4.1.2.Beoordeling
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen het volgende vast. De verdachte reed op 21 juli 2020 met de door hem bestuurde personenauto, een Toyota Aygo, op de rechter rijbaan van autosnelweg A4 bij Schiedam in de richting van Rotterdam-Zuid. Op basis van de verklaringen van meerdere getuigen dat hij hen hard voorbij kwam rijden, stelt de rechtbank vast dat de verdachte harder reed dan de toegestane maximumsnelheid en in ieder geval veel harder dan veilig verkeersgedrag ter plaatse vereiste. De verdachte heeft met een aanzienlijke snelheid een auto rechts ingehaald en is vlak voor deze auto bij de splitsing van de rijbanen in de aanloop tot de Beneluxtunnel naar de meest linker rijbaan gereden. Daarbij is hij haaks over een puntstuk (het scheidingsvlak tussen de rijstroken 1 en 2 en de rijstroken 3 en 4) gereden. De verdachte is toen met zijn auto tegen de linker geleiderail gebotst en daarna naar rechts en weer terug naar links over de weg geslingerd. Na een tweede botsing met de linker geleiderail is hij uiteindelijk op de tweede rijstrook tegen de achterzijde van een vrachtwagen met oplegger gebotst, is vervolgens zijn auto om de eigen as gedraaid en heeft vervolgens de achterkant van de oplegger opnieuw geraakt. Uiteindelijk kwam zijn auto klem te zitten tussen de vrachtwagen en de rechter geleiderail.
Toetsingskader artikel 5a WVW
Het primair ten laste gelegde is toegesneden op artikel 5a WVW. De rechtbank moet in dat verband beoordelen of de verdachte (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
a.
De verkeersregels
De rechtbank stelt vast dat verdachte in strijd met artikel 11 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een auto rechts heeft ingehaald, vervolgens over een puntstuk is gereden waar je niet mag rijden en dit alles terwijl hij veel harder reed dan de maximaal toegestane snelheid.
Deze gedragingen zijn naar het oordeel van de rechtbank aan te merken als het schenden van de verkeersregels, zoals bedoeld in artikel 5a WVW.
In ernstige mate
Artikel 5a WVW heeft betrekking op het in ernstige mate schenden van verkeersregels, bijvoorbeeld door het meerdere keren of gedurende langere tijd schenden van een verkeersregel of door het in korte tijd schenden van meerdere verkeersregels. In dit geval heeft de verdachte kort na elkaar meerdere verkeersregels geschonden, waardoor achtereenvolgens zeer gevaarlijke verkeerssituaties zijn ontstaan. De verdachte is door een gevaarlijke verkeersmanoeuvre op een drukke snelweg tijdens de spits meermaals tegen de geleiderail gebotst en is slingerend over die snelweg gereden. Het mag een wonder heten dat dit gevaarlijke rijgedrag voor hemzelf, maar ook voor andere verkeersdeelnemers niet veel ernstiger gevolgen heeft gehad. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte de verkeersregels daarmee in ernstige mate heeft geschonden.
Opzettelijk
Voor een bewezenverklaring van artikel 5a WVW dient het opzet van de verdachte zowel te zijn gericht op het schenden van de verkeersregels, als op het in ernstige mate schenden van die regels. Bij het antwoord op de vraag of daarvan sprake is moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feiten en omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen. Daaruit moet kunnen worden afgeleid dat de gedragingen in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels gericht zijn geweest.
Nu de verdachte als bestuurder bekend wordt geacht met de genoemde verkeersregels, stelt de rechtbank vast dat hij er willens en wetens voor gekozen heeft aldus deze regels in ernstige mate te schenden. Omdat de verdachte op de zitting heeft verklaard dat hij zich van het verkeersongeval en zijn daaraan voorafgaande rijgedrag niets meer kan herinneren en omdat hij na het ongeval enige tijd niet aanspreekbaar was, heeft de rechtbank zich bij haar beoordeling ambtshalve de vraag gesteld of sprake kan zijn geweest van een black-out, hetgeen aan het aannemen van opzet in de weg zou kunnen staan. Op basis van het dossier en van het onderzoek op de terechtzitting komt de rechtbank tot de conclusie dat onvoldoende redenen bestaan om aan te nemen dat daarvan sprake is geweest. Niet is gebleken van medische omstandigheden, waardoor de verdachte in de aanloop tot het ongeval een black-out kan hebben gehad. De verdachte heeft ter zitting verklaard niet meer te weten of hij eerder die dag mogelijk alcohol heeft gebruikt. Zijn eerdere verklaring bij de politie dat hij voorafgaand aan de autorit mogelijk door anderen is gedrogeerd, vindt geen enkele steun in het dossier. Niet valt uit te sluiten, zoals de verdachte ook zelf ter zitting heeft verklaard, dat het door hem aangevoerde geheugenverlies vooral moet worden opgevat als een
gevolgvan het ongeval. De rechtbank acht daarmee onvoldoende aannemelijk dat in de aanloop tot het ongeval bij de verdachte sprake was van een psychische omstandigheid die in de weg zou staan aan het bewijs van opzet bij de verdachte op het in ernstige mate schenden van meerdere verkeersregels. Aldus wordt bewezen geacht dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld.
Gevaar te duchten
Om vast te stellen dat gevaar voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen te duchten was, moet het gevaar ten tijde van het handelen naar algemene ervaringsregels reëel voorzienbaar zijn geweest. De rechtbank vindt het voorzienbaar dat door genoemd rijgedrag op een autosnelweg, op een doordeweekse dag tijdens de avondspits, een zeer gevaarlijke verkeerssituatie kan ontstaan. Door het rijgedrag van de verdachte had(den) een of zelfs meerdere zeer ernstig(e) verkeersongeval(len) kunnen ontstaan, met ernstig letsel of zelf dodelijk letsel van medeweggebruikers tot gevolg. De rechtbank acht daarom ook bewezen dat er gevaar voor zwaar lichamelijk letsel of voor het leven van anderen te duchten was.
Conclusie
De rechtbank acht op grond van het bovenstaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft gehandeld in strijd met artikel 5a WVW.