ECLI:NL:RBROT:2022:11604

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 december 2022
Publicatiedatum
9 januari 2023
Zaaknummer
10/177772-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging zware mishandeling bij caféruzie met gedeeltelijke toewijzing vordering benadeelde partij

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 december 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1991, die betrokken was bij een vechtpartij in een café op 13 december 2019. De verdachte werd beschuldigd van medeplegen van poging tot zware mishandeling. De officier van justitie eiste vrijspraak voor het primair ten laste gelegde, maar wel bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde, met een taakstraf van 90 uren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachte in nauwe en bewuste samenwerking hebben gehandeld, waarbij de verdachte aanvankelijk probeerde de vechtende partijen uit elkaar te houden, maar later zich bij het geweld voegde. De rechtbank achtte het medeplegen van poging tot zware mishandeling bewezen en sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde.

De rechtbank legde een taakstraf op van 90 uren, die voorwaardelijk werd opgelegd met een proeftijd van één jaar. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste voor materiële en immateriële schade, gedeeltelijk toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk was voor de schade die de benadeelde partij had geleden door het bewezen verklaarde feit. De totale schadevergoeding werd vastgesteld op € 3.443,74, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 13 december 2019. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, wat leidde tot de opgelegde straf en schadevergoeding.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/177772-20
Datum uitspraak: 14 december 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1991,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres01] , [postcode01] [plaats01] ,
raadsman mr. M. de Reus, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 30 november 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie, mr. T.J. Lindhout, heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het primair, impliciet primair, ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het primair, impliciet subsidiair, ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf van 90 uren.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering medeplegen poging tot doodslag
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het primair, impliciet primair, ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering medeplegen van poging tot zware mishandeling
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde medeplegen van poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Er is geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte01] .
4.2.2.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat het geweld in café [naam horecagelegenheid01] die nacht is begonnen, nadat medeverdachte [medeverdachte01] aangever [aangever01] een vuistslag in het gezicht gaf. Aangever [slachtoffer01] heeft de medeverdachte hierop een duw gegeven. Verdachte heeft geprobeerd de medeverdachte en [slachtoffer01] uit elkaar te houden. Vervolgens heeft [slachtoffer01] de verdachte een vuistslag in het gezicht gegeven, waarna de verdachte [slachtoffer01] ook een vuistslag in het gezicht heeft gegeven. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de medeverdachte vervolgens [slachtoffer01] met de bovenkant van een barkruk op het lichaam heeft geslagen. Nadat [slachtoffer01] door een vuistslag van de medeverdachte op de grond was gekomen, heeft de verdachte samen met de medeverdachte meerdere keren met een geschoeide voet tegen het hoofd en het lichaam van [slachtoffer01] geschopt. De rechtbank is van oordeel dat daarbij sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte. De verdachte heeft weliswaar in eerste instantie getracht de medeverdachte en [slachtoffer01] uit elkaar te halen, maar kort daarop heeft verdachte zich zo significant aangesloten bij de geweldshandelingen van de medeverdachte jegens [slachtoffer01] , dat de rechtbank daaruit afleidt dat de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte02] gezamenlijk de opzet hebben gehad om aangever [slachtoffer01] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank acht het ten laste gelegde medeplegen van de poging tot zware mishandeling van [slachtoffer01] daarom bewezen.
4.2.3.
Conclusie
Bewezen is het medeplegen van poging tot zware mishandeling.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair, impliciet subsidiair, ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
primair
hij op 13 december 2019 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een
persoon genaamd [slachtoffer01] zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
-tegen het hoofd heeft geschopt en tegen het lichaam
van die [slachtoffer01] terwijl die [slachtoffer01] op de grond lag en
-met de bovenkant van een barkruk heeft geslagen op het lichaam
van die [slachtoffer01] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
primair
medeplegen van poging tot zware mishandeling
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
In de vroege ochtend van 13 december 2019 is de verdachte betrokken geraakt bij een vechtpartij waarbij de verdachte, onder invloed van alcohol, samen met medeverdachte [medeverdachte01] heeft geprobeerd om slachtoffer [slachtoffer01] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Weliswaar probeert de verdachte in eerste instantie juist de vechtende partijen uit elkaar te houden waarbij de verdachte zelf een klap oploopt, maar uiteindelijk heeft de verdachte samen met zijn mededader het slachtoffer [slachtoffer01] meermalen tegen het hoofd en lichaam geschopt terwijl deze al op de grond lag en heeft de medeverdachte het slachtoffer [slachtoffer01] met een barkruk geslagen. De verdachte heeft met dit forse geweld op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en gezondheid van het slachtoffer, maar ook op zijn vertrouwen in mensen om hem heen en in de maatschappij. Voorts veroorzaken dergelijke feiten gevoelens van onveiligheid en onrust bij het slachtoffer en in de maatschappij. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 14 november 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit zal de rechtbank een taakstraf opleggen, zoals door de officier van justitie geëist. Omdat de verdachte niet eerder is veroordeeld vanwege strafbare feiten, mede gelet op het tijdsverloop sinds het bewezenverklaarde feit en nu niet is gebleken dat de verdachte in de tussentijd nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd, zal de rechtbank de voorgenomen straf geheel voorwaardelijk opleggen. Deze voorwaardelijke straf dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank een voorwaardelijke taakstraf van 90 uren, met een proeftijd van één jaar, passend en geboden.

