In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 december 2022 uitspraak gedaan in het geschil tussen eiseres en het UWV over de beëindiging van haar loongerelateerde WGA-uitkering. Eiseres, die als verzorgende werkte, had zich in 2017 ziekgemeld en ontving vanaf 2019 een WGA-uitkering. Het UWV beëindigde deze uitkering omdat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn, met een vastgestelde mate van 28,95%. Eiseres ging in beroep tegen deze beslissing, waarbij zij aanvoerde dat de verzekeringsarts van het UWV ten onrechte had geconcludeerd dat haar medische situatie niet was veranderd en dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar beperkingen.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op 8 december 2022, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, maar het UWV niet. De rechtbank benoemde een deskundige, verzekeringsarts [naam 2], die concludeerde dat er wel degelijk beperkingen moesten worden aangenomen voor eiseres, waaronder voor haar dyslexie. De rechtbank oordeelde dat het UWV onvoldoende had gemotiveerd waarom het de beperkingen van eiseres niet had erkend en dat de medische beoordeling van het UWV niet klopte.
De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van het UWV en droeg het UWV op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de bevindingen van de deskundige. Eiseres kreeg ook een vergoeding voor de proceskosten en het griffierecht. De rechtbank concludeerde dat het UWV niet aannemelijk had gemaakt dat het zijn besluit zou kunnen herstellen, waardoor de uitspraak in het voordeel van eiseres uitviel.