ECLI:NL:RBROT:2022:11490

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 december 2022
Publicatiedatum
2 januari 2023
Zaaknummer
FT EA 22/1015
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toelating schuldsaneringsregeling wegens onvoldoende goede trouw en inspanningsverplichting

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 december 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling (WSNP) van verzoekster. Verzoekster heeft op 16 november 2022 een verzoekschrift ingediend, maar de rechtbank heeft dit verzoek afgewezen. De rechtbank oordeelde dat verzoekster niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij zich aan de inspanningsverplichting zal houden en dat er meerdere schulden zijn ontstaan die te kwader trouw zijn. De schuldenlast van verzoekster bedraagt € 121.784,20, en zij heeft verklaard dat zij 24 uur per week werkt in de zorg en daarnaast een opleiding volgt. Tijdens de zitting op 28 november 2022 heeft verzoekster aangegeven dat zij niet meer kan werken vanwege de zorg voor haar kinderen en psychische problematiek.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster schulden heeft bij het CJIB van in totaal € 25.091,38, die zijn ontstaan door verkeersboetes in de periode van 2016 tot en met 2022. Aangezien deze schulden zijn ontstaan door het delen van haar auto met anderen, zijn deze niet te goeder trouw ontstaan. Daarnaast heeft verzoekster ook schulden aan de uitkeringsinstantie Stroomopwaarts, die niet correct is geïnformeerd over haar situatie. De rechtbank concludeert dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling naar behoren zal nakomen en dat zij zich niet voldoende zal inspannen om baten voor de boedel te verwerven.

De rechtbank heeft begrip voor de wens van verzoekster om een opleiding te volgen, maar benadrukt dat het belang van de schuldeisers voorop staat. Gezien de omstandigheden en het gebrek aan goede trouw, heeft de rechtbank besloten het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af te wijzen. De beslissing is openbaar uitgesproken door mr. F. Damsteegt, rechter, in aanwezigheid van mr. N.A. Masrom, griffier.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
afwijzing toepassing schuldsaneringsregeling
rekestnummer: [nummer01]
uitspraakdatum: 2 december 2022
[verzoekster01],
[adres01]
[postcode01] [plaats01] ,
verzoekster.

1..De procedure

Verzoekster heeft op 16 november 2022 een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Verzoekster is gehoord ter terechtzitting van
28 november 2022.

2..De feiten

De schuldenlast bedraagt volgens de verklaring als bedoeld in artikel 285 Faillissementswet € 121.784,20.
Verzoekster ontvangt inkomsten uit arbeid, zij werkt 24 uur per week in de zorg en volgt daarnaast één dag per week een opleiding. Verzoekster heeft verklaard dat zij niet meer kan werken in verband met de zorg voor haar kinderen en ter zitting heeft zij daaraan toegevoegd dat zij ook niet meer uren kan werken vanwege psychische problematiek.

