ECLI:NL:RBROT:2022:11460

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 december 2022
Publicatiedatum
29 december 2022
Zaaknummer
C/10/602834 / HA ZA 20-805
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering van curator in faillissement met betrekking tot hypotheekrecht op onroerend goed

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 28 december 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de curator van [bedrijf01] en de vennootschap [gedaagde01]. De curator vorderde dat de rechtbank zou verklaren dat er geen reële, met hypotheekrecht versterkte vordering van [gedaagde01] op [bedrijf01] bestaat, en dat het depotbedrag van € 700.000,- aan [bedrijf01] toekomt. De curator stelde dat de vordering van [gedaagde01] niet logisch verklaarbaar was en dat er geen bewijs was voor het bestaan van een dergelijke vordering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de curator voldoende bewijs heeft geleverd dat er geen vordering van [gedaagde01] op [bedrijf01] bestaat, en heeft de vorderingen van de curator toegewezen. De rechtbank heeft [gedaagde01] veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 6.842,89. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met uitzondering van de uitbetaling van het depotbedrag, dat pas zal plaatsvinden na een uitspraak in kracht van gewijsde.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/602834 / HA ZA 20-805
Vonnis van 28 december 2022
in de zaak van
[eiser01]in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [bedrijf01] ,
kantoorhoudend te Rotterdam,
eiser,
advocaat mr. [eiser01] te Rotterdam,
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
[gedaagde01],
gevestigd te Wenen (Oostenrijk),
gedaagde,
advocaat mr. J.P. Koets te Haarlem.
Partijen worden hierna de curator en [gedaagde01] genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 21 juli 2020, met producties 1 tot en met 25;
  • de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid (ex art. 110 Rv) van [gedaagde01] ;
  • de incidentele conclusie van antwoord in het bevoegdheidsincident van de curator;
  • het vonnis in incident van 23 december 2020, waarbij de vordering dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart, is afgewezen;
  • de akte wijziging eis van de curator;
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 6;
  • de conclusie van repliek, met producties 26 tot en met 32;
  • de conclusie van dupliek, met producties 7 tot en met 12;
  • de akte houdende overlegging producties van de curator, met producties 33 tot en met 36;
  • de akte overlegging nadere producties tevens leeswijzer van [gedaagde01] , met producties 13 en 14;
  • de mondelinge behandeling van 22 september 2022 en de bij die gelegenheid overgelegde spreekaantekeningen;
  • het proces-verbaal van de zitting van 22 september 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
[bedrijf01] B.V. (hierna: [bedrijf01] ) is in 2000 opgericht door [naam01] (hierna: [naam01] ). [bedrijf01] was een onderneming die zich bezighield met beleggingen in binnen- en buitenlandse onroerendgoedvennootschappen.
2.2.
[naam01] is vanaf de oprichting in 2000 tot 1 oktober 2014 statutair bestuurder van [bedrijf01] geweest. Vanaf 1 oktober 2014 is [naam01] ingeschreven als (volledig) gevolmachtigde van [bedrijf01] . [naam01] is de enige bestuurder van de aandeelhouder van [bedrijf01] .
2.3.
[bedrijf01] was eigenaar van twee percelen landbouwgrond gelegen aan de [straatnaam01] te Moordrecht, kadastraal bekend Moordrecht, Sectie [sectie01] , nummers [nummer01] en [nummer02] , tezamen 5,8 ha groot (hierna: de percelen).
2.4.
De percelen zijn bij hypotheekakte van 12 september 2013 bezwaard met een tweede hypotheekrecht ten gunste van [gedaagde01] . Het betreft een zogenaamde bankhypotheek. De hypotheekakte is op 13 september 2013 ingeschreven in de openbare registers. [naam01] is (middellijk) bestuurder en aandeelhouder van [gedaagde01] (geweest).
2.5.
Het faillissement van [bedrijf01] is op 9 mei 2017 uitgesproken op verzoek van de vennootschap naar Oostenrijks recht Vorarlberger Landes- und Hypothekenbank Aktiengesellschaft (hierna: Vorarlberger). Vorarlberger had een vordering op [bedrijf01] van ruim 15 miljoen euro, waarvan na uitwinning van zekerheden een bedrag resteerde van 9,7 miljoen euro.
2.6.
De percelen zijn op 16 december 2020 verkocht en geleverd aan een derde.
2.7.
Om onbezwaarde levering van de percelen aan de koper bedoeld onder 2.6 te bewerkstelligen, zijn de curator en [gedaagde01] overeengekomen dat het hypotheekrecht van [gedaagde01] wordt doorgehaald, onder plaatsing in depot van een gedeelte van de verkoopopbrengst, namelijk € 700.000,-. De depotovereenkomst van 16 december 2020 die partijen in dat kader hebben gesloten luidt, voor zover thans van belang, als volgt:
“(…)
3. In de Procedure zal de Curator op de eerst mogelijke rolzitting zijn eis wijzigen. Hij zal vorderen dat de rechtbank voor recht verklaart dat geen sprake is van enige met hypotheekrecht versterkte vordering van [gedaagde01] jegens [bedrijf01] , althans dat de rechtbank de omvang van de met hypotheekrecht versterkte vordering van [gedaagde01] op [bedrijf01] vaststelt.
4. De Notaris zal het Depotbedrag op de Derdenrekening houden en slechts onder de volgende voorwaarden uitkeren:
a. binnen tien (10) werkdagen na ontvangst door de Notaris van een door Procespartijen (de curator en [gedaagde01] ; opmerking rechtbank) ondertekende vaststellingsovereenkomst ter zake van (onder meer) de bestemming van het Depotbedrag dan wel een (andere) door Procespartijen gezamenlijk ondertekende en gedagtekende (…) betalingsinstructie met betrekking tot het Depotbedrag (…); of
b. binnen tien (10) werkdagen na ontvangst door de Notaris van een kopie van de uitspraak in de Bodemprocedure met kracht van gewijsde waarin de rechter de (gewijzigde) vorderingen van de Curator geheel of gedeeltelijk heeft afgewezen waarin besloten ligt dat sprake is van enige met hypotheekrecht versterkte vordering van [gedaagde01] (…) en wel door aan [gedaagde01] uit te keren (…)
of
c. binnen tien (10) werkdagen na ontvangst door de Notaris van een kopie van een (…) uitspraak met kracht van gewijsde in de Bodemprocedure waaruit volgt dat geen sprake is van een met hypotheekrecht versterkte vordering van [gedaagde01] op [bedrijf01] , (…) en wel door het depotbedrag aan de Curator uit te keren.
(…)”

