ECLI:NL:RBROT:2022:11578

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 september 2022
Publicatiedatum
6 januari 2023
Zaaknummer
9960228 VV EXPL 22-247
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot ontruiming van een woning in kort geding met betrekking tot een legaat

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 9 september 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres01] en [gedaagden]. [eiseres01] vorderde de ontruiming van een woning die door [gedaagden] wordt gehuurd, op basis van een legaat dat door de overleden vader van [gedaagde02] aan haar was toegekend. De procedure begon met een dagvaarding op 4 juli 2022, gevolgd door een mondelinge behandeling op 13 juli 2022. Tijdens deze behandeling hebben beide partijen hun standpunten toegelicht, maar een minnelijke regeling bleek niet mogelijk. De kantonrechter heeft de zaak aangehouden om partijen de kans te geven tot een oplossing te komen, maar dit heeft niet geleid tot een akkoord.

De kern van het geschil draait om de vraag of [gedaagde02] het legaat heeft aanvaard of verworpen. [eiseres01] stelt dat [gedaagde02] niet heeft voldaan aan de voorwaarden van het legaat, terwijl [gedaagde02] aanvoert dat zij bezig is met de financiering om het legaat te aanvaarden. De kantonrechter oordeelt dat er onvoldoende bewijs is dat het legaat is vervallen en dat [gedaagde02] nog steeds als rechthebbende tot de woning kan worden beschouwd. Hierdoor kan niet worden vastgesteld dat er sprake is van een huurachterstand.

De vordering van [eiseres01] wordt afgewezen, en de proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie en de juridische implicaties van het aanvaarden of verwerpen van een legaat.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9960228 VV EXPL 22-247
datum uitspraak: 9 september 2022
vonnis in kort geding van de kantonrechter
in de zaak van
[eiseres01],
vestigingsplaats: [vestigingsplaats01] ,
eiseres,
vertegenwoordigd door: [naam01] ,
gemachtigde: mr. E. Verweij,
tegen

1..[gedaagde01] ,

2. [gedaagde02] ,
woonplaats: [woonplaats01] ,
gedaagden,
gemachtigde: mr. G.J.C.R. Romet.
De partijen worden hierna ‘ [eiseres01] ’, ‘ [gedaagde01] ’ en ‘ [gedaagde02] ’ genoemd. Gedaagden worden voor zover gezamenlijk bedoeld ‘ [gedaagden] ’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 4 juli 2022, met producties;
  • de aanvullende productie van de zijde van [eiseres01] ;
  • de producties van de zijde van [gedaagden] ;
  • de spreekaantekeningen van Mast Exploitatie Beheer.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 13 juli 2022 plaatsgevonden. Daarbij is [naam01] namens [eiseres01] verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van [eiseres01] [gedaagden] . zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen hun standpunten toegelicht en hebben zij over en weer op elkaars standpunten kunnen reageren. De mondelinge behandeling is onderbroken geweest om partijen in de gelegenheid te stellen een minnelijke regeling te treffen, dat is op dat moment niet mogelijk gebleken.
1.3.
Na de mondelinge behandeling is de procedure op verzoek van partijen aangehouden om hen zo meer tijd te geven om mogelijk alsnog een minnelijke regeling te treffen. Het overleg tussen partijen heeft gelet op de brief van 4 augustus 2022 van [eiseres01] niet tot een minnelijke oplossing geleid.
1.4.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis vervolgens bepaald op vandaag.

2..De feiten

2.1.
[gedaagden] huren sinds 1 september 2005 de woning aan de [adres01] in [plaats01] van [eiseres01]
2.2.
De huidige bestuurder van [eiseres01] ([naam01] ) en [gedaagde02] zijn zussen van elkaar en dochters van de op 4 september 2019 overleden [naam02] (hierna: vader).
2.3.
Vader, de voormalig bestuurder van [eiseres01] , heeft in zijn testament de woning aan [gedaagde02] gelegateerd.

