In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 oktober 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het vernielen van een gebouw en bedreiging, maar werd vrijgesproken van deze feiten. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging niet wettig en overtuigend was bewezen. De verdachte was echter wel schuldig aan het opzettelijk behulpzaam zijn aan medeverdachten die verdacht werden van een misdrijf, door hen na een schietincident te vervoeren. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van drie maanden, met aftrek van voorarrest.
De zaak kwam aan het licht na een beschieting op 23 januari 2021 in [plaats02], waarbij de verdachte in een Volkswagen Polo werd gezien. De rechtbank concludeerde dat de verdachte op basis van de feiten en omstandigheden een redelijk vermoeden had dat de medeverdachten betrokken waren bij een strafbaar feit, en dat hij hen hielp om aan de politie te ontkomen. De rechtbank weigerde de bijzondere strafuitsluitingsgrond van artikel 189, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht van toepassing te verklaren, omdat de verdachte geen strafbaar feit had gepleegd voordat hij wegreed.
De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte bij het bepalen van de straf. De verdachte had de mogelijkheid om zonder de medeverdachten weg te rijden, maar koos ervoor hen te vervoeren, wat de nasporing van het misdrijf bemoeilijkte. De rechtbank besloot tot een gevangenisstraf van drie maanden, met de mogelijkheid van aftrek van voorarrest, en gelastte de teruggave van in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte.