ECLI:NL:RBROT:2022:11493

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 november 2022
Publicatiedatum
2 januari 2023
Zaaknummer
FT EA 22/816
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek tot gedwongen schuldregeling op basis van onvoldoende aannemelijkheid van arbeidsongeschiktheid en het niet maximaliseren van het aanbod

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 november 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot een gedwongen schuldregeling, ingediend door verzoeker op 20 september 2022. Verzoeker had een schuldregeling aangeboden aan zijn dertien schuldeisers, waarbij hij een betaling van 5,17% aan de preferente schuldeisers en 2,59% aan de concurrente schuldeisers voorstelde. De schuldeisers, waaronder het LBIO en een particulier, hebben echter niet ingestemd met het aanbod, omdat zij het bedrag te laag vonden en meenden dat verzoeker niet het maximaal haalbare had aangeboden.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 16 november 2022, waarbij de betrokken partijen zijn gehoord. De rechtbank oordeelde dat het aanbod van verzoeker niet voldoende aannemelijk maakte dat hij gedurende langere tijd arbeidsongeschikt was en dat er onvoldoende bewijs was dat het aanbod het maximaal haalbare was. De rechtbank benadrukte dat de vordering van LBIO en de particuliere schuldeiser gezamenlijk een aanzienlijk aandeel in de totale schuldenlast vormden, waardoor hun belangen zwaarder wogen dan die van verzoeker.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek om een gedwongen schuldregeling afgewezen, met de overweging dat verzoeker niet had aangetoond dat hij niet in staat was om (minimaal) 36 uur per week te werken. De rechtbank zal in een afzonderlijke beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer01]
uitspraakdatum: 23 november 2022
afwijzen gedwongen schuldregeling
in de zaak van:
[verzoeker01],
wonende te [adres01]
[postcode01] [plaats01] ,
verzoeker.

1..De procedure

Verzoeker heeft op 20 september 2022, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a lid 1 Faillissementswet ingediend om een tweetal schuldeisers, te weten:
  • LBIO, namens alimentatiegerechtigden, hierna te noemen: LBIO;
  • Mevrouw [naam01] , in behandeling bij Vismans Gerechtsdeurwaarderskantoor, hierna te noemen: [naam01] ;
die weigeren mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
LBIO heeft voorafgaand aan de zitting de rechtbank bericht om de hoogte van haar vordering te wijzigen.
De rechtbank had de behandeling van het verzoek bepaald op 26 oktober 2022. Deze behandeling is wegens omstandigheden niet doorgegaan en de zaak is aangehouden.
Ter zitting van 16 november 2022 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mevrouw [naam02] , werkzaam bij Kredietbank Rotterdam (hierna te noemen schuldhulpverlening);
  • mevrouw [naam01] .
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift dertien schuldeisers, waarvan één preferente schuldeiser met één vordering en tien concurrente schuldeisers met dertien vorderingen. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 53.604,42 van verzoeker te vorderen. Verzoeker heeft bij brief van 7 juli 2022 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 5,17% aan de preferente schuldeisers en 2,59% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoeker is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van zijn PW-uitkering. Verzoeker is op 24 januari 2021 tijdelijk arbeidsongeschikt verklaard op basis van lichamelijke en psychische gronden. Er is sprake van een gunstige prognose ten aanzien van de herstelmogelijkheden als verzoeker ook adequate professionele hulp zoekt. Daarom is een herbeoordeling geadviseerd na een tijdsbestek van één jaar. Verzoeker heeft ten aanzien hiervan ter zitting verklaard dat hij nog altijd lichamelijke klachten ervaart. Schuldhulpverlening heeft verklaard dat verzoeker niet lang kan staan of zitten en dat het bij haar dan ook niet bekend is dat verzoeker naast zijn uitkering nog werkzaam is.
Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden inmiddels door zijn budgetbeheerder voldaan.
Elf schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. LBIO en [naam01] stemmen hier niet mee in. Zij hebben een vordering van respectievelijk € 354,07 en € 20.092,50 op verzoeker.

3..Het verweer

[naam01] heeft ter zitting – kort samengevat – verklaard dat zij het aangeboden bedrag te laag vindt. Het aanbod zou niet in verhouding staan met de totale schuldvordering. [naam01] is een particulier en haar belangen zijn daarom anders dan die van de overige schuldeisers, die vooral bedrijven zijn. [naam01] zou eventueel akkoord kunnen gaan met een betalingsregeling of zelfs tijdelijke opschorting van de betalingsverplichting, maar zij wenst niet akkoord te gaan met een betalingsregeling tegen finale kwijting.
Ter zitting heeft [naam01] zich op het standpunt gesteld dat verzoeker niet het maximaal haalbare heeft aangeboden. Verzoeker ontvangt inkomen uit een Participatiewet-uitkering, maar [naam01] is van mening dat verzoeker werkzaam is bij ‘HIT eten en drinken’ en zwart uitbetaald krijgt. Daarnaast is [naam01] er van op de hoogte dat verzoeker regelmatig uit eten en op vakantie gaat. Deze uitgaven rijmen zich moeilijk met een problematische schuldenlast, aldus [naam01] . [naam01] benadrukt dat verzoeker geen verantwoordelijkheid neemt voor de ontstane schulden.

4..De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van LBIO en [naam01] bij hun weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of LBIO en [naam01] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling hebben kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij hebben bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
Vooropgesteld wordt dat de vordering van LBIO en [naam01] gezamenlijk een aanzienlijk aandeel vormen in de totale schuldenlast (te weten 40% daarvan). Gelet daarop zal niet snel kunnen worden geoordeeld dat LBIO en [naam01] in redelijkheid niet konden weigeren om met de schuldregeling in te stemmen.
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht.
Het aanbod betreft een saneringskrediet gebaseerd op de huidige inkomsten uit hoofde van een Participatiewet-uitkering. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is onvoldoende duidelijk geworden dat verzoeker niet in staat zou zijn om (minimaal) 36 uur per week te werken. Verzoeker is voor het laatst op 24 januari 2022 gekeurd en de arts had vermeld dat sprake was van een gunstige prognose ten aanzien van de herstelmogelijkheden. De arts adviseerde een herbeoordeling na een tijdsbestek van één jaar. Verzoeker heeft geen medische stukken overgelegd, waar blijkt dat hij nog steeds onverminderd arbeidsongeschikt is. De rechtbank kan dus niet zonder meer vaststellen dat de huidige afloscapaciteit van verzoeker blijvend is.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de belangen van het LBIO en [naam01] als weigerende schuldeisers zwaarder wegen dan die van verzoeker of de overige schuldeisers. Het verzoek om LBIO en [naam01] te bevelen in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling wordt daarom afgewezen.
Nu het verzoek dwangakkoord wordt afgewezen, zal de rechtbank niet ingaan op de overige bezwaren aangevoerd door [naam01] .
De rechtbank zal bij afzonderlijke beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek om een gedwongen schuldregeling te bevelen.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. Tideman, rechter, en in aanwezigheid van
mr. N.A. Masrom, griffier, in het openbaar uitgesproken op 23 november 2022.