ECLI:NL:RBROT:2022:11478

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 december 2022
Publicatiedatum
2 januari 2023
Zaaknummer
10/105747-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel en rijden zonder geldig rijbewijs

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 december 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1997, die betrokken was bij een verkeersongeval op 20 februari 2021. De verdachte reed op een motorfiets en heeft een fietser, genaamd [slachtoffer01], aangereden, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel voor het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met aanmerkelijke verwaarlozing van de vereiste zorgvuldigheid heeft gereden, doordat hij zijn snelheid niet voldoende had aangepast aan de verkeerssituatie. De verdachte heeft geprobeerd het slachtoffer rechts in te halen, wat leidde tot de aanrijding. Het slachtoffer liep ernstige verwondingen op, waaronder meerdere botbreuken en een miltverscheuring. De rechtbank achtte het onder 1 primair ten laste gelegde feit, de overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, wettig en overtuigend bewezen. Daarnaast werd de verdachte ook schuldig bevonden aan het rijden zonder geldig rijbewijs, zoals ten laste gelegd onder feit 2. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte niet strafbaar was voor het derde feit, het rijden met een (in)gevorderd rijbewijs, omdat er sprake was van verontschuldigbare dwaling. De rechtbank legde een taakstraf op van 90 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 6 maanden op, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs al was ingevorderd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/105747-21
Datum uitspraak: 23 december 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1997,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] [plaats01] ,
raadsvrouw mr. R.S. Boonstra, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 12 december 2022..

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J. Verschuren heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering feit 1
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 primair ten laste gelegde feit (overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994; hierna: WVW) wettig en overtuigend bewezen en stelt zich op het standpunt dat daarbij sprake is van grove schuld (zeer aanmerkelijke onvoorzichtigheid).
4.1.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde. Daartoe is primair aangevoerd dat de in de tenlastelegging opgenomen gedragingen (verkeersfouten) van de verdachte niet kunnen worden bewezen. Er is geen bewijs dat de verdachte op zijn motorfiets het slachtoffer [slachtoffer01] , dat voor hem fietste, rechts heeft ingehaald of aan de rechterkant heeft gepasseerd. Hij wilde het slachtoffer links passeren, maar omdat het slachtoffer net daarvoor naar links uitweek, heeft hij zijn stuur naar rechts gegooid om het slachtoffer te ontwijken. Van rechts inhalen was geen sprake, deze stuurbeweging was juist een poging om een ongeluk te voorkomen. Daarnaast kan niet worden vastgesteld dat de verdachte met een (veel) hogere snelheid heeft gereden dan was toegestaan, dat hij vervolgens zijn snelheid niet heeft aangepast aan de situatie en/of het overige verkeer, en dat dat de oorzaak was van het ongeval.
Subsidiair is aangevoerd dat het (enkele) te hard rijden niet kan worden gekwalificeerd als schuld in de zin van artikel 6 WVW dan wel het creëren van een gevaarzettende situatie als bedoeld in artikel 5 WVW, zodat ook om die reden vrijspraak dient te volgen. Verder is aangevoerd dat het door het ongeval bij het slachtoffer toegebrachte letsel niet is aan te merken als zwaar lichamelijk letsel.
4.1.3.
Beoordeling
Vaststaande feiten
De verdachte is betrokken geweest bij een verkeersongeval op 20 februari 2021 omstreeks 14:25 uur op de [locatie01] te [plaats02] (gemeente [gemeente01] ), waarbij hij met de door hem bestuurde motorfiets in botsing is gekomen met een voor hem rijdende fietser, het slachtoffer [slachtoffer01] . Dit gebeurde op het moment dat de verdachte het slachtoffer wilde inhalen.
Overwegingen
Ten aanzien van de verdere toedracht van het ongeval overweegt de rechtbank het volgende. De [locatie01] is een rechte weg in de polder waar het zicht goed was; de verdachte heeft verklaard dat hij het slachtoffer al op 100 meter afstand zag fietsen aan de rechterkant van de weg. De fietser, zo heeft deze ook zelf verklaard, keek over zijn linker schouder toen hij de motor hoorde aankomen. Volgens de verdachte zwenkte hij daarbij naar links. De verdachte zag dit, maar stuurde naar rechts toen bleek dat hij niet meer op tijd kon stoppen; hij reed vervolgens het slachtoffer aan, dat op dat moment eveneens naar rechts reed om de motor te ontwijken. Beide bestuurders zijn daardoor ten val gekomen en gewond geraakt. Het slachtoffer had ten gevolge van de aanrijding een gebroken sleutelbeen, een gebroken schouderblad, meerdere ribbreuken, meerdere breuken van of aan lendewervels, een gebroken borstwervel, een gebroken heiligbeen, een miltverscheuring (meer dan 50% van de oppervlakte), een longkneuzing met een lekke long en een gebroken kuitbeen.
Is er schuld van de verdachte in de zin van artikel 6 WVW?
Voor een bewezenverklaring van artikel 6 WVW is vereist dat vast komt te staan dat een verdachte zich zodanig heeft gedragen in het verkeer dat een aan zijn schuld te wijten ongeval plaatsvindt. Of sprake is van schuld hangt af van het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld. Ook een beperkte, tijdelijke onoplettendheid in het verkeer hoeft nog geen schuld op te leveren. Concreet betekent dit, dat hoe erg de gevolgen van een ongeluk ook zijn, daaruit niet automatisch volgt dat de bestuurder strafrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Van schuld in de zin van artikel 6 WVW is pas sprake in het geval van (tenminste) een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Om een aanmerkelijke, dan wel een sterkere mate van verwijtbare onvoorzichtigheid vast te stellen, dient de rechtbank te kijken naar alle vaststaande feiten en omstandigheden van het geval.
De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Uit de verkeersongevallenanalyse blijkt dat de snelheid waarmee de verdachte in de aanloop tot het ongeval heeft gereden niet is vast te stellen. Schattingen van getuigen die de motor hebben waargenomen, zien niet op de snelheid van de motor op het moment van het ongeval. Alleen de getuige [getuige01] heeft het ongeval zien gebeuren; ook zijn schatting van de door de verdachte gereden (volgens de getuige te hoge) snelheid ziet niet op het ongeval zelf, maar op een eerder moment waarop de verdachte hem passeerde. Op basis van de bevindingen bij het opsporingsonderzoek kan niet worden bewezen dat de verdachte met een (veel) hogere snelheid reed dan was toegestaan, zodat hij ten aanzien van dit onderdeel van de tenlastelegging partieel zal worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wel bewezen dat de verdachte bij het naderen van de fietser zijn snelheid onvoldoende heeft aangepast aan de verkeerssituatie en dat hij het slachtoffer vervolgens rechts wilde passeren, waardoor het verkeersongeval is veroorzaakt. Op basis van de verklaring van de verdachte dat hij op ongeveer 100 meter afstand de fietser naar links zag zwenken, had de verdachte voldoende gelegenheid om zijn snelheid zodanig terug te brengen dat hij zo nodig nog kon stoppen. Dat hij een andere keuze heeft gemaakt door naar rechts te sturen in een kennelijke poging om de fietser op die manier te passeren dan wel te ontwijken, is beslissend geweest voor het ontstaan van het ongeval en valt de verdachte naar het oordeel van de rechtbank in strafrechtelijke zin aan te rekenen. De fietser is immers een zwakkere verkeersdeelnemer die, zoals in dit geval kennelijk ook gebeurde, in een schrikreactie onverwachte bewegingen kan maken door het harde, naderende motorgeluid. Dit alles speelde zich bovendien af op een smalle landweg, die weinig uitwijkmogelijkheden bood aan beide verkeersdeelnemers. Van het toeteren dat de verdachte volgens zijn verklaring kort voor de aanrijding heeft gedaan, kan voorts worden gezegd dat daarmee onder omstandigheden, zeker als dit – zoals in dit geval kennelijk – op te korte afstand gebeurt, de kans op een dergelijke schrikreactie of op andere onverwachte bewegingen eerder wordt vergroot dan dat daarmee de veiligheid wordt verhoogd.
De hiervoor beschreven gedragingen, respectievelijk verkeersovertredingen van de verdachte, zijn naar hun aard en ernst zodanig dat de rechtbank van oordeel is dat de verdachte met aanmerkelijke verwaarlozing van de vereiste zorgvuldigheid heeft gereden.
Het door de verdachte veroorzaakte verkeersongeval is gelet op het voorgaande aan zijn schuld als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 te wijten.
Zwaar lichamelijk letsel?
