In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 juli 2022 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1994 en niet ingeschreven in de basisregistratie personen. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van 362 hennepmoederplanten en 8424 hennepstekken, alsook van het telen van deze hennepplanten. De officier van justitie, mr. R.K. Nanhkoesingh, eiste een gevangenisstraf van drie maanden en een bewezenverklaring van de tenlastelegging. Tijdens de zitting op 7 juli 2022 werd het bewijs tegen de verdachte besproken. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de diefstal van stroom, waar de verdachte ook van beschuldigd werd, en sprak hem vrij van dit onderdeel van de tenlastelegging. Echter, de rechtbank verklaarde de feiten onder 1 en 2 bewezen, aangezien de verdachte deze feiten had bekend en er geen verweer was gevoerd dat tot vrijspraak leidde. De rechtbank oordeelde dat de bewezen feiten een eendaadse samenloop van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet opleverden. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij niet eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van voorarrest, en werd bepaald dat de tijd in voorlopige hechtenis in mindering zou worden gebracht op de opgelegde straf.