ECLI:NL:RBROT:2022:115

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 januari 2022
Publicatiedatum
12 januari 2022
Zaaknummer
ROT 20/4256
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke lus en opleidingsniveau in Wajong-uitkering

Op 14 januari 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van 20 juli 2020, waarin haar aanvraag voor een Wajong-uitkering was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig was voorbereid en onvoldoende gemotiveerd, waardoor het beroep gegrond werd verklaard en het bestreden besluit werd vernietigd. De rechtbank gaf verweerder de opdracht om een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen, rekening houdend met de eerdere tussenuitspraak en de huidige uitspraak. Eiseres had aangevoerd dat zij niet het reguliere basisonderwijs had doorlopen en daarom niet voldeed aan het vereiste opleidingsniveau 2, zoals gedefinieerd in het CBBS. De rechtbank concludeerde dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep niet voldoende had gemotiveerd waarom eiseres aan dit opleidingsniveau voldeed. De rechtbank oordeelde dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit niet in stand konden blijven en dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht moest vergoeden. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.138,50. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/4256

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 januari 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres], te [woonplaats eiseres], eiseres,

gemachtigde: mr. H.H. Veurtjes,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: mr. T. Rook.

Procesverloop

Bij besluit van 16 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) afgewezen.
Bij besluit van 20 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Omdat geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht, heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting verder achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.
In de tussenuitspraak van 21 oktober 2021 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak op 10 november 2021 een aanvullende motivering ingediend.
Bij brief van 10 december 2021 heeft eiseres hierop gereageerd.
Nu partijen toestemming hebben gegeven om de zaak zonder zitting af te doen, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een situatie als bedoeld in artikel 8:57, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Nu het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd, is het hiertegen gerichte beroep van eiseres gegrond en zal de rechtbank het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank zal hieronder beoordelen of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen blijven.
2. In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank in rechtsoverweging 8.1. het volgende overwogen:
“(…)
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep niet afdoende gemotiveerd waarom eiseres voldoet aan opleidingsniveau 2. Uit het CBBS volgt dat sprake is van opleidingsniveau 2 als het basisonderwijs is voltooid met daarbij eventueel enkele jaren vervolgonderwijs. De primaire arbeidsdeskundige heeft geconcludeerd dat eiseres het basisonderwijs niet heeft voltooid. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat eiseres het basisonderwijs wel heeft voltooid. De rechtbank stelt vast dat deze twee conclusies niet met elkaar overeenkomen waardoor niet zonder meer kan worden vastgesteld dat eiseres het basisonderwijs wel heeft voltooid. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 21 februari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:630) veronderstelt opleidingsniveau 2 dat een betrokkene basisonderwijs heeft voltooid, dan wel daarmee op één lijn te stellen werkervaring heeft opgebouwd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 23 juni 2020 aangegeven dat eiseres verschillende functies heeft gehad, onder meer als schoonmaakster, als beheerder van een speeltuin en als gastvrouw. Het enkel noemen van de verschillende functies die eiseres heeft vervuld zonder daarbij een nadere motivering te geven, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende voor de conclusie dat het niet voltooien van het basisonderwijs op één lijn is te stellen met de opgebouwde werkervaring en dus dat sprake is van opleidingsniveau 2.(…)”
3. Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft verweerder bij brief van 10 november 2021 een nader rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep overgelegd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep citeert allereerst de definitie van opleidingsniveau 2 uit de basisinformatie CBBS:
“(…)
Moet kunnen lezen, schrijven en rekenen op eind basisschool niveau. Bijvoorbeeld het lezen van een eenvoudige gebruiksaanwijzing of instructies; delen en vermenigvuldigen. Onder het kopje, indicatie opleidingen:
Het basisonderwijs doorlopen eneventueelmeerdere jaren vervolg onderwijs.
En onder het kopje, niveau bekwaamheden:
Elementair(…)”.
Vervolgens licht de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep toe dat eiseres stelt dat zij op een zeer moeilijk lerende kinderen (zmlk) school heeft gezeten, maar dat dit niet uit het dossier blijkt. In het dossier is een arbeidsdeskundige rapportage van 18 april 2012 aanwezig naar aanleiding van de eerste aanvraag om een Wajong-uitkering van eiseres. Hierin is vermeld dat eiseres het basisonderwijs heeft genoten in Nederland. In de tweede aanvraag van eiseres vermeldt zij dat zij tot haar negende jaar op een gewone basisschool heeft gezeten en in 1979 is overgestapt naar het speciaal basisonderwijs, te weten de [naam school] in [plaatsnaam]. Daarnaast heeft eiseres aangegeven dat zij op de huishoudschool heeft gezeten en dat dit geen speciaal onderwijs was. In de aanvraag van 10 juli 2019 heeft eiseres dit herhaald en daarnaast aangegeven dat zij tot en met 1985 op een individueel huishoud- en nijverheidsonderwijs (IHNO) heeft gezeten. Gelet hierop concludeert de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat eiseres het basisonderwijs heeft doorlopen en zelfs nog meerdere jaren vervolgonderwijs heeft gevolgd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep concludeert daarom dat eiseres terecht in het kader van het CBBS systeem is ingedeeld in opleidingsniveau 2. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep stelt tot slot vast dat de opleidingseisen bij de geduide functies niet hoger zijn dan het hebben gevolgd van basisonderwijs. Eiseres voldoet hier ruimschoots aan en de geduide functies zijn nog steeds passend voor eiseres, aldus de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
4. Eiseres heeft in reactie op de nadere motivering van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep het volgende aangevoerd. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij niet het (gewone) basisonderwijs heeft doorlopen en daarom niet kan lezen, schrijven en rekenen op eind basisschoolniveau. Het speciaal onderwijs dat eiseres vanaf 1979 heeft gevolgd, was het (toenmalige) zmlk-onderwijs. Het zmlk-onderwijs was toegankelijk voor kinderen met een IQ tussen de 50 en 85 met aanvullende problematieken. In de medische rapportages is aangegeven dat eiseres een laag IQ heeft en indertijd aanzienlijke sociale en psychische problemen kende. Daarom is het dus aannemelijk dat eiseres het zmlk-onderwijs heeft gevolgd. Voorts stelt eiseres dat verweerder ten onrechte het volgen van onderwijs aan het IHNO gelijkstelt met meerdere jaren vervolgonderwijs zoals verwoord in het CBBS.
5. Zoals in de tussenuitspraak is overwogen volgt uit het CBBS dat sprake is van opleidingsniveau 2 als het basisonderwijs is voltooid met daarbij eventueel enkele jaren vervolgonderwijs. Voorts volgt uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep dat opleidingsniveau 2 veronderstelt dat een betrokkene het basisonderwijs heeft voltooid, dan wel daarmee op één lijn te stellen werkervaring heeft opgebouwd. Uit de nadere motivering van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep volgt niet dat eiseres het basisonderwijs heeft voltooid. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft alleen toegelicht dat eiseres het (speciaal) basisonderwijs heeft doorlopen. Nu de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep daarnaast niet heeft gemotiveerd dat het niet voltooien van het basisonderwijs door eiseres op één lijn is te stellen met de werkervaring die zij heeft opgebouwd, is de rechtbank van oordeel dat verweerder met de aanvullende motivering van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep het geconstateerde gebrek niet heeft hersteld. Een betrokkene kan dus aan een bepaald opleidingsniveau voldoen door een combinatie van opleiding en werkervaring.
6. De rechtbank zal de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit dan ook niet in stand laten. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal daarom worden opgedragen een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen met inachtneming van de tussenuitspraak en deze uitspraak.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.138,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en een 0,5 punt voor het geven van een schriftelijke zienswijze na de tussenuitspraak, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit;
 bepaalt dat verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar neemt met inachtneming van de tussenuitspraak en deze uitspraak;
 bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 48,- vergoedt;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.138,50 te betalen aan eiseres;
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.P.J. Schoonen, rechter, in aanwezigheid van mr. H.M. Hsu, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2022.
De griffier en de rechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak van 21 oktober 2021 kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.