De rechtbank is – anders dan de verdediging – van oordeel dat het letsel dat het slachtoffer door het verkeersongeval heeft opgelopen, naar algemeen spraakgebruik aangemerkt moet worden als zwaar lichamelijk letsel. Dat operatief ingrijpen niet noodzakelijk is geweest, doet hier niet aan af. Het gaat om een groot aantal (bot)breuken en ander ernstige letsel. Daarnaast stelt de rechtbank op basis van de verklaring van het slachtoffer van 30 november 2021 en van de medische verklaring van 26 januari 2022 vast dat sprake is geweest van een lange genezingsduur en een langdurige revalidatie, waarbij het slachtoffer – zo bleek uit zijn verklaring ter terechtzitting – nog steeds niet klachtenvrij is. De rechtbank acht daarom bewezen dat als gevolg van het verkeersongeval bij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel is ontstaan.
Conclusie
Het onder 1 primair ten laste gelegde is daarom wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewijswaardering feit 2
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit, het rijden zonder geldig rijbewijs, heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte, op 20 februari 2021, toen hij met zijn motorfiets over de [locatie01] in [plaats02] reed, niet beschikte over een rijbewijs voor de categorie waartoe deze motorfiets behoorde. De verdachte was in het bezit van een rijbewijs categorie A code 80 en mocht daarmee (gelet op de datum waarop hij dit rijbewijs heeft gehaald en zijn leeftijd, namelijk jonger dan 24 jaar) een lichte tweewielige motor met een vermogen van maximaal 35 Kw besturen. De motorfiets die de verdachte bestuurde was een zware tweewielige motorfiets met een vermogen van 88 Kw. De verdachte reed dus zonder geldig rijbewijs voor dit type motor. De verdachte heeft verklaard dat hij dat niet wist, maar als verkeersdeelnemer had hij dit naar het oordeel van de rechtbank moeten weten. Het is zijn verantwoordelijkheid als bestuurder om na te gaan welke categorie motorfiets hij met zijn rijbewijs mag besturen. Dat de verdachte zich naar eigen zeggen heeft vergist, doet daarom niet af aan het bewijs voor dit feit.
Conclusie
Het onder 2 ten laste gelegde feit is daarom wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewijswaardering feit 3
4.3.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte van het onder 3 ten laste gelegde rijden met een (in)gevorderd rijbewijs moet worden vrijgesproken, omdat het opzet van de verdachte daartoe ontbreekt. Er was sprake van een miscommunicatie waardoor de verdachte niet wist dat hij op dat moment niet mocht rijden.
4.3.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt op basis van de inhoud van de bewijsmiddelen vast dat door de politie bij het verhoor van de verdachte op 1 april 2021 de overgifte van een op zijn naam gesteld rijbewijs is gevorderd. De vordering tot overgifte is aan hem uitgereikt en daarbij is aan hem meegedeeld dat hij niet meer mocht rijden met enig voertuig waar een rijbewijs voor noodzakelijk is. De verdachte is daarna toch met zijn auto van het politiebureau weggereden. De rechtbank acht bewezen dat hij dit opzettelijk heeft gedaan, omdat hij wist dat de overgifte van zijn rijbewijs was gevorderd. Dat sprake zou zijn geweest van een miscommunicatie ten aanzien van het moment waarop dit verbod inging speelt naar het oordeel van de rechtbank bij het bewijs geen rol en wordt onder paragraaf 6 nader besproken bij de beoordeling van de strafbaarheid van de verdachte.
Conclusie
Het onder 3 ten laste gelegde feit is daarom wettig en overtuigend bewezen.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1. primair.
hij op 20 februari 2021 te [plaats02] , gemeente [gemeente01] ,
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (motorfiets), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat motorrijtuig met aanmerkelijke verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheid te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de [locatie01] ,
welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
- zijn snelheid niet heeft aangepast aan de situatie en/of het overige verkeer en
- een vóór hem rijdende fietser, genaamd [slachtoffer01]
, van achteren is genaderd en
- die [slachtoffer01] rechts is gaan inhalen althans die [slachtoffer01] aan de rechterkant van de
weg is gaan passeren en
- ( vervolgens) in botsing of aanrijding is gekomen met die [slachtoffer01] , waardoor die [slachtoffer01] ten val is gekomen;
als gevolg waarvan die [slachtoffer01] zwaar lichamelijk letsel (te weten een gebroken sleutelbeen, een gebroken schouderblad, meerdere ribbreuken, meerdere breuken van of aan lendewervels, een gebroken borstwervel, een gebroken heiligbeen, een miltverscheuring (meer dan 50% van de oppervlakte), een longkneuzing met een lekke long en een gebroken kuitbeen) is ontstaan;
2.
hij op 20 februari 2021 te [plaats02] , gemeente [gemeente01] , als bestuurder van een motorrijtuig (motorfiets) heeft gereden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de [locatie01] , zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;
3.
hij op 1 april 2021 te [slachtoffer01] als degene van wie ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 de overgifte van een op zijn naam gesteld rijbewijs, een hem door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland afgegeven rijbewijs of een internationaal rijbewijs was gevorderd , op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Veilingweg, een motorrijtuig (motorfiets), van de categorie of categorieën, waarvoor dat bewijs was afgegeven, heeft bestuurd.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht;
2.
overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
3.
overtreding van artikel 9, zevende lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

6.1.
Ten aanzien van feit 3
De rechtbank is van oordeel dat er een omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde feit uitsluit. Uit het proces-verbaal van verhoor van de verdachte met betrekking tot dit feit en het proces-verbaal (in)vordering rijbewijs blijkt dat de verdachte, nadat de overgifte van zijn rijbewijs was gevorderd, heeft verklaard dat hij zijn rijbewijs niet bij zich had en dat toen met hem is afgesproken dat hij zijn rijbewijs de volgende dag, op 2 april 2021, op het bureau zou inleveren. Gelet op deze afspraak en gelet op het feit dat het ongeval in verband waarmee het rijbewijs was ingevorderd ruim een maand daarvoor had plaatsgevonden, is de verdachte er vanuit gegaan dat hij pas vanaf die volgende dag niet meer mocht rijden en meende hij dat hij na het verhoor nog wel naar huis mocht rijden. Zijn raadsvrouw, die bij het verhoor aanwezig was, heeft dat ook aan hem bevestigd. Gelet daarop is de verdachte op de parkeerplaats van het politiebureau in zijn auto gestapt en weggereden. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op deze omstandigheden, bij de verdachte sprake was van een verontschuldigbare dwaling ten aanzien van de strafbaarheid van zijn gedraging. De verdachte zal daarom voor het onder 3 bewezen feit niet strafbaar worden verklaard en zal ten aanzien van dit feit worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
6.2.
Ten aanzien van de feiten 1 en 2
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van de feiten 1 en 2 uitsluit. De verdachte is voor deze feiten dus strafbaar.

7..Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft een verkeersongeval veroorzaakt door met aanmerkelijke verwaarlozing van de vereiste zorgvuldigheid op een motorfiets te rijden. De verdachte heeft zijn rijgedrag onvoldoende aangepast toen hij voor zich op de weg een fietser zag rijden die naar links zwenkte en probeerde hem rechts voorbij te gaan, waarbij het tot een botsing gekomen is. Het slachtoffer heeft als gevolg van het verkeersongeval zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Er is sprake van een lange weg van herstel. Uit hetgeen het slachtoffer op de zitting naar voren heeft gebracht, blijkt dat het inmiddels beter gaat, maar hij nog steeds kampt met restklachten en daarmee verband houdende beperkingen in zijn werk en dagelijks functioneren.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het besturen van een voertuig zonder een geldig rijbewijs.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft gelet op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 18 november 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Ook weegt de rechtbank mee dat de verdachte heeft verklaard dat hij door dit ongeval zo is geschrokken, dat hij is gestopt met motorrijden.
Daarnaast neemt de rechtbank in aanmerking dat het rijbewijs van de verdachte reeds gedurende zes maanden ingevorderd en ingehouden is geweest en dat de verdachte op dit moment werk heeft waarvoor hij zijn rijbewijs nodig heeft.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Ten aanzien van feit 1
Gelet op de ernst van het onder 1 bewezen verklaarde feit zijn een taakstraf en een ontzegging van de rijbevoegdheid op zijn plaats. Daarbij is gekeken naar de straffen die in vergelijkbare zaken eerder zijn opgelegd, en is verder gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting, zoals geformuleerd door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Hierin is voor overtreding van artikel 6 WVW, waarbij sprake is van aanmerkelijke schuld en zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer, een taakstraf van 120 uren en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden als uitgangspunt opgenomen. Met de officier van justitie weegt de rechtbank hierbij mee dat de verdachte ten tijde van het ongeval een motorfiets bestuurde waarvoor hij geen geldig rijbewijs had. Deze motorfiets is van een zwaardere categorie dan die hij met zijn rijbewijs mocht besturen. Dat hij daarmee toch de weg op is gegaan, is dus extra gevaarzettend. Anderzijds houdt de rechtbank rekening met het tijdsverloop en met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Ook komt de rechtbank tot lagere straffen dan de officier van justitie heeft geëist, omdat de rechtbank bij het onder 1 bewezen feit een lagere mate van schuld bewezen acht en de verdachte niet strafbaar acht ten aanzien van het onder 3 bewezen feit.