3..De vorderingen

3.1.
De curator vordert, na wijziging van eis, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
voor recht te verklaren dat [gedaagde01] geen vordering heeft op [bedrijf01] die geldend kan worden gemaakt onder het op 13 september 2013 gevestigde recht van hypotheek op de percelen;
te bepalen dat het depotbedrag aan [bedrijf01] toekomt;
[gedaagde01] te veroordelen om te gehengen en gedogen dat het depotbedrag wordt uitbetaald aan [bedrijf01] ;
subsidiair:
voor recht te verklaren wat de omvang is van de met hypotheekrecht versterkte vordering van [gedaagde01] op [bedrijf01] ;
te bepalen welk gedeelte van het depotbedrag aan [bedrijf01] toekomt;
[gedaagde01] te veroordelen te gehengen en gedogen dat het sub e bepaalde bedrag wordt uitbetaald aan [bedrijf01] ;
primair en subsidiair:
[gedaagde01] te veroordelen in de kosten van het geding.
3.2.
[gedaagde01] concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van de curator in zijn primaire vorderingen dan wel tot ontzegging daarvan, en tot het op basis van de subsidiaire vorderingen van de curator bepalen dat de vordering van [gedaagde01] € 670.370,- bedraagt, te vermeerderen met 4% rente vanaf 2013, met veroordeling van de curator in de (volledige) kosten van de procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente en alles bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

