In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 november 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot een gedwongen schuldregeling, ingediend door verzoeker op 20 september 2022. Verzoeker had een schuldregeling aangeboden aan zijn dertien schuldeisers, waarbij hij een betaling van 5,17% aan de preferente schuldeisers en 2,59% aan de concurrente schuldeisers voorstelde. De schuldeisers, waaronder het LBIO en een particulier, hebben echter niet ingestemd met het aanbod, omdat zij het bedrag te laag vonden en meenden dat verzoeker niet het maximaal haalbare had aangeboden.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op 16 november 2022, waarbij de betrokken partijen zijn gehoord. De rechtbank oordeelde dat het aanbod van verzoeker niet voldoende aannemelijk maakte dat hij gedurende langere tijd arbeidsongeschikt was en dat er onvoldoende bewijs was dat het aanbod het maximaal haalbare was. De rechtbank benadrukte dat de vordering van LBIO en de particuliere schuldeiser gezamenlijk een aanzienlijk aandeel in de totale schuldenlast vormden, waardoor hun belangen zwaarder wogen dan die van verzoeker.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek om een gedwongen schuldregeling afgewezen, met de overweging dat verzoeker niet had aangetoond dat hij niet in staat was om (minimaal) 36 uur per week te werken. De rechtbank zal in een afzonderlijke beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen.