ECLI:NL:RBROT:2022:11405

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 december 2022
Publicatiedatum
27 december 2022
Zaaknummer
10/145219-21 en 10/032549-22 (gev. ttz.)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht. Poging tot zware mishandeling en afpersing in vereniging met bijzondere voorwaarden en schadevergoeding aan benadeelde partij.

Op 13 december 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een verdachte, geboren in 2006, die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling en afpersing in vereniging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de poging tot zware mishandeling door op 3 juni 2021 een slachtoffer met een mes in het been te steken. De rechtbank achtte de poging tot doodslag en zware mishandeling niet bewezen, maar wel de poging tot zware mishandeling. Daarnaast werd de verdachte ook schuldig bevonden aan afpersing op 30 mei 2021, waarbij hij samen met anderen het slachtoffer onder bedreiging van geweld dwong tot afgifte van persoonlijke bezittingen. De rechtbank legde een jeugddetentie op van 92 dagen, met aftrek van voorarrest, en een voorwaardelijke werkstraf van 40 uur, met bijzondere voorwaarden zoals begeleiding door de jeugdreclassering en deelname aan een behandeltraject. Tevens werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die materiële en immateriële schade had geleden door de strafbare feiten. De rechtbank constateerde ook een overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat invloed had op de opgelegde straf.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team jeugd
Parketnummers: 10/145219-21 en 10/032549-22 (gev. ttz.)
Datum uitspraak: 13 december 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 2006,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] te [plaats01] ,
raadsvrouw mr. H. Yilmaz, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de besloten terechtzitting van 29 november 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlasteleggingen is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H.J. du Croix heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder parketnummer 10/145219-21 onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde en van het onder 2 primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder parketnummer 10/145219-21 onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde en onder 2 subsidiair ten laste gelegde en het onder parketnummer 10/032549-22 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van 122 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en met als bijzondere voorwaarden dat de verdachte meewerkt aan begeleiding en toezicht vanuit de jeugdreclassering en meewerkt aan de behandeling door Fivoor of een soortgelijke instelling;
  • met opdracht aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.

4..Ontvankelijkheid officier van justitie (parketnummer 10/032549-22)

4.1.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat het openbaar ministerie (hierna: OM) niet-ontvankelijk is voor zover dit ziet op de vervolging van de verdachte voor de straatroof gepleegd op
1 juni 2021 (zoals ten laste gelegd onder parketnummer 10/032549-22). De vervolging van de verdachte voor dit feit is in strijd met het gelijkheidsbeginsel, nu [naam01] , die eveneens bij deze straatroof aanwezig zou zijn geweest, hiervoor door het OM niet is vervolgd.
4.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering aan het OM de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. Die beslissing dient de rechtbank met terughoudendheid te toetsen. Alleen in uitzonderlijke gevallen is plaats voor een niet-ontvankelijkverklaring van het OM in de vervolging op de grond dat het instellen (of voortzetten) van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde. Zo’n uitzonderlijk geval doet zich voor als geen redelijk handelend lid van het OM heeft kunnen oordelen dat met de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. In een dergelijk geval is de (verdere) vervolging onverenigbaar met het verbod van willekeur (dat in de strafrechtspraak in dit verband ook wel wordt omschreven als het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging).
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de aard en omvang van het onder parketnummer 10/032549-22 ten laste gelegde, niet gezegd kan worden dat geen redelijk denkend lid van het OM tot strafvervolging van de verdachte zou zijn overgegaan. De officier van justitie heeft voldoende gemotiveerd waarom geen sprake is van gelijke gevallen. Ook is niet gebleken van feiten en/of omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat sprake zou zijn van een vervolgingsbeslissing die in strijd is met het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging.
4.3.
Beoordeling
De rechtbank verwerpt het verweer. Het OM is ontvankelijk in de vervolging.