4..De beoordeling

Bevoegdheid en toepasselijk recht

4.1.
Deze zaak heeft een internationaal karakter, omdat [gedaagde01] in Oostenrijk is gevestigd. De rechtbank dient ambtshalve de internationale bevoegdheid en het toepasselijke recht vast te stellen.
4.2.
De advocaten van partijen hebben ter zitting desgevraagd voor zover nodig een uitdrukkelijke keuze gemaakt voor (internationale) bevoegdheid van de rechtbank Rotterdam en voor toepasselijkheid van Nederlands recht.
Inhoudelijk
4.3.
De curator heeft aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd dat geen sprake is van een reële, met hypotheekrecht versterkte vordering van [gedaagde01] op [bedrijf01] , zodat het depotbedrag aan de curator toekomt.
4.4.
De jaarrekeningen van zowel [gedaagde01] als [bedrijf01] vermelden in de loop van de tijd een vordering van [gedaagde01] op [bedrijf01] . De curator heeft er echter op gewezen dat het bestaan van een vordering van [gedaagde01] op [bedrijf01] niet logisch verklaarbaar is en dat, afgezien van de vermelding in de jaarrekeningen, uit niets blijkt dat daadwerkelijk ooit een vordering van [gedaagde01] op [bedrijf01] is ontstaan. Uit de administratie van [bedrijf01] blijkt uitsluitend dat er gelden van [bedrijf01] naar [gedaagde01] zijn gegaan en niet andersom. De curator wijst erop dat [naam01] als (oud-)bestuurder van [bedrijf01] en middellijk voormalig bestuurder van [gedaagde01] van aanvang af betrokken moet zijn geweest bij het een en ander en daarom in staat zou moeten zijn om uit te leggen hoe de gestelde vordering van [gedaagde01] op [bedrijf01] is ontstaan. Volgens de curator kan aan het enkele feit dat de vordering in de jaarrekeningen van zowel [gedaagde01] als [bedrijf01] is opgenomen geen doorslaggevend gewicht worden toegekend, omdat evident is dat [naam01] het in zijn macht had om instructies te verstrekken over wat er in de jaarrekeningen diende te worden opgenomen. Dat hetgeen daarin is opgenomen een correcte weerspiegeling is van de werkelijkheid, kan volgens de curator in dit geval niet zonder meer worden aangenomen.
4.5.
[gedaagde01] is op het voorgaande onvoldoende gemotiveerd ingegaan. Zij heeft slechts gewezen op de jaarrekeningen waarin de vordering is vermeld. Zij heeft geen onderliggende overeenkomst verstrekt en heeft evenmin op andere wijze inzicht gegeven in de wijze waarop de vordering zou zijn ontstaan. Het had op de weg van [gedaagde01] gelegen om duidelijkheid te verstrekken over de achtergronden van het ontstaan van de gestelde vordering en een verklaring te geven voor het feit dat de curator in de administratie van [bedrijf01] slechts betalingen van [bedrijf01] aan [gedaagde01] heeft aangetroffen en niet andersom. In de stukken is een dergelijke verklaring niet verstrekt.
4.6.
De rechtbank wijst erop dat inmiddels ook uit de eigen stellingen van [gedaagde01] kan worden afgeleid dat zij in elk geval nu geen vordering heeft op [bedrijf01] . Volgens de curator is de gestelde vordering van [gedaagde01] op [bedrijf01] gecedeerd. Ter zitting hebben de advocaten van [gedaagde01] desgevraagd medegedeeld dat de vordering van [gedaagde01] op [bedrijf01] inderdaad is gecedeerd. Volgens [gedaagde01] is dat echter op een andere datum geschied dan door de curator is gesteld. Dat de vordering is gecedeerd, wordt door [gedaagde01] dus erkend. [gedaagde01] beroept zich er nu op dat zij van de huidige rechthebbende op de vordering een last heeft ontvangen om de vordering te incasseren. Wat daar ook van zij, het hebben van een last om een vordering te incasseren brengt niet mee dat de lasthebber de gerechtigde is tot de vordering. Dat is in dat geval immers de lastgever aan wie de vordering op enig moment is overgedragen. Ook uit de eigen stellingen van [gedaagde01] volgt dus dat zij - in elk geval thans - geen vordering heeft op [bedrijf01] . Ook deze zelfstandige grond rechtvaardigt toewijzing van de primaire vorderingen van de curator.
Proceskosten
4.7.
[gedaagde01] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, neerkomend op € 304,- aan griffierecht, € 110,89 aan explootkosten en € 6.428,- aan salaris advocaat (twee punten van liquidatietarief VII van € 3.214,-, welk tarief is gerelateerd aan het achterliggende, werkelijke financiële belang, te weten het depotbedrag van € 700.000,-). In totaal wordt dus een bedrag van € ‭6.842,89 toegewezen. ‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.8.
Partijen zijn overeengekomen dat de notaris het depotbedrag op grond van de depotovereenkomst pas dient uit te betalen zodra een daartoe strekkende uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan. Alleen de proceskostenveroordeling zal dan ook uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

5..De beslissing

De rechtbank,
5.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde01] geen vordering heeft op [bedrijf01] die geldend kan worden gemaakt onder het op 13 september 2013 gevestigde recht van hypotheek op de percelen;
5.2.
bepaalt dat het depotbedrag aan [bedrijf01] toekomt;
5.3.
veroordeelt [gedaagde01] om te gehengen en gedogen dat het depotbedrag wordt uitbetaald aan [bedrijf01] ;
5.4.
veroordeelt [gedaagde01] in de aan de zijde van de curator gevallen proceskosten, tot aan deze uitspraak vastgesteld op € ‭6.842,89;‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬
5.5.
verklaart 5.4 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
5.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman, mr. B. van Velzen en mr. S.V. Hardonk, in aanwezigheid van mr. S. Lankhaar, griffier. Het is ondertekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 28 december 2022. [1]

Voetnoten

1.[1861/1729/3194/3407]