ECLI:NL:RBROT:2022:11404

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 december 2022
Publicatiedatum
27 december 2022
Zaaknummer
10/150049-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht. Afpersing in vereniging met overschrijding van de redelijke termijn en gedeeltelijke toewijzing van de vordering benadeelde partij.

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 december 2022 uitspraak gedaan in een jeugdstrafrechtelijke kwestie betreffende afpersing in vereniging. De verdachte, geboren op [geboortedatum01] en ingeschreven op het adres [adres01], werd beschuldigd van het afpersen van de aangever, [slachtoffer01], op 26 april 2021. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een medeverdachte de aangever heeft beroofd van zijn fiets, sleutels, handschoenen, ketting en AirPods, waarbij geweld is gebruikt. De verdachte heeft bekend betrokken te zijn geweest bij de beroving, maar heeft betwist dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachte. De rechtbank oordeelde echter dat er voldoende bewijs was voor medeplegen, onderbouwd door getuigenverklaringen en camerabeelden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke werkstraf van 40 uur, met aftrek van voorarrest, en heeft vastgesteld dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn. Daarnaast is er een vordering van de benadeelde partij, [benadeelde partij01], tot schadevergoeding van € 1.212,30, waarvan een deel is toegewezen. De rechtbank heeft de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schadevergoeding, die is vastgesteld op € 685,35, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van de beroving.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team jeugd
Parketnummer: 10/150049-21
Datum uitspraak: 13 december 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] te [plaats01] ,
raadsman mr. I. Car, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de besloten terechtzitting van 29 november 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H.J. du Croix heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van 80 uur, subsidiair 40 dagen vervangende jeugddetentie, met aftrek van het voorarrest, waarvan 40 uur werkstraf voorwaardelijk, met een proeftijd van een jaar.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het bestanddeel ‘in vereniging met een of meer anderen’. De verdachte heeft weliswaar bekend dat hij een ketting en handschoenen van de aangever heeft meegenomen, maar daarbij was geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachte. Er was geen sprake van een vooropgezet plan en de verdachte en de medeverdachte hebben de buit niet verdeeld. De verdachte weet ook niet wat er met de overige goederen is gebeurd en heeft daarover na de beroving niet gecommuniceerd met de medeverdachte.
4.1.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard, indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met (een) ander(en) gericht op het gezamenlijk uitvoeren van het delict.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte bij het ten laste gelegde het volgende af.
Vast staat dat op aangever [aangever01] op 26 april 2021, omstreeks 14:15 uur, is beroofd van een aantal van zijn spullen. Hij moest zijn fiets, sleutels, handschoenen, ketting en Apple airpods afstaan en heeft hierbij meerdere vuistslagen in zijn gezicht gekregen. De verdachte heeft bekend dat hij hierbij betrokken was en dat hij een ketting en handschoenen van de aangever heeft meegenomen. Uit het dossier volgt dat de aangever op het schoolplein door de medeverdachte [medeverdachte01] is tegengehouden en gevraagd is om mee te lopen naar een voetbalveldje tegenover de school. Uit een chatgesprek dat is gevonden op de telefoon van de verdachte blijkt dat er omstreeks 14:00 uur tussen de verdachte en de medeverdachte contact is geweest over de ontmoeting met de aangever. Toen de aangever en de medeverdachte bij het voetbalveldje aankwamen, kwam ook de verdachte aanlopen. De verdachte sprak op intimiderende toon tegen de aangever en sloeg meerdere keren met zijn vuist op het gezicht van de aangever. Vervolgens heeft de verdachte tegen de aangever dreigend gezegd dat hij zijn spullen moest afgeven. Ook de medeverdachte heeft tegen de aangever gezegd dat hij zijn spullen moest afgeven. De aangever heeft zijn spullen aan beide verdachten afgegeven en zij zijn vervolgens vertrokken met de spullen. De lezing van de aangever wordt ondersteund door de video die op de telefoon van de verdachte is gevonden. Hierop is te zien en te horen dat de verdachte het slachtoffer in het gezicht slaat en dat zowel de verdachte als de medeverdachte de aangever hebben gevraagd om spullen af te geven.
Gelet op de aangifte en de beschrijving van de camerabeelden en de daaruit voortvloeiende uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van de verdachte, is de rechtbank van oordeel dat er sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte. De verdachten hebben voorafgaand en tijdens de beroving samengewerkt en elkaar ondersteund, waardoor sprake was van een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen bewezen. Het verweer wordt verworpen.