5..Waardering van het bewijs

5.1.
Parketnummer 10/145219-21: Bewijswaardering
5.1.1.
Feit 1: Bewijswaardering (poging tot doodslag op 3 juni 2021)
5.1.1.1.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft primair bepleit om de verdachte integraal vrij te spreken vanwege onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Er kan niet worden vastgesteld dat de verdachte tijdens het incident aanwezig is geweest. Ter terechtzitting heeft de verdachte verteld waarom hij die dag met [medeverdachte01] in de buurt van de plaats delict was. Er is geen steunbewijs voor de aangifte in het dossier. Er zijn geen getuigen, geen camerabeelden en er is geen mes aangetroffen. Ook heeft de aangever wisselend verklaard over wat er op 3 juni 2021 is gebeurd. Daarnaast zijn volgens het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) de gevonden bloedsporen op de broek van de verdachte niet afkomstig van de aangever.
De raadsvrouw bepleit subsidiair, indien de rechtbank van oordeel is dat de verdachte iets met het incident te maken heeft gehad, dat gelet op het letsel bij de aangever, enkel een poging tot zware mishandeling bewezen kan worden verklaard.
5.1.1.2.
Beoordeling
Vast staat dat de aangever [aangever01] op 3 juni 2021 aangifte heeft gedaan van een poging tot doodslag. De aangever heeft verklaard dat hij op 3 juni 2021 tussen 18:00 uur en 18:10 uur in Nesselande met [verdachte01] en [medeverdachte01] was om iets uit te praten. Op een gegeven moment trok [verdachte01] een mes uit zijn heuptas, waarmee hij de aangever in zijn linkerbeen heeft gestoken. [verdachte01] en [medeverdachte01] zijn vervolgens weggerend richting het metrostation Nesselande. Omstreeks 18:32 uur is de politie bij de aangever ter plaatse gekomen. Andere politieagenten zijn naar het metrostation gegaan om te zoeken naar de verdachten. Omstreeks 18:40 uur zag de politie daar twee jongens in de metro zitten die overeenkwamen met het signalement dat de aangever heeft opgegeven. Een van hen bleek de verdachte [verdachte01] te zijn. Het signalement van de verdachte is door de aangever bevestigd en drie minuten later, om 18:43 uur, is de verdachte aangehouden.
Bovenstaand feitencomplex heeft in een kort tijdsbestek plaatsgevonden. Daarbij komt dat het signalement van de verdachte overeenkomt met het opgegeven signalement van de aangever en de verdachte op de plek is aangetroffen waar hij volgens de aangever heen is gerend. Gelet op het voorgaande, en onder verwijzing naar de bewijsmiddelen, zoals die in bijlage II zijn uitgewerkt, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte de persoon is geweest die de aangever op 3 juni 2021 in zijn been heeft gestoken. De alternatieve lezing van de verdachte over waarom hij in de metro met [medeverdachte01] was, zoals hij die eerst ter terechtzitting heeft gegeven, acht de rechtbank op grond van het dossier niet aannemelijk.
Het dossier bevat een letselverklaring waaruit naar voren komt dat de aangever drie steekverwondingen had aan zijn linker bovenbeen en onderbeen die door middel van hechtingen zijn gesloten. De genezingsduur was ongeveer twee weken. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de primair ten laste gelegde poging tot doodslag en de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling, gelet op het geringe letsel en de plek op het lichaam waar de aangever is gestoken, niet kunnen worden bewezen. De rechtbank is van oordeel dat het handelen van de verdachte (te weten het meermaals steken met een mes in het been van de aangever) naar de uiterlijke verschijningsvorm gekwalificeerd dient te worden als een poging tot zware mishandeling. Nu niet gebleken is dat hierbij sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachte, zal de verdachte van het bestanddeel medeplegen worden vrijgesproken.
5.1.1.3.
Conclusie
De onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag en subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling zijn niet wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank acht de onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
5.1.2.
Feit 2: Bewijswaardering (straatroof op 30 mei 2021)
5.1.2.1.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder 2 ten laste gelegde feit. De verdachte ontkent aanwezig te zijn geweest bij de straatroof op 30 mei 2021. Het enkele feit dat een soortgelijke jas als die van aangever in de woning van de verdachte is aangetroffen, betekent niet dat de verdachte aanwezig is geweest bij de straatroof. Bovendien heeft de verdachte ter terechtzitting verklaard dat de aangetroffen jas van hem is. De aangever heeft wisselend verklaard over de aanwezigheid van de verdachte bij de straatroof. Daarnaast is de herkenning van de verdachte op een video door de verbalisant onvoldoende onderbouwd. Er is dan ook onvoldoende wettig bewijs.
5.1.2.2.
Beoordeling
Uit het dossier blijkt de volgende gang van zaken. De aangever heeft verklaard dat hij op 30 mei 2021 onder bedreiging van messen en geweld door een groep jongens is gedwongen om zijn spullen af te geven. De aangever zou met [medeverdachte01] en [verdachte01] in het Prinsenpark hebben afgesproken. Later kwamen er nog twee jongens op scooters bij. [medeverdachte01] en [verdachte01] hebben twee rambomessen getoond en de aangever is verzocht om zijn spullen af te geven. Hierbij is de aangever ook in zijn gezicht geslagen. De aangever heeft vervolgens zijn spullen afgegeven.
Anders dan de raadsvrouw, ziet de rechtbank voldoende steunbewijs in het dossier voor de verklaring van de aangever. Bij het uitlezen van de telefoons van de verdachte en de medeverdachte zijn video’s van de beroving op 30 mei 2021 aangetroffen die het verhaal van de aangever ondersteunen. De verbalisant [verbalisant01] heeft de verdachte op deze video’s herkend. Ook ondersteunen de gedragingen op de video’s de aangifte. Vervolgens is er bij de doorzoeking in de woning van de verdachte een camouflagekleurige jas aangetroffen. Deze jas is aan de aangever getoond en hij heeft de jas herkend als de jas die van hem is weggenomen. Bij de doorzoeking in de woning van de verdachte is tevens een machete aangetroffen. De rechtbank leidt hieruit af dat de verdachte dus kennelijk beschikte over een groot mes.
De verklaring van de verdachte ter terechtzitting, anderhalf jaar nadat het feit heeft plaatsgevonden, dat de aangetroffen jas van hem zelf is, acht de rechtbank gelet op het late tijdstip waarop deze verklaring is afgelegd onaannemelijk. Deze verklaring wordt bovendien weerlegd door de verklaring van de aangever die zijn jas herkent.
Gelet op het voorgaande, en onder verwijzing naar de bewijsmiddelen, zoals die in bijlage II zijn uitgewerkt en waar onder meer uit blijkt dat de verdachte en zijn mededaders de aangever hebben gedwongen tot afgifte van zijn spullen, komt de rechtbank tot een vrijspraak van de primair ten laste gelegde diefstal met geweld in vereniging en tot een bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde afpersing in vereniging.
5.1.2.3.
Conclusie
De rechtbank spreekt de verdachte vrij van de primair ten laste gelegde diefstal met geweld in vereniging en acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich op 30 mei 2021 schuldig heeft gemaakt aan het onder parketnummer 10/145219-21 onder 2 subsidiair ten laste gelegde.
5.2.
Parketnummer 10/032549-22: vrijspraak (straatroof op 1 juni 2021)