Alles afwegend, acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 90 uren en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs al ingevorderd en ingehouden is geweest, passend en geboden. Dat betekent dat de verdachte zijn rijbewijs niet opnieuw bij de politie hoeft in te leveren.
Ten aanzien van feit 2
Nu de rechtbank de omstandigheid dat de verdachte ten tijde van het verkeersongeluk heeft gereden zonder geldig rijbewijs reeds meeweegt in de strafmaat voor het onder feit 1 bewezen misdrijf, ziet de rechtbank aanleiding om ten aanzien van de bewezen overtreding onder feit 2 te volstaan met schuldigverklaring zonder oplegging van een straf of maatregel.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 107, 175, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte voor het onder 3 bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging;
verklaart de verdachte ten aanzien van het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde strafbaar;
veroordeelt de verdachte ten aanzien van feit 1 primair tot een taakstraf voor de duur van
90 (negentig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
45 (vijfenveertig) dagen;
ontzegt de verdachte
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
6 (zes) maanden;
bepaalt dat de duur van de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, wordt verminderd met de duur van de invordering en inhouding van het rijbewijs op grond van artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994;
bepaalt dat ten aanzien van feit 2 geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.J. Bade, voorzitter,
en mrs. J.M.L. van Mulbregt en F.J.E. van Rossum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.K. van Zanten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 20 februari 2021 te [plaats02] , gemeente [gemeente01] ,
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (motorfiets), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat motorrijtuig roekeloos en/of zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam en/of met aanmerkelijke verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheid te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de [locatie01] ,
welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
- met een (veel) hogere snelheid heeft gereden dan de ter plaatse voor hem - in verband met wegwerkzaamheden - geldende maximumsnelheid van 30 km/u en/of
- zijn snelheid niet heeft aangepast aan de situatie en/of het overige verkeer en/of
- ( met die veel te hoge snelheid) een vóór hem rijdende fietser, genaamd [slachtoffer01]
, van achteren is genaderd en/of
- die [slachtoffer01] rechts is gaan inhalen althans die [slachtoffer01] aan de rechterkant van de
weg is gaan passeren en/of
- ( vervolgens) in botsing of aanrijding is gekomen met die [slachtoffer01] , waardoor die [slachtoffer01] ten val is gekomen;
als gevolg waarvan die [slachtoffer01] zwaar lichamelijk letsel (te weten een gebroken sleutelbeen, een gebroken schouderblad, meerdere ribbreuken, meerdere breuken van of aan lendewervels, een gebroken borstwervel, een gebroken heiligbeen, een miltverscheuring (meer dan 50% van de oppervlakte), een longkneuzing met een lekke long en een gebroken kuitbeen), of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
(art. 6 Wegenverkeerswet 1994)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 februari 2021 te [plaats02] , gemeente [gemeente01] , als bestuurder van een motorrijtuig (motorfiets), daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de [locatie01] , zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/ of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
- met een (veel) hogere snelheid heeft gereden dan de ter plaatse voor hem - in verband met wegwerkzaamheden - geldende maximumsnelheid van 30 km/u en/of
- zijn snelheid niet heeft aangepast aan de situatie en/of het overige verkeer en/of
- ( met die veel te hoge snelheid) een vóór hem rijdende fietser van achteren is genaderd en/of
- die fietser rechts is gaan inhalen althans die fietser aan de rechterkant van de weg is gaan passeren en/ of
- ( vervolgens) in botsing of aanrijding is gekomen met die fietser;
(art. 5 Wegenverkeerswet 1994)
2.
hij op of omstreeks 20 februari 2021 te [plaats02] , gemeente [gemeente01] , als bestuurder van een motorrijtuig (motorfiets) heeft gereden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de [locatie01] , zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;
(art. 107 lid 1 Wegenverkeerswet 1994)
3.
hij op of omstreeks 1 april 2021 te Rotterdam als degene van wie ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 de overgifte van een op zijn naam gesteld rijbewijs, een hem door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland afgegeven rijbewijs of een internationaal rijbewijs was gevorderd en/of van wie zodanig bewijs was ingevorderd en aan wie dat bewijs niet was teruggegeven, op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Veilingweg, een motorrijtuig (motorfiets), van de categorie of categorieën, waarvoor dat bewijs was afgegeven, heeft bestuurd;
(art. 9 lid 7 Wegenverkeerswet 1994)