) en 10/711022-20 (dagvaarding II) (ter terechtzitting gevoegd)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging zware mishandeling, mishandeling, wapen- en munitiebezit en bedreiging in het kader van caféruzie

Op 14 december 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1977, die betrokken was bij een caféruzie op 13 december 2019. De verdachte werd beschuldigd van medeplegen van poging tot zware mishandeling, mishandeling, wapen- en munitiebezit en bedreiging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met een medeverdachte slachtoffer [slachtoffer01] zwaar lichamelijk letsel heeft willen toebrengen door hem met een barkruk te slaan en hem meerdere keren te schoppen terwijl hij op de grond lag. De rechtbank sprak de verdachte vrij van enkele andere ten laste gelegde feiten, waaronder poging tot doodslag en vernieling, omdat deze niet wettig en overtuigend bewezen waren.

De officier van justitie had een gevangenisstraf van negen maanden geëist, maar de rechtbank legde uiteindelijk een voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 weken op, met bijzondere voorwaarden, en een taakstraf van 180 uren. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn verslaving aan alcohol en drugs, en zijn positieve ontwikkeling na een afkickprogramma. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een gevaar voor de samenleving vormde, maar dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet noodzakelijk was, gezien zijn huidige situatie en de lage kans op recidive. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer01] werd gedeeltelijk toegewezen, met een schadevergoeding van € 3.443,74, vermeerderd met wettelijke rente. De benadeelde partij [slachtoffer05] werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat de verdachte werd vrijgesproken van de feiten die aan hem waren ten laste gelegd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/177776-20 (dagvaarding I) en 10/711022-20 (dagvaarding II)
(ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 14 december 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaken tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1977,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres01] , [postcode01] [plaats01] ,
raadsman mr. A.J.M. Bommer, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 30 november 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie, mr. T.J. Lindhout, heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het op dagvaarding I onder 1 primair, impliciet primair, en het op dagvaarding II onder 4 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het op dagvaarding I onder 1 primair, impliciet subsidiair, en onder 2 (met uitzondering van het ten laste gelegde medeplegen) en van het op dagvaarding II onder 1, 2, 3 en 5 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar en als bijzondere voorwaarde een contactverbod met [slachtoffer01] en [slachtoffer02] .

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering medeplegen poging tot doodslag [slachtoffer03] , vernieling, mishandeling [slachtoffer02] en wederrechtelijk binnendringen
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het op dagvaarding I onder 1 primair, impliciet primair, en het op dagvaarding II onder 4 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
Ook acht de rechtbank het op dagvaarding II onder 3 en 5 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Voor wat betreft de onder 3 ten laste gelegde mishandeling betreft het het woord van aangeefster tegenover dat van de verdachte en er is voor het overige onvoldoende steunbewijs voor de verklaring van aangeefster. Voor wat betreft het onder 5 ten laste gelegde is de rechtbank met de verdediging van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor de wederrechtelijkheid van het binnendringen.
De verdachte wordt ook daarvan vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering vuurwapenbezit en bedreiging
Het op dagvaarding II onder 1 en 2 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.3.
Bewijswaardering dagvaarding I, feit 1 primair, impliciet subsidiair
Medeplegen
4.3.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde medeplegen van de poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
4.3.2.
Beoordeling
De rechtbank acht met de officier van justitie en de verdediging poging tot zware mishandeling van [slachtoffer01] wettig en overtuigend bewezen. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte aangever [slachtoffer01] met de bovenkant van een barkruk op het lichaam heeft geslagen. Nadat aangever [slachtoffer01] door een vuistslag van de verdachte op de grond was gekomen, heeft de verdachte samen met de medeverdachte [medeverdachte01] meerdere keren met een geschoeide voet tegen het hoofd en het lichaam van aangever [slachtoffer01] geschopt. De rechtbank is van oordeel dat daarbij sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte. De medeverdachte heeft in eerste instantie getracht de verdachte en aangever [slachtoffer01] uit elkaar te halen, maar kort daarop heeft medeverdachte [medeverdachte01] zich zo significant aangesloten bij de geweldshandelingen van de verdachte jegens aangever [slachtoffer01] , dat de rechtbank daaruit afleidt dat de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte01] gezamenlijk de opzet hebben gehad om aangever [slachtoffer01] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank acht het medeplegen van de poging tot zware mishandeling van aangever [slachtoffer01] bewezen.
4.3.3.