5.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een straatroof van de aangever [aangever01] . De aangever heeft de namen van de verdachte en medeverdachte [medeverdachte01] in zijn aangifte genoemd en heeft verklaard dat de verdachte hem met een mes in zijn been heeft geprikt. Daarna heeft [medeverdachte01] de aangever bij zijn kraag gepakt en de jas over het hoofd van de aangever getrokken en de jas meegenomen. Er is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte01] . In de telefoons van de verdachte en de medeverdachte zijn video’s gevonden die de aangifte ondersteunen. Ook heeft de politie de omgeving op de video’s herkend als de plek waar de aangever van zijn jas is beroofd. Er is daarom geen reden om te twijfelen aan het verhaal van de aangever.
5.2.2.
Beoordeling
Uit het dossier blijkt de volgende gang van zaken. Op 1 juni 2021 heeft er een straatroof plaatsgevonden, waarbij de aangever [aangever01] van zijn jas is beroofd. De aangever heeft verklaard dat hij [verdachte01] , [medeverdachte01] en drie anderen bij het metrostation Prinsenlaan zag staan. Hij moest met de jongens mee de hoek omlopen. Volgens de aangever pakte [verdachte01] toen een mes uit zijn tas en prikte hem in zijn been. Volgens de aangever deed de prik geen pijn. Daarna pakte een andere jongen de aangever bij de kraag van zijn jas beet. De aangever moest sorry zeggen. Vervolgens is de aangever teruggelopen naar het metrostation. Aldaar heeft [medeverdachte01] de aangever bij de kraag van zijn jas vastgepakt en er met kracht aan getrokken, waardoor hij die jas over het hoofd van de aangever uittrok. Bij het uitlezen van de telefoons van de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte01] zijn video’s van de beroving op 1 juni 2021 aangetroffen die het verhaal van de aangever deels ondersteunen en waarop te zien is dat de jas van de aangever uiteindelijk in het water is gegooid.
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat de verdachte aanwezig was ten tijde van de straatroof op 1 juni 2021 en dat zijn bijdrage eruit bestond dat hij, op enig moment vóór het wegnemen van de jas van aangever, met een mes in het been van de aangever heeft geprikt. Uit de verklaring van de aangever volgt echter dat het wegnemen van de jas door [medeverdachte01] op een later moment en op een andere plek heeft plaatsgevonden. Bovendien volgt uit de verklaring van de aangever dat het prikken met het mes door de verdachte vooral lijkt te zijn bedoeld om de aangever zijn excuses te laten aanbieden. Naar het oordeel van de rechtbank kan dan ook niet worden vastgesteld dat het prikken met het mes door de verdachte was bedoeld om het wegnemen van de jas door de medeverdachte [medeverdachte01] voor te bereiden, of gemakkelijk te maken of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf de vlucht mogelijk te maken of het bezit van de jas te verzekeren. Van enige andere bijdrage van voldoende gewicht aan de straatroof of van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en [medeverdachte01] is niet gebleken. Daarom zal de verdachte worden vrijgesproken van het ten laste gelegde medeplegen van de straatroof.
5.2.3.
Conclusie
Het onder parketnummer 10/032549-22 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
5.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 10/145219-21 onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde en onder 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij, op 3 juni 2021 te Rotterdam,
alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer01]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
voornoemde [slachtoffer01] meermalen met een mes, , in het been, , heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij, op 30 mei 2021 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met anderen, ,
met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen [slachtoffer01]
heeft gedwongen tot de afgifte van een iPhone en Apple oordopjes en
schoenen (merk Nike Air force) en een jas (North Face) en sleutels en een
oplader, , die geheel aan die [slachtoffer01] , toebehoorden
door een of meerdere messen aan voornoemde [slachtoffer01] te tonen en die [slachtoffer01]
meermalen tegen het hoofd, te slaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

