ECLI:NL:RBROT:2022:11415

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 december 2022
Publicatiedatum
27 december 2022
Zaaknummer
10117561
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betwisting van zorgpremiebetaling en toewijzing van vordering

In deze zaak heeft VGZ Zorgverzekeraar N.V. een vordering ingesteld tegen [gedaagde01] wegens een openstaande zorgpremie van € 133,91. [gedaagde01] stelt dat zij de premie voor januari 2021 al heeft betaald, omdat de gemeente Rotterdam een bedrag van € 176,68 heeft ingehouden op haar uitkering en dit bedrag aan VGZ heeft doorgestort. VGZ betwist dit en stelt dat de betaling is afgeboekt op de premie van februari 2021, waardoor de premie voor januari 2021 nog openstaat. De kantonrechter heeft de procedure beoordeeld aan de hand van de ingediende processtukken, waaronder de dagvaarding en de aantekeningen van het mondelinge verweer.

De kantonrechter oordeelt dat VGZ de betaling in mindering had moeten brengen op de premie van januari 2021, aangezien deze premie op het moment van betaling al opeisbaar was. De rechter concludeert dat [gedaagde01] de premie voor januari 2021 inderdaad heeft betaald en dat VGZ niet heeft aangetoond dat er een betalingsachterstand is. De kantonrechter wijst de vordering van VGZ tot betaling van € 133,91 toe, maar wijst de gevorderde buitengerechtelijke kosten af, omdat VGZ op het verkeerde been is gezet door te stellen dat de premie van januari 2021 nog openstond.

Daarnaast wordt de wettelijke rente toegewezen vanaf de datum van het vonnis, en de proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat beide partijen hun eigen kosten moeten dragen. Het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat inhoudt dat het direct kan worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10117561 CV EXPL 22-29582
datum uitspraak: 23 december 2022
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
VGZ Zorgverzekeraar N.V.,
vestigingsplaats: Arnhem,
eiseres,
gemachtigde: mr. D. de Waard (Flanderijn),
tegen
[gedaagde01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
gedaagde,
die zelf procedeert.
De partijen worden hierna ‘VGZ’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 26 juli 2022, met bijlagen;
  • de aantekeningen van het mondelinge verweer van [gedaagde01] van 4 oktober 2022 en de bijlagen die zij daarbij heeft overhandigd;
  • de repliek, met bijlagen;
  • de aantekeningen van het mondeling verweer van [gedaagde01] van 23 november 2022.

2..De beoordeling

Wat is de kern?
2.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende. [gedaagde01] heeft met ingang van 1 januari 2021 een zorgverzekering afgesloten bij VGZ. Op de uitkering die [gedaagde01] in januari 2021 van gemeente Rotterdam ontving, is een bedrag van € 176,68 ingehouden ten behoeve van de zorgverzekering. [gedaagde01] vindt dat zij daarmee de premie van januari 2021 heeft betaald. VGZ stelt echter dat die betaling is afgeboekt op de maand februari 2021, waardoor de premie over januari 2021 nog steeds openstaat. VGZ eist daarom in deze procedure € 133,91. Zij heeft met het premiebedrag van € 176,68 een zorgkostennota van € 42,77 verrekend, zodat een bedrag van € 133,91 resteert. Verder eist VGZ rente, buitengerechtelijke kosten en proceskosten van [gedaagde01] . [gedaagde01] is het hier niet mee eens. De kantonrechter oordeelt als volgt.
[gedaagde01] heeft de premie van januari 2021 al betaald
2.2.
Er is geen discussie over dat gemeente Rotterdam € 176,68 heeft ingehouden op de uitkering van [gedaagde01] van januari 2021 en dat zij dit bedrag heeft doorgestort naar VGZ. VGZ heeft in haar specificatie (productie 5) gesteld dat zij dit bedrag op 23 januari 2021 heeft ontvangen. Uit de wet (artikel 6:43 BW) volgt dat de betaling in mindering moet worden gebracht op de schuld die de schuldenaar aanwijst. VGZ heeft niet gesteld dat gemeente Rotterdam of [gedaagde01] een bepaalde schuld heeft aangewezen. In de wet staat dat in dat geval de betaling eerst in mindering moet worden gebracht op de opeisbare vorderingen. Op 23 januari 2021 was de premie van februari 2021 nog niet opeisbaar. Die moest namelijk pas 31 januari 2021 zijn betaald. VGZ moest daarom de betaling in mindering brengen op de premie van januari 2021, aangezien die wel opeisbaar was.
2.3.
Bovendien, zelfs als de premie van februari 2021 al wel opeisbaar was geweest, dan nog had VGZ de betaling in mindering moeten brengen op de premie van januari 2021. Op grond van de wet moet namelijk eerst op de oudste schuld worden afgeboekt. [gedaagde01] heeft de premie van januari 2021 dus al betaald.
[gedaagde01] moet nog € 133,91 aan premie betalen
2.4.
In de repliek heeft VGZ een specificatie gegeven van alle premies en betalingen. [gedaagde01] heeft in haar reactie van 23 november 2022 niet gesteld dat dit overzicht onjuist is. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat dit overzicht klopt. Uit het overzicht blijkt dat [gedaagde01] een betalingsachterstand van € 133,91 heeft. Zij wordt daarom veroordeeld tot betaling van dat bedrag, zoals geëist door VGZ.
[gedaagde01] hoeft geen buitengerechtelijke kosten te betalen
2.5.
VGZ heeft [gedaagde01] op 9 juli 2021 aangemaand om binnen veertien dagen € 176,68 te betalen, en meegedeeld dat wanneer zij dit niet doet zij € 48,40 aan buitengerechtelijke kosten moet betalen. Uit de specificatie van VGZ blijkt dat VGZ vervolgens op 17 juli 2021 € 176,68 heeft ontvangen. [gedaagde01] hoeft daarom de buitengerechtelijke kosten niet te betalen.
[gedaagde01] moet wettelijke rente betalen
2.6.
Uit de stukken van VGZ kan de kantonrechter niet afleiden wanneer [gedaagde01] in verzuim is geraakt, ter zake van het bedrag van € 133,91. De wettelijke rente wordt daarom toegewezen vanaf de datum van dit vonnis.
Allebei de partijen moeten hun eigen proceskosten betalen
2.7.
Allebei de partijen zijn voor een deel in het ongelijk gesteld. VGZ heeft bovendien [gedaagde01] op het verkeerde been gezet, door te stellen dat de premie van januari 2021 nog openstaat. De kantonrechter oordeelt daarom dat de proceskosten worden gecompenseerd. Dat betekent dat beide partijen hun eigen kosten moeten betalen.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard
2.8.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dat betekent dat het vonnis direct kan worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

3..De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde01] om aan VGZ te betalen € 133,91 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf heden tot de dag van volledige betaling;
3.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.3.
compenseert de proceskosten, in die zin dat beide partijen de eigen kosten dragen;
3.4.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.I. Mentink en in het openbaar uitgesproken.
33394