Conclusie
Bewezen is het medeplegen van poging tot zware mishandeling.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het op dagvaarding I onder 1 primair, impliciet subsidiair, en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het op dagvaarding II onder 1 en 2 bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het op dagvaarding II onder 1 en 2 bewezen ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
Dagvaarding I
1
primair
hij op 13 december 2019 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een
persoon genaamd [slachtoffer03] zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
-tegen het hoofd heeft geschopt en tegen het lichaam
van die [slachtoffer03] terwijl die [slachtoffer03] op de grond lag en
-met de bovenkant van een barkruk heeft geslagen op het lichaam
van die [slachtoffer03] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op 13 december 2019 te Rotterdam
[slachtoffer04] heeft mishandeld door in het gezicht te stompen;
Dagvaarding II
1.
hij in de periode van 1 oktober 2008 tot en met 24 april 2020 te
Rotterdam
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet
wapens en munitie,
te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm
van een pistool van het merk Tanfoglio, type GT28, kaliber 6.35 mm,
en (daarbij)voor dat wapen geschikte munitie voorhanden heeft gehad;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 februari 2020 tot en met 20 april 2020 te
Rotterdam
[slachtoffer02] en de broer van die [slachtoffer02] genaamd [slachtoffer05]
(meermaal) heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling,
door
- die [slachtoffer02] berichten te sturen via Whatsapp en/of SMS
en/of Facebook-Messenger met daarin (onder andere) de teksten:
"Ik ben blij dat je op gekankerd bent. Je moet op je hoede
zijn" en/of "het valt niet mee om je broer te pakken. Hij zit steeds binnen.
Als ik hem tegen kom sla ik zijn kop er af" en
"als je me leeg trek pak ik 2 levens kk gek, beter stop je nu
vuile vieze kankerhoer", " Hij gaat er exbt aan" en/of "1 ding is zeker jullie
hebben geen leven meer", en
"Je broer gaat het echt krijgen", " Al me woede ga
ik erin stoppen tot er geen beweging meer in zit", "Jou broer ga ik slopen
Op kk" , "Maar je broer wil ik niet meer bij [naam01] zien Anders eigen risico
(. .. ) Anders zorg ik wel at hij niet in staat is om te zien En dan meen ik
echt Dan sla ik ze kk hersens in met een hamer En als je zo door ga doe ik
misschien nu wel Dan weet je da be Dit is nog niet klaar", "Kom goed kk lijers
jullie allemaal Kk nsvers Ik ben klaar met mensen als jullie Ga xmaar door en
blaas je kk kop eraf Kk steuntrekkende kk nsbers We zullen zien wie er ee
hoeren jong is Kk bastaard", "Ik zou maar op me hoede zijn als ik
jullienwas", "Bet val nie mee om je broer te pakken hij blijf maar binnen
zitten Met moeders", "Zeg mar anders knal ik er 1 van door hun hoofd" en
"Ik zal je nog wat zeggen de eerste keer als ik je broer zie sla ik hem gelijk
boven op ze muil",
althans (telkens) berichten van gelijke dreigende aard of strekking.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Dagvaarding I
1.
primair
medeplegen van poging tot zware mishandeling
2.
mishandeling
Dagvaarding II
1.
De eendaadse samenloop van
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
2.
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, meermalen gepleegd
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
In de vroege ochtend van 13 december 2019 heeft de verdachte onder invloed van alcohol en drugs in een café slachtoffer [slachtoffer04] mishandeld door hem uit het niets een vuistslag in het gezicht te geven. Deze mishandeling is uitgelopen op een vechtpartij waarbij de verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte01] heeft geprobeerd om slachtoffer [slachtoffer01] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De verdachte heeft slachtoffer [slachtoffer01] met een barkruk geslagen en met zijn mededader heeft de verdachte slachtoffer [slachtoffer01] meermalen tegen het hoofd en lichaam geschopt. De verdachte heeft met dit forse geweld op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en gezondheid van de slachtoffers, maar ook op hun vertrouwen in mensen om zich heen en in de maatschappij. Voorts veroorzaken dergelijke feiten gevoelens van onveiligheid en onrust bij de slachtoffers en in de maatschappij. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het bedreigen van zijn ex-partner en haar broer met de dood en met zware mishandeling, door zijn ex-partner gedurende een paar maanden veelvuldig bedreigende berichten te sturen. Dit moet voor zijn ex-partner en haar broer bijzonder angstig zijn geweest. Ook dergelijke feiten veroorzaken gevoelens van onveiligheid. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan. De verdachte heeft zich daarnaast nog schuldig gemaakt aan het in zijn woning voorhanden hebben van een vuurwapen met bijbehorende munitie. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens verhoogt het risico op levensbedreigende geweldsdelicten en brengt zodoende grote veiligheidsrisico’s met zich. De ervaring leert dat het bezit van vuurwapens niet zelden leidt tot het (ondeskundig) gebruik daarvan, met alle ernstige gevolgen voor anderen van dien.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
14 november 2022, waaruit blijkt dat de verdachte in de afgelopen vijf jaar niet is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Het Leger des Heils, afdeling reclassering, heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 26 oktober 2021. Dit rapport houdt het volgende in.