6..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1..meer subsidiair:

poging tot zware mishandeling;

2..subsidiair:

afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

7..Strafbaarheid verdachte

Er is een omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is niet strafbaar.

8..Motivering straffen

8.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich op veertienjarige leeftijd schuldig gemaakt aan twee strafbare feiten tegen hetzelfde slachtoffer [slachtoffer01] . Op 30 mei 2021 heeft hij allereerst samen met anderen het slachtoffer gedwongen tot afgifte van onder andere zijn jas en schoenen. Daarbij zijn messen getoond en is het slachtoffer met een vuist meerdere keren in zijn gezicht geslagen. Vervolgens heeft de verdachte vier dagen later, op 3 juni 2021, hetzelfde slachtoffer met een mes in het been gestoken. Het slachtoffer heeft hieraan drie steekverwondingen overgehouden. Straatroven zijn ernstige feiten die een grote impact hebben op het leven van slachtoffers en hun gevoel van veiligheid. De verdachte heeft met zijn gedrag laten zien dat hij geen respect heeft voor andermans eigendommen. Daarnaast heeft de verdachte, door het slachtoffer een paar dagen later in zijn been te steken, een forse inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en bij hem gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt. Het slachtoffer kan hier nog langdurig klachten van ondervinden. De verdachte is kennelijk geheel aan deze gevolgen voorbij gegaan. De rechtbank neemt de verdachte deze ernstige feiten zeer kwalijk.
8.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
8.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
11 november 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
8.3.2.
Rapportages en verklaringen van deskundigen op de terechtzitting
Psycholoog [naam02] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd
18 augustus 2021. Dit rapport houdt voor zover van belang het volgende in.
Bij de verdachte is geen sprake van een psychische stoornis of een verstandelijke handicap, waardoor hij geheel verantwoordelijk kan worden gesteld voor zijn gedrag ten tijde van de ten laste gelegde feiten. Het recidivegevaar kan als matig worden beschouwd. Er zijn positieve factoren, maar ook risicofactoren. Er is een beginnende omgang met delinquente jongeren, er was een machete in huis verstopt en de moeder van de verdachte heeft een verwennende opvoedingsstijl. Samen met het gemis aan geuite empathie voor het slachtoffer en een tekort aan intrinsieke motivatie voor hulp bij betrokkene, zijn dit belangrijke risicofactoren. Zonder een interventie bestaat er een gevaar van een verdere scheefgroei in de ontwikkeling van de verdachte en zal het recidiverisico toenemen. Geadviseerd wordt om een (deels) voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met individuele behandeling en systeemtherapie (MST) als bijzondere voorwaarden.
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 26 november 2022. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
De verdachte is een first offender. De verdachte heeft zich sinds zijn schorsing goed gehouden aan de schorsingsvoorwaarden. Hij is sindsdien niet met politie in contact geweest. De beschermende factoren overstijgen de risicofactoren. Er is sprake van een betrokken gezin. De indruk bestaat dat er sprake is van een over beschermende opvoedingsstijl. Op school heeft de verdachte doorzettingsvermogen laten zien en hij is inmiddels geslaagd voor zijn MAVO-examen. Ook zijn er geen zorgen over de vriendenkring van de verdachte. Daarnaast is de verdachte onlangs gestart met een behandeltraject bij Fivoor. De Raad kan zich vinden in het advies van de psycholoog. De Raad adviseert een deels voorwaardelijke jeugddetentie met als bijzondere voorwaarden toezicht en begeleiding van de jeugdreclassering, meewerken aan de behandeling door Fivoor en naar school gaan, zodat zicht kan worden gehouden op het verloop van de behandeling, de schoolgang en om de verdachte te ondersteunen in zijn ontwikkeling naar volwassenheid. Ook adviseert de Raad de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren, zodat de behandeling geen vertraging oploopt.
De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, (hierna: JBRR; hierna ook: de jeugdreclassering) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 20 oktober 2022. Hieruit blijkt onder meer dat JBRR zich kan vinden in het advies van de Raad. Er zijn geen zorgen meer over de opgroei- en opvoedsituatie van de verdachte. Onlangs is de verdachte gestart met zijn behandeling bij Fivoor. JBRR adviseert om, naast de bijzondere voorwaarden zoals door de Raad geadviseerd, tevens als bijzondere voorwaarde op te nemen dat de verdachte zorgt voor een dagbesteding in de vorm van onderwijs of werk.
De rechtbank heeft acht geslagen op deze rapporten.
Aanvullend heeft de jeugdreclasseerder ter zitting verklaard dat de verdachte inmiddels een dagbesteding heeft. Hij gaat naar school en het gaat goed met de verdachte op school. Volgens de jeugdreclasseerder is het niet nodig om de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren, nu de behandeling onlangs is gestart.
8.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een jeugddetentie. Bij de bepaling van de duur van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Ook heeft de rechtbank bij de bepaling van de straf rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Gelet op de positieve ontwikkeling van de verdachte, is de rechtbank van oordeel dat het onvoorwaardelijke deel van de jeugddetentie niet langer moet zijn dan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Daarnaast is de rechtbank, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat in plaats van een voorwaardelijke jeugddetentie, een voorwaardelijke taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van 40 uur op zijn plaats is. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met het tijdsverloop en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Uit de rapportages van de deskundigen en hetgeen ter terechtzitting is besproken is namelijk gebleken dat de verdachte zich sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis positief heeft ontwikkeld. De verdachte heeft zich geruime tijd goed aan de schorsingsvoorwaarden gehouden. Ook is de verdachte niet opnieuw in aanraking gekomen met politie en justitie. Daarnaast is de verdachte onlangs gestart met behandeling bij Fivoor.
Nu de jeugdreclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank deze werkstraf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank stelt daarnaast vast dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) met twee maanden. Dit alles maakt dat de rechtbank de verdachte een voorwaardelijke werkstraf van 40 uur (met aftrek van voorarrest) zal opleggen.

