ECLI:NL:RBROT:2022:11571

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 augustus 2022
Publicatiedatum
6 januari 2023
Zaaknummer
643349 / HA RK 22-846
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Verschoning
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een verzoek tot verschoning in een strafzaak

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 25 augustus 2022 een verzoek tot verschoning toegewezen. De verzoeker, mr. K.A. Baggerman, is senior rechter in de rechtbank Rotterdam en was voorzitter van de meervoudige strafkamer die de strafzaak tegen de verdachte moest behandelen. Eerder had de rechter een beschikking gegeven waarin de verdachte niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn beroep tegen een door de officier van justitie opgelegde gedragsaanwijzing. De raadsman van de verdachte, mr. W.H. Jebbink, heeft aangegeven dat hij de juistheid van deze beschikking wil aanvechten en dat de rechter zich daarom niet onpartijdig kan opstellen in de strafzaak. De rechtbank heeft de omstandigheden van het verzoek tot verschoning beoordeeld en geconcludeerd dat er een zwaarwegende aanwijzing is voor de vrees dat de rechterlijke onpartijdigheid in het geding zou kunnen zijn. De rechtbank heeft daarom besloten het verzoek tot verschoning toe te wijzen, zodat de zaak door een andere rechter kan worden behandeld. Deze beslissing is genomen door de rechters R.R. Roukema, M.C. Franken en A. Buizer, en ondertekend door griffier J.A. Faaij.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Meervoudige kamer voor verschoningszaken
Zaaknummer / rekestnummer : 643349 / HA RK 22-846
Beslissing van 25 augustus 2022
op het verzoek van:
mr. K.A. Baggerman,
senior rechter in de rechtbank Rotterdam, team straf 2 (hierna: de rechter),
ertoe strekkende zich te mogen verschonen in de strafzaak van het Openbaar Ministerie tegen:
[naam verdachte](hierna: de verdachte),
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres]
raadsman mr. W.H. Jebbink te Amsterdam.

1.Het procesverloop en de processtukken

1.1.
Ter terechtzitting van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken
op 13 juni 2022 is de behandeling van strafzaak de tegen verdachte aangehouden tot
31 augustus 2022. Die strafzaak heeft als parketnummer 10/101389-22.
1.2.
Op 22 augustus 2022 heeft de rechter een schriftelijk verzoek tot verschoning gedaan.
1.3.
Aan de verschoningskamer is ter beschikking gesteld het dossier van de hiervoor omschreven strafzaak, waarin zich onder meer bevindt:
  • de beschikking die de rechter op 10 mei 2022 in de strafzaak tegen verdachte heeft gegeven en
  • de brief van de raadsman van verdachte aan de rechter, gedateerd 15 augustus 2022.

2.Het verzoek

2.1.
Ter adstructie van het verzoek om verschoning heeft de rechter het volgende aangevoerd – verkort en zakelijk weergegeven – :
2.1.1.
De raadsman van verdachte heeft de rechter bij brief van 15 augustus 2022 het volgende meegedeeld en verzocht:
“…..
Mijn cliënt heeft enige maanden geleden in verband met deze zaak beroep ingesteld tegen een hem opgelegde gedragsaanwijzing. Dit beroep is in raadkamer van op 19 april 2022 door u beoordeeld. U heeft bij beschikking van 12 mei 2022 cliënt niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat de opgelegde gedragsaanwijzing per 25 april 2022 was komen te vervallen.
De verdediging wenst 31 augustus 2022 met een beroep op EHRM 7 juni 2011, nr. 277/05 (S.T.S. tegen Nederland) te betogen dat deze beslissing onjuist is. Tevens wenst de verdediging te betogen dat als gevolg van de opgelegde gedragsaanwijzing cliënts fundamentele rechten ontoelaatbaar zijn beperkt en dat als gevolg daarvan, indien aan de orde, strafvermindering dient te volgen (vgl. HR 14 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:711). Opgemerkt zij dat daaraan niet kan afdoen dat uw beslissing van 12 mei 2022 is genomen onder parketnummer 10/069010-22.
Bij deze stand van zaken meen ik dat u de zaak op 31 augustus 2022 niet met de vereiste
onpartijdigheid kunt behandelen. Reden waarom ik u langs deze weg verzoek zich uit deze zaak terug te trekken.
…..”
2.1.2.
Bij beschikking van 12 mei 2022 heeft de rechter verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep tegen een hem door de officier van justitie opgelegde gedragsaanwijzing, omdat die gedragsaanwijzing inmiddels door de officier van justitie was ingetrokken.
De raadsman is blijkbaar voornemens om zich tijdens de behandeling van de strafzaak op het standpunt te stellen dat de eerdergenoemde beslissing van de rechter onjuist is en dat de rechten van verdachte daardoor geschonden zijn, wat consequenties zou moeten hebben voor een eventueel op te leggen straf. Hij stelt zich op het standpunt dat de rechter
daarover niet met de vereiste onpartijdigheid (als lid van de zittingscombinatie) kan beslissen.
2.1.3.
De rechter betwist in dezen niet onpartijdig te zijn. De rechter kan zich wel voorstellen dat verdachte en zijn raadsman de eventuele onjuistheid van de eerdere beslissing van de rechter – wat daar verder van zij – liever aan een andere rechter voorleggen. Zelf zou de rechter zich er ook ongemakkelijk bij voelen daarover met verdachte en zijn advocaat van gedachten te moeten wisselen en daar in voorkomend geval (met zijn collega’s) een beslissing over te moeten nemen in het kader van de beslissingen die in de strafzaak zullen dienen te worden genomen. De rechter is van mening dat zich een zwaarwegende aanwijzing voordoet voor het oordeel dat de vrees dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, gerechtvaardigd is.

3.De beoordeling

3.1.
Verschoning is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Voorop dient te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.2.
Aan de door de rechter aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter - subjectief - niet onpartijdig is.
3.3.
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde omstandigheden niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de vrees dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden - objectief - gerechtvaardigd is.
3.4.
De door de rechter aangevoerde omstandigheid, in samenhang met het gegeven dat de rechter daarin aanleiding heeft gevonden zelf een verzoek in te dienen zich te mogen verschonen van de verdere behandeling van de zaak, levert naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf een zwaarwegende aanwijzing als hiervoor onder 3.3 bedoeld op.
3.5.
Het verzoek wordt om deze reden toegewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst toe het verzoek van mr. K.A. Baggerman zich in de strafzaak van het Openbaar Ministerie met parketnummer 10/101389-22 tegen de verdachte [naam verdachte] te mogen verschonen.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.R. Roukema, voorzitter, mr. M.C. Franken
en mr. A. Buizer, rechters.
Bij afwezigheid van de voorzitter en de oudste rechter is deze beslissing door
mr. M.C. Franken en J.A. Faaij, griffier ondertekend op 25 augustus 2022.