3..Het geschil

3.1.
[eiseres01] vordert bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagden] te veroordelen:
  • om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis de woning te ontruimen en de woning ter beschikking te stellen van [eiseres01] , alsmede met machtiging van [eiseres01] om, wanneer [gedaagden] binnen de gestelde termijn in gebreke mochten blijven, die ontruiming zelf te doen uitvoeren door een gerechtsdeurwaarder, alles op kosten van [gedaagden] ;
  • in de proceskosten.
3.2.
[eiseres01] voert daartoe aan dat vader aan [gedaagde02] in zijn testament onder de voorwaarde dat zij binnen een redelijke termijn in haar onterving zou berusten voor de woning een legaat heeft gesteld. [gedaagde02] heeft, ondanks dat er een redelijke termijn is gesteld, niet aan die voorwaarde voldaan zodat geen beroep meer kan worden gedaan op afgifte van dat legaat. Wel is er sprake van een oplopende huurachterstand omdat [gedaagden] niet de geïndexeerde overeengekomen huurprijs aan [eiseres01] betalen. [eiseres01] wil een einde maken aan de ontstane situatie, de woning opknappen en verkopen dan wel verhuren aan huurders die wel de huur betalen zodat vooruitlopend op de ontbinding van de huurovereenkomst ontruiming van de woning in deze procedure wordt gevorderd.
3.3.
[gedaagden] hebben gemotiveerd verweer gevoerd waarop in het kader van de beoordeling wordt ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
Voor toewijzing van een vordering tot ontruiming in kort geding - welke toewijzing bijna altijd een definitief karakter heeft - is alleen plaats indien met een zeer grote mate van waarschijnlijkheid de bodemrechter tot eenzelfde oordeel komt en de uitkomst van de bodemprocedure, vanwege een spoedeisend belang aan de zijde van [eiseres01] , niet kan worden afgewacht.
4.2.
Het is de kantonrechter voldoende gebleken dat [eiseres01] gelet op de aard van de zaak een spoedeisend belang heeft bij de door haar gevorderde voorziening, zodat zij in zoverre ontvankelijk is.
4.3.
Voor wat betreft de inhoudelijke beoordeling heeft [gedaagde02] aangevoerd dat voordat een oordeel kan worden gegeven over of de woning mag worden ontruimd vanwege een vermeende huurachterstand eerst duidelijkheid moet komen over het afgegeven legaat. [gedaagde02] heeft zich verweerd en aangevoerd dat daar op dit moment nog geen duidelijkheid over is omdat zij bezig is om de financiering, dat het gevolg is van het legaat, rond te krijgen. Tot op heden heeft zij het legaat niet op ondubbelzinnige wijze verworpen maar ook aanvaarding dan wel levering van het legaat hebben (nog) niet plaatsgevonden. Wel heeft [gedaagde02] tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht graag in de woning te willen blijven wonen en druk bezig is om de benodigde financiering voor het aanvaarden van het legaat rond te krijgen.
4.4.
De kantonrechter zal de vordering afwijzen en overweegt daartoe als volgt. De stelling van [eiseres01] dat het legaat is vervallen, omdat door [gedaagde02] niet is voldaan aan de aan het legaat verbonden voorwaarde wordt verworpen. [eiseres01] heeft weliswaar onbetwist gesteld dat door de executeur bij brief van 14 juli 2020 een termijn van 14 dagen is gesteld aan [gedaagde02] om schriftelijk te verklaren dat zij in haar onterving zou berusten en dat zij dat niet heeft gedaan, maar uit het onder 2.8 van de dagvaarding gestelde blijkt dat ook nadien, (“
geheel 2021 en de eerste vijf maanden van 2022”) door dezelfde executeur nog “
alle[s]
in het werk[is]
gesteld om tot afspraken te komen, die zouden voorzien in(…)
(ii) levering van het legaat”. In dat licht heeft [eiseres01] onvoldoende gemotiveerd gesteld dat de op 14 juli 2020 gestelde termijn daadwerkelijk een fatale termijn is geweest die niet is verlengd en kan in deze procedure niet worden vastgesteld dat met het verstrijken van die termijn het legaat onherroepelijk is vervallen.
4.5.
In dat licht overweegt de kantonrechter voorst dat een legaat op grond van artikel 4:201 lid 1 BW wordt verkregen zonder dat aanvaarding nodig is, behoudens de bevoegdheid van de legataris om het legaat te verwerpen zolang hij het niet heeft aanvaard. Op grond van lid 2 van het genoemde artikel kan de kantonrechter op verzoek van een belanghebbende, in dit geval [eiseres01] , aan de legataris een termijn stellen, waarbinnen deze moet verklaren of deze het legaat al dan niet verwerpt. Bij gebreke van een verklaring binnen de gestelde termijn, verliest de legataris de bevoegdheid om te verwerpen (waarmee het legaat dan feitelijk is aanvaard). De legataris wordt door aanvaarding (beter gezegd: niet verwerping) van het legaat slechts schuldeiser. Een legaat heeft geen goederenrechtelijk effect en een gelegateerd goed moet dus nog geleverd worden.
4.6.
Het voorgaande betekent voor deze zaak het volgende. Gesteld, noch gebleken is dat [gedaagde02] het legaat op enige wijze heeft verworpen of aanvaard. Nu, zoals hiervoor is overwogen het legaat evenmin is vervallen, kan, zolang [gedaagde02] het legaat niet heeft verworpen, niet worden beoordeeld of al dan niet sprake is van een huurachterstand. Immers, in het geval dat en zolang [gedaagde02] het legaat niet verwerpt (in het ultieme geval tijdig binnen een door de kantonrechter, op verzoek van [eiseres01] , daartoe gestelde termijn), geldt [gedaagde02] als rechthebbende tot de woning vanaf het moment dat vader is overleden en is geen sprake van een huurachterstand omdat haar in dat geval tevens de vruchten van de woning vanaf dat moment toekomen. Alleen in het geval dat [gedaagde02] het legaat zou verwerpen, is [gedaagde02] nooit gerechtigde tot de woning geworden en is aldus sprake van een huurachterstand. Dit laatste kan echter, zoals gezegd, bij de huidige stand van zaken niet in rechte worden vastgesteld, zodat de vordering moet worden afgewezen. Als [eiseres01] definitieve duidelijkheid daarover wenst te verkrijgen zal zij de hiervoor in rechtsoverweging 4.5 uiteengezette procedure moeten volgen.
4.7.
Gelet op de relatie tussen partijen worden de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5. De beslissing
De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.B. Smits. Het is ondertekend door mr. M.C. van der Kolk en in het openbaar uitgesproken.
44485