9..Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer01] , ter zake van de onder parketnummers 10/145219-21 en 10/032549-22 tenlastegelegde feiten.
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 377,80 aan materiële schade en een bedrag van € 2.000, - aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel toewijsbaar is, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ook vordert de officier te bepalen dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is ten aanzien van de materiële schade. De immateriële schade ziet vooral op het strafbare feit op 3 juni 2021.
9.2.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft primair bepleit dat de vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk moet worden verklaard, gelet op de door haar bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
9.3.
Beoordeling
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door de onder parketnummer 10/145219-21 onder 1 meer subsidiair en onder 2 subsidiair bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
Dit betreft ten eerste de schade aan de broek die de benadeelde partij droeg toen hij op 3 juni 2021 door de verdachte in zijn been werd gestoken. Deze schade zal naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid worden geschat op € 80,-.
Ten tweede betreft dit de schade die de benadeelde partij heeft geleden doordat op 30 mei 2021 zijn schoenen, sleutels, Apple oordopjes en oplader zijn weggenomen. Deze schade zal naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid worden geschat op € 297,80.
De verdachte zal dus worden veroordeeld tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van € 377,80 aan materiële schade.
Daarnaast is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door de bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 1.000, -, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen, met afwijzing van hetgeen aan hoofdsom meer is gevorderd.
Hoofdelijk aansprakelijk
Nu de verdachte de strafbare feiten, ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededaders de benadeelde partij betalen is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De rechtbank maakt hierop een uitzondering. De hoofdelijke aansprakelijkheid ziet niet op het deel van de materiële schade ten aanzien van de broek van € 80, -. Deze schade is gerelateerd aan het steekincident op 3 juni 2021. De rechtbank heeft het medeplegen daarvan niet bewezen verklaard, zodat de verdachte alleen voor die materiële schade verantwoordelijk is.
Wettelijke rente
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 3 juni 2021.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
9.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 1.377,80, vermeerderd met de wettelijke rente. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht. Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling of vervangende jeugddetentie worden toegepast.

10.. Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 45, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 302, 317 van het Wetboek van Strafrecht.