3..De beoordeling

Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt slechts toegewezen als voldoende aannemelijk is dat verzoekster ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van haar schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest en dat zij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. De rechtbank oordeelt dat het één noch het ander in het voorliggende geval aannemelijk is.
De goede trouw is een gedragsmaatstaf waaraan een verzoeker dient te voldoen. Bij de beoordeling daarvan kan de rechter rekening houden met alle omstandigheden, zoals de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de verzoeker kan worden verweten dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten, het gedrag van verzoeker voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door de schuldeisers juist te frustreren en dergelijke.
Verzoekster heeft schulden bij het CJIB van in totaal € 25.091,38. Ter terechtzitting heeft verzoekster verklaard dat deze schulden betrekking hebben op verkeersboetes ontstaan in de periode 2016 tot en met 2022 en uit bestuursrechtelijke premies wanbetaler. Verzoekster heeft ter zitting verklaard dat de boetes zijn ontstaan omdat zij haar auto deelde met haar ex-partner en dat zij haar auto uitleende aan vrienden. Aangezien de auto op naam van verzoekster staat, blijven deze schulden wel voor rekening en risico van verzoekster. Het was aan verzoekster om ervoor te zorgen dat de auto niet meer werd uitgeleend althans dat de boetes werden betaald door degenen die ze hadden veroorzaakt. Deze schulden zijn naar hun aard niet te goeder trouw ontstaan.
Verzoekster heeft voorts meerdere schulden aan de uitkeringsinstantie Stroomopwaarts. Stroomopwaarts heeft preferente vorderingen van in totaal € 11.760,32 en concurrente vorderingen van in totaal € 2.153,29. De preferente vordering van € 4.616,01 is ontstaan op 1 april 2021. Volgens verzoekster heeft deze schuld betrekking op ten onrechte ontvangen Participatiewet-uitkering in de periode 1 april 2021 t/m 1 juli 2021. Naar het oordeel van de rechtbank is het de verantwoordelijkheid van verzoekster om er voor zorg te dragen dat de uitkeringsinstantie juist en volledig is geïnformeerd. Verzoekster heeft dit niet gedaan. Verzoekster heeft ter zitting niet aannemelijk gemaakt dat haar ten aanzien van het verstrekken van de juiste gegevens geen verwijt treft. Voorts valt het verzoekster te verwijten dat het bedrag waarop geen recht bestond na ontvangst niet is gereserveerd zodat dit terugbetaald had kunnen worden. Aldus is deze schuld niet te goeder trouw ontstaan althans onbetaald gelaten.
Daarnaast moet voldoende aannemelijk zijn dat verzoekster zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. De rechtbank oordeelt dat dit in het voorliggende geval niet aannemelijk is.
Verzoekster heeft immers ter zitting verklaard dat zij 24 uur per week werkzaam is en daarnaast één dag per week een opleiding volgt. Deze opleiding zal minimaal nog lopen tot februari 2025 maar het zou ook langer kunnen duren. Het volgen van een opleiding verhoudt zich niet tot de verplichting in de schuldsaneringsregeling om zoveel mogelijk geld te sparen voor de opleiding. De rechtbank heeft begrip voor de ter zitting uitgesproken wens van verzoekster om een opleiding te volgen zodat zij in de toekomst een goede baan zal kunnen vinden, maar het belang van de schuldeisers brengt mee dat gedurende de toepassing van de schuldsaneringsregeling zoveel mogelijk wordt gespaard om aan de schuldeisers te kunnen uitkeren.
Daarnaast heeft verzoekster in de periode 1 januari 2020 tot en met 1 juni 2022 voor een bedrag van in totaal € 13.668,09 schulden in haar vaste lasten laten ontstaan. Het betreft hier meerdere schulden aan onder andere Evides, verschillende energiemaatschappijen en verhuurder Maasdelta. Desgevraagd heeft verzoekster verklaard niet te weten hoe het kan dat deze schulden zijn ontstaan. De schulden zijn in ieder geval deels ontstaan in de periode dat er al budgetbeheer was. Verzoekster heeft niet kunnen verklaren waaraan het geld dat nodig was om de vaste lasten te voldoen dan is besteed. De rechtbank is van oordeel dat gelet hierop gevreesd moet worden dat verzoekster de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling niet naar behoren zal kunnen nakomen, meer in het bijzonder de verplichting om geen nieuwe bovenmatige schulden te laten ontstaan. Weliswaar zijn de laatste paar maanden geen nieuwe schulden meer ontstaan maar dat geeft op dit moment onvoldoende vertrouwen dat gedurende de schuldsaneringsregeling geen nieuwe schulden zijn ontstaan. Met verzoekster is besproken dat zij er wellicht verstandig aan doet zich onder beschermingsbewind te laten stellen.
Feiten en omstandigheden die – ondanks het ontbreken van de goede trouw – toelating rechtvaardigen zijn niet voldoende aannemelijk geworden.
Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal daarom worden afgewezen.

4..De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Damsteegt, rechter, en in aanwezigheid van
mr. N.A. Masrom, griffier, in het openbaar uitgesproken op 2 december 2022. [1]

Voetnoten

1.