Ten tijde van de delicten waren er aanwijzingen voor psychische problemen en was de verdachte cocaïneverslaafd en gebruikte hij veelvuldig alcohol. Ten tijde van het uitgaansgeweld was hij onder invloed van alcohol, wat van invloed lijkt te zijn geweest op het geweldsgebruik. Hij heeft impulsief en onder invloed gehandeld en heeft de interpersoonlijke problemen met zijn toenmalige vriendin niet adequaat het hoofd weten te bieden. De verdachte heeft zichzelf aangemeld voor een opname in een afkickkliniek en heeft in augustus 2020 een afkickprogramma in een kliniek van IGHD (Ik Ga Het Doen) Verslavingszorg doorlopen. Hij is sindsdien abstinent van cocaïne en alcoholgebruik. De verdachte heeft zijn werkgever op de hoogte gebracht van zijn verslaving en van de strafzaken, waarna er gesprekken met de werkgever hebben plaatsgevonden welke hij positief doorlopen heeft. Hij is 10 jaar werkzaam bij dezelfde werkgever, heeft een vast contract, een koophuis en een financieel gezonde situatie. Er is sprake van een positief sociaal netwerk. Zijn huidige vriendin en een vriend heeft hij ook op de hoogte gebracht van zijn verslaving(sverleden) en de strafzaak. Op dit moment zijn er geen leefgebieden waarop, aldus de reclassering, ingezet zou kunnen worden ter vermindering van recidive. De verdachte heeft hierin zelf al een aanzienlijke inzet getoond. Het risico op recidive, letselschade en het onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als laag. Geadviseerd wordt een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. De reclassering acht interventies of toezicht niet nodig. Wanneer de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd krijgt, kan dit van negatieve invloed zijn op het risico op recidive. Wanneer hij zijn werk en/of zijn relatie verliest, kan dit (door psychische belasting) het risico op een terugval in middelen vergroten wat vervolgens de kans op delictgedrag vergroot. Ook kan dit problemen op andere leefgebieden, zoals huisvesting of financiële situatie, veroorzaken.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Nu de rechtbank minder feiten bewezen heeft verklaard dan de feiten waarop de eis van de officier van justitie is gebaseerd, mede gelet op het tijdsverloop sinds het bewezenverklaarde en nu niet is gebleken dat de verdachte in de tussentijd nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd, zal de rechtbank afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. In plaats daarvan wordt een taakstraf opgelegd en een voorwaardelijke gevangenisstraf. Het opleggen van contactverboden als bijzondere voorwaarde is daarbij naar het oordeel van de rechtbank noodzakelijk. De voorwaardelijke straf dient er ook toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank een taakstraf van 180 uren, met aftrek van voorarrest, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 weken, met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden.

8..Vorderingen benadeelde partijen / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [slachtoffer01] , ter zake van de op dagvaarding I onder 1 ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 4.143,74 aan materiële schade, bestaande uit € 358,74 aan eigen risico voor zorgkosten 2019, € 385,- aan eigen risico voor zorgkosten 2020 en € 3.400,- aan inkomstenderving. Ook vordert de benadeelde partij een vergoeding van € 5.000,- aan immateriële schade.
Als benadeelde partij heeft zich ook in het geding gevoegd [slachtoffer05] , ter zake van het op dagvaarding II onder 4 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.580,- aan materiële schade, bestaande uit reparatiekosten in verband met schade aan zijn auto.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer01] , vermeerderd met wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, met dien verstande dat de vordering tot vergoeding van immateriële schade dient te worden gematigd tot een bedrag van € 1.000,-, met niet-ontvankelijk verklaring ten aanzien van het resterende deel van de vordering.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij [slachtoffer05] in zijn vordering, nu zij ten aanzien van het op dagvaarding II onder 4 ten laste gelegde tot vrijspraak heeft geconcludeerd.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging stelt zich ten aanzien van de vordering van [slachtoffer01] voor materiële schade op het standpunt dat het eigen risico aan zorgkosten 2019 voor toewijzing vatbaar is. De gevorderde vergoeding voor het eigen risico aan zorgkosten 2020 dient te worden afgewezen, nu onvoldoende is onderbouwd dat in die periode kosten zijn gemaakt als gevolg van het ten laste gelegde feit. De gevorderde vergoeding voor inkomstenderving dient te worden gematigd in die zin dat moet worden uitgegaan van een uurloon van € 35,-, zijnde het uurloon na aftrek van af te dragen BTW en belasting. De verdediging stelt zich ten aanzien van de vordering voor immateriële schade op het standpunt dat deze moet worden gematigd tot een bedrag van € 1.000,-.