11..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 10/032549-22 ten laste gelegde feit, het onder 10/145219-21 onder 1 primaire en subsidiair ten laste gelegde feit en het onder 2 primair ten laste gelegde feit, heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 10/145219-21 onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde feit en het onder 2 subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte (ook) daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie
voor de duur van 92 (tweeënnegentig) dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de verdachte een taakstraf op, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
40 (veertig) uur, waarbij de Raad voor de Kinderbescherming dient te bepalen uit welke werkzaamheden de werkstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 20 (twintig) dagen;
bepaalt dat deze taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt vastgesteld op twee jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende een door de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de reclassering, zo vaak en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd zijn medewerking verleent aan de behandeling door Fivoor of een soortgelijke instelling, zolang de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan jeugdreclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met zijn mededaders, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer01] , te betalen een bedrag van
€ 1.297, 80 (zegge: duizendtweehonderdzevenennegentig euro en tachtig eurocent), bestaande uit € 297,80 aan materiële schade en € 1.000, - aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 3 juni 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededaders van de verdachte aan de benadeelde partij [slachtoffer01] , zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
veroordeelt de verdachte, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer01] , te betalen een bedrag van
€ 80, - (zegge: tachtig euro), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 3 juni 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer01] in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
wijst af het door de benadeelde partij [slachtoffer01] meer of anders gevorderde;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer01] te betalen
€ 1.377,80 (hoofdsom, zegge: duizenddriehonderdzevenenzeventig euro en tachtig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf hierover vanaf 3 juni 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer01] , waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Verweij, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. L. Amperse en G.A.J.M. van Vugt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. Ruijgrok, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 december 2022.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlasteleggingen
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
Parketnummer 10/145219-21
1.
hij, op of omstreeks 3 juni 2021 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer01]
opzettelijk
van het leven te beroven,
voornoemde [slachtoffer01] (meermalen) met een mes, althans met een scherp en/of puntig
voorwerp, in het been, althans in het lichaam, heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 3 juni 2021 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
aan [slachtoffer01]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten een steekwond door het (boven)been, heeft
toegebracht, door met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in
het been, althans in het lichaam, van voornoemde [slachtoffer01] te steken;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 3 juni 2021 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer01]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
voornoemde [slachtoffer01] (meermalen) met een mes, althans met een scherp en/of puntig
voorwerp, in het been, althans in het lichaam, heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij, op of omstreeks 30 mei 2021 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een iPhone en/of Apple oordopjes en/of schoenen (merk Nike Air force) en/of een
jas (North Face) en/of sleutels en/of een oplader, in elk geval enig goed, dat/die
geheel of ten dele aan [slachtoffer01] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of
zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich
wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld
en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer01] , gepleegd met
het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij
betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij
de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
een of meerdere mes(sen) aan voornoemde [slachtoffer01] te tonen en/of die [slachtoffer01] meermalen
op/tegen het hoofd, althans tegen het lichaam te slaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 30 mei 2021 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen [slachtoffer01]
heeft gedwongen tot de afgifte van een iPhone en/of Apple oordopjes en/of
schoenen (merk Nike Air force) en/of een jas (North Face) en/of sleutels en/of een
oplader, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer01] , in elk geval
aan een derde toebehoorde(n)
door een of meerdere mes(sen) aan voornoemde [slachtoffer01] te tonen en/of die [slachtoffer01]
meermalen op/tegen het hoofd, althans tegen het lichaam te slaan.
Parketnummer 10/032549-22:
hij, op of omstreeks 1 juni 2021 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een jas (merk: Ellesse), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer01]
, in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk
toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van
geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer01] , gepleegd met het oogmerk om
die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op
heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht
mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- een mes (gelijkend voorwerp) te tonen en/of die [slachtoffer01] met voornoemd mes (gelijkend
voorwerp) op/in het been, althans het lichaam te prikken, en/of
- die [slachtoffer01] bij de kraag, althans bij zijn kleding, vast te pakken en/of
- de jas over/van het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer01] te trekken.