8..Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd de heer [slachtoffer01] ter zake van de ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 4.143,74 aan materiële schade, bestaande uit € 358,74 aan eigen risico voor zorgkosten 2019, € 385,- aan eigen risico voor zorgkosten 2020 en € 3.400,- aan inkomstenderving. Ook vordert de benadeelde partij een vergoeding van € 5.000,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, met dien verstande dat de vordering tot vergoeding van immateriële schade dient te worden gematigd tot een bedrag van € 1.000,-, met niet-ontvankelijk verklaring ten aanzien van het resterende deel van de vordering.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging stelt zich ten aanzien van de vordering voor materiële schade primair op het standpunt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De verdediging betoogt dat de schade is veroorzaakt door het geven van een klap door de medeverdachte. Nu is betoogd dat geen sprake is van medeplegen van een poging tot zware mishandeling in welk geval iedere verdachte voor het geheel aansprakelijk zou zijn, is door de verdachte aan de benadeelde partij niet rechtstreeks (materiële) schade toegebracht.
Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat de gevorderde vergoeding voor het eigen risico aan zorgkosten 2019 voor toewijzing vatbaar is. De gevorderde vergoeding voor het eigen risico aan zorgkosten 2020 dient te worden afgewezen, nu onvoldoende is onderbouwd dat in die periode zorgkosten zijn gemaakt als gevolg van het ten laste gelegde feit. De gevorderde vergoeding voor inkomstenderving dient te worden gematigd in die zin dat moet worden uitgegaan van een uurloon na aftrek van af te dragen BTW en belasting.
De verdediging stelt zich ten aanzien van de vordering voor immateriële schade op het standpunt dat deze moet worden gematigd vanwege enige mate van eigen schuld aan de zijde van het slachtoffer.
8.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 primair, impliciet subsidiair, bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks (materiële) schade is toegebracht. De gevorderde schadevergoeding voor het eigen risico voor zorgkosten 2019 is genoegzaam onderbouwd en is door de verdachte niet weersproken. Ook de gevorderde schadevergoeding voor het eigen risico voor zorgkosten 2020 is genoegzaam onderbouwd. Uit het overzicht zorgkosten 2020 blijkt dat de benadeelde partij ook in 2020 zorgkosten heeft gemaakt, onder meer bij de Afdeling Neurologie van het Maasstad Ziekenhuis, waarbij het opgevoerde bedrag aan eigen risico ten laste van de benadeelde partij komt. De vordering wordt daarom ten aanzien van de posten eigen risico zorgkosten 2019 en 2020 toegewezen. De benadeelde partij heeft ook een bedrag aan inkomstenderving opgevoerd van € 3.400,-, opgebouwd uit 80 arbeidsuren maal een uurtarief van € 42,50. Onweersproken is komen vast te staan dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde strafbare feit 10 dagen niet heeft kunnen werken en dat hij als zelfstandig ondernemer zonder personeel hierdoor inkomsten heeft gederfd. De rechtbank zal echter uitgaan van een lager uurtarief vanwege nog af te dragen BTW en belasting en zal het bedrag aan inkomstenderving begroten op een bedrag van € 1.700,-. Voor het meer gevorderde met betrekking tot deze schadepost zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard.
Daarnaast is vast komen te staan dat de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 1.000,-, gelet op de schadevergoeding die in soortgelijke gevallen wordt opgelegd. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. De rechtbank is van oordeel dat dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partij betaalt, is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 13 december 2019.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [slachtoffer01] een schadevergoeding betalen van
€ 3.443,74, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht. Over een deel van de gevorderde schadevergoeding wordt in deze procedure geen inhoudelijke beslissing genomen.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 47 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het primair, impliciet primair, ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair, impliciet subsidiair, ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
90 (negentig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
bepaalt dat deze taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een
proeftijd, die wordt gesteld op
1 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer01] , te betalen een bedrag van
€ 3.443,74(
zegge: drieduizendvierhonderddrieënveertig euro en vierenzeventig eurocent),bestaande uit € 2.443,74 aan materiële schade en
€ 1.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 13 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer01] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering;
bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [slachtoffer01] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer01] te betalen
€ 3.443,74(hoofdsom,
zegge: drieduizendvierhonderddrieënveertig euro en vierenzeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 december 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 3.443,74 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
44 dagen;
de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer01] , waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer01] en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Daum, voorzitter,
en mrs. J.H. Janssen en M.V. Scheffers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Nagtegaal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 14 december 2022.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 13 december 2019 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een
persoon genaamd [slachtoffer01] van het leven te beroven, althans zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
-op/tegen het hoofd heeft geschopt en/of geslagen, althans op/tegen het lichaam
van die [slachtoffer01] terwijl die [slachtoffer01] op de grond lag en/of
-met (de zitting/ bovenkant van een barkruk) heeft geslagen op/tegen het lichaam
van die [slachtoffer01] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 december 2019 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
aan [slachtoffer01]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten een door midden gescheurd oor en/of zijn neus
(aan de bovenzijde) open te splijten, heeft toegebracht, door
één of meermalen,
- op/tegen het hoofd te schoppen en/of te slaan, althans op/tegen het lichaam van
die [slachtoffer01] terwijl die [slachtoffer01] op de grond lag en/of
- met (de zitting/ bovenkant van een barkruk) op/tegen het lichaam van die [slachtoffer01]
te slaan;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij
op of omstreeks 13 december 2019 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer01] heeft mishandeld door
op/tegen het hoofd te schoppen en/of te slaan.