8.3.
Beoordeling
Vordering [slachtoffer01]
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het op dagvaarding I onder 1 primair, impliciet subsidiair, bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks (materiële) schade is toegebracht. De gevorderde schadevergoeding voor het eigen risico aan zorgkosten 2019 is genoegzaam onderbouwd en is door de verdachte niet weersproken. Ook de gevorderde schadevergoeding voor het eigen risico aan zorgkosten 2020 is genoegzaam onderbouwd. Uit het overzicht zorgkosten 2020 blijkt dat de benadeelde partij in 2020 zorgkosten heeft gemaakt bij de Afdeling Neurologie van het Maasstad Ziekenhuis. De vordering wordt daarom ten aanzien van de posten eigen risico zorgkosten 2019 en 2020 toegewezen. De benadeelde partij heeft ook een bedrag aan inkomstenderving opgevoerd van € 3.400,-, opgebouwd uit 80 arbeidsuren maal een uurtarief van € 42,50. Onweersproken is komen vast te staan dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde strafbare feit 10 dagen niet heeft kunnen werken en dat hij als zelfstandig ondernemer zonder personeel hierdoor inkomsten heeft gederfd. De rechtbank zal echter uitgaan van een lager uurtarief vanwege nog af te dragen BTW en belasting en zal het bedrag aan inkomstenderving begroten op een bedrag van € 1.700,-. Voor het meer gevorderde met betrekking tot deze schadepost zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard.
Daarnaast is vast komen te staan dat de benadeelde partij door het op dagvaarding I onder 1 primair, impliciet subsidiair, bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 1.000,-, gelet op de schadevergoeding die in soortgelijke gevallen wordt opgelegd. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. De rechtbank is van oordeel dat dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partij betaalt, is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 13 december 2019.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Vordering [slachtoffer05]
De benadeelde partij [slachtoffer05] zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat de verdachte ten aanzien van het op dagvaarding II onder 4 ten laste gelegde wordt vrijgesproken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [slachtoffer01] een schadevergoeding betalen van
€ 3.443,74, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht. Over een deel van de gevorderde schadevergoeding wordt in deze procedure geen inhoudelijke beslissing genomen.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 47, 55, 57, 285, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de op dagvaarding I onder 1 primair, impliciet primair, en op dagvaarding II onder 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de op dagvaarding I onder 1 primair, impliciet subsidiair, en onder 2 en de op dagvaarding II onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) weken;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een
proeftijd, die wordt gesteld op
2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarde:
- de veroordeelde zal gedurende de proeftijd op geen enkele wijze contact (laten) opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer01] (geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum02] 1961) en [slachtoffer02] (geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum03] 1973), of zoveel korter als de reclassering verantwoord vindt;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarde:
  • de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
  • de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
170 (honderdzeventig) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
85 dagen;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer01] , te betalen een bedrag van
€ 3.443,74 (zegge: drieduizendvierhonderddrieënveertig euro en vierenzeventig eurocent),bestaande uit € 2.443,74 aan materiële schade en
€ 1.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 13 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer01] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering;
bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [slachtoffer01] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer01] te betalen
€ 3.443,74(hoofdsom,
zegge: drieduizendvierhonderddrieënveertig euro en vierenzeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 december 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 3.443,74 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
44 dagen;
de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer01] , waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer01] en omgekeerd;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer05] niet-ontvankelijk in de vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Daum, voorzitter,
en mrs. J.H. Janssen en M.V. Scheffers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Nagtegaal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 14 december 2022.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
10/177776-20
1
hij op of omstreeks 13 december 2019 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een
persoon genaamd [slachtoffer01] van het leven te beroven, althans zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
-op/tegen het hoofd heeft geschopt en/of geslagen, althans op/tegen het lichaam
van die [slachtoffer01] terwijl die [slachtoffer01] op de grond lag en/of
-met (de zitting/ bovenkant van een barkruk) heeft geslagen op/tegen het lichaam
van die [slachtoffer01] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 december 2019 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
aan [slachtoffer01]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten een door midden gescheurd oor en/of zijn neus
(aan de bovenzijde) open te splijten, heeft toegebracht, door
één of meermalen,
- op/tegen het hoofd te schoppen en/of te slaan, althans op/tegen het lichaam van
die [slachtoffer01] terwijl die [slachtoffer01] op de grond lag en/of
- met (de zitting/ bovenkant van een barkruk) op/tegen het lichaam van die Van ’s
Hof te slaan;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij
op of omstreeks 13 december 2019 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer01] heeft mishandeld door
op/tegen het hoofd te schoppen en/of te slaan;
2
hij op of omstreeks 13 december 2019 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
[slachtoffer04] heeft mishandeld door in/tegen het gezicht te slaan en/of te stompen;
10/711022-20
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2008 tot en met 24 april 2020 te
Rotterdam
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet
wapens en munitie,
te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm
van een pistool van het merk Tanfoglio, type GT28, kaliber 6.35 mm,
en/of (daarbij)
voor dat wapen geschikte munitie
voorhanden heeft gehad;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 februari 2020 tot en met 20 april 2020 te
Rotterdam
[slachtoffer02] en/of de broer van die [slachtoffer02] genaamd [slachtoffer05]
(meermaal) heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door
- die [slachtoffer02] dreigend (onder andere) de woorden toe te
voegen "Ik snij je van onder tot boven open als je bij me weg gaat" en/of "Ik, ,
blaas je kop eraf" en/of "Je gaat er aan, ik ga voor goud, ik schiet je kanker
kop er af, jullie hebben geen kanker leven meer, vieze dikke kankerzeug",
althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard of strekking,
en/of
- die [slachtoffer02] berichten te sturen via Whatsapp en/of SMS
en/of Facebook-Messenger met daarin (onder andere) de tekst(en):
. (via Whatsapp) "Ik ben blij dat je op gekankerd bent. Je moet op je hoede
zijn" en/of "het valt niet mee om je broer te pakken. Hij zit steeds binnen.
Als ik hem tegen kom sla ik zijn kop er af" en/of
. (via sms) "als je me leeg trek pak ik 2 levens kk gek, beter stop je nu
vuile vieze kankerhoer", " Hij gaat er exbt aan" en/of "1 ding is zeker jullie
hebben geen leven meer", en/of
(via Facebook-Messenger) "Je broer gaat het echt krijgen", "Al me woede ga
ik erin stoppen tot er geen beweging meer in zit", "Jou broer ga ik slopen
Op kk" , "Maar je broer wil ik niet meer bij [naam01] zien Anders eigen risico
(. .. ) Anders zorg ik wel at hij niet in staat is om te zien En dan meen ik
echt Dan sla ik ze kk hersens in met een hamer En als je zo door ga doe ik
misschien nu wel Dan weet je da be Dit is nog niet klaar", "Kom goed kk lijers
jullie allemaal Kk nsvers Ik ben klaar met mensen als jullie Ga xmaar door en
blaas je kk kop eraf Kk steuntrekkende kk nsbers We zullen zien wie er ee
hoeren jong is Kk bastaard", "Ik zou maar op me hoede zijn als ik
jullienwas", "Bet val nie mee om je broer te pakken hij blijf maar binnen
zitten Met moeders", "Zeg mar anders knal ik er 1 van door hun hoofd" en/of
"Ik zal je nog wat zeggen de eerste keer als ik je broer zie sla ik hem gelijk
boven op ze muil",
althans (telkens) berichten van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
hij op of omstreeks 02 november 2019 te Rotterdam
[slachtoffer02] heeft mishandeld door in de kaak van die [slachtoffer02]
Versteeg te knijpen en/of de mond van die [slachtoffer02] Versteeg dicht te knijpen
en/of die [slachtoffer02] Versteeg (met kracht) bij een (boven)arm vast te pakken en/of
daarin te knijpen en/of in het gezicht van de [slachtoffer02] Versteeg te knijpen en/of
stompen en/of slaan;
4.
hij op of omstreeks 19 april 2020 te Rotterdam opzettelijk en wederrechtelijk
een auto, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer05]
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft
vernield en / of beschadigd;
5.
hij op of omstreeks 21 april 2020 te Rotterdam
in de woning gelegen [adres02] ,
bij een ander, te weten bij [slachtoffer06] , althans bij een ander of anderen
dan bij verdachte, in gebruik
wederrechtelijk is binnengedrongen.