4.1.3.
Conclusie
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank het ten laste gelegde feit, afpersing in vereniging, wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij, op 26 april 2021 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een ander, ,
met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld
[slachtoffer01] heeft gedwongen tot de afgifte van een fiets (Gazelle) en
(huis)sleutels en Airpods en handschoenen en
eenSurinaamse ketting, , die geheel aan [slachtoffer01] , toebehoorden,
door die [slachtoffer01] meermalen tegen het gezicht , te slaan en vervolgens voornoemde [slachtoffer01] te verzoeken om afgifte van
voornoemde goederen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich in april 2021 op zestienjarige leeftijd samen met een ander schuldig gemaakt aan een straatroof. De verdachte heeft samen met de medeverdachte het slachtoffer door geweld gedwongen tot afgifte van goederen. Het slachtoffer heeft daarbij meerdere klappen in zijn gezicht gekregen. Straatroven zijn ernstige feiten die een grote impact hebben op het leven van slachtoffers en hun gevoel van veiligheid. De verdachte heeft met zijn gedrag laten zien dat hij geen respect heeft voor andermans eigendommen en lichamelijke integriteit. De rechtbank neemt dit de verdachte zeer kwalijk.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
11 november 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages en verklaringen van deskundigen op de terechtzitting
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 20 september 2022. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
De verdachte is in juni 2021 naar aanleiding van het feit aangehouden, heeft een aantal dagen in voorarrest gezeten en is uiteindelijk door de rechter-commissaris geschorst. De verdachte heeft na de schorsing van zijn voorlopige hechtenis een positieve ontwikkeling doorgemaakt. De verdachte en zijn ouders zijn erg geschrokken en ervan doordrongen geraakt dat er veranderingen moesten plaatsvinden. De Raad ziet veel beschermende factoren met betrekking tot de verdachte en het gezin waar hij uit komt. De ouders van de verdachte zijn erg betrokken bij hun zoon en hebben de adviezen van de jeugdreclassering ter harte genomen. De verdachte heeft zich anderhalf jaar lang goed aan de schorsingsvoorwaarden gehouden. Hij geeft momenteel meer openheid van zaken, heeft een zinvolle vrijetijdsbesteding en is gemotiveerd voor zijn opleiding. De begeleiding vanuit de jeugdreclassering is niet meer nodig. De Raad adviseert daarom aan de verdachte een (deels) voorwaardelijke werkstraf op te leggen, zonder bijzondere voorwaarden.
De jeugdreclasseerder van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond heeft in zijn evaluatieverslag en ter zitting het advies van de Raad ondersteund.
De rechtbank heeft acht geslagen op deze rapporten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit zal de rechtbank een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van de hierna te noemen duur opleggen. Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De rechtbank hanteert als uitgangspunt voor een dergelijke straatroof/afpersing een werkstraf van 60 uur. Bij de bepaling van de straf houdt de rechtbank voorts ook rekening met het tijdsverloop en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Hij is niet eerder veroordeeld voor een strafbaar feit en heeft sinds de schorsing van zijn voorlopige hechtenis een positieve ontwikkeling doorgemaakt. Hij heeft zich anderhalf jaar goed gehouden aan de schorsingsvoorwaarden en is sinds het onderhavige feit niet opnieuw in aanraking gekomen met politie en justitie. Anders dan is geëist, ziet de rechtbank, gelet op de positieve ontwikkeling, dan ook geen aanleiding de verdachte nog een voorwaardelijke straf met een proeftijd op te leggen.
De rechtbank stelt daarnaast vast dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) met twee maanden. Dit alles maakt dat de rechtbank de verdachte een onvoorwaardelijke werkstraf van 40 uur (met aftrek van voorarrest) zal opleggen.

8..Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij01] , ter zake van het ten laste gelegde feit.
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 1.212,30 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ook vordert de officier van justitie te bepalen dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is.
8.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft primair bepleit de vordering van de benadeelde partij af te wijzen dan wel niet ontvankelijk te verklaren, nu deze onvoldoende is onderbouwd. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de materiële schade te matigen en te schatten naar billijkheid.
8.3.
Beoordeling
Materiële schade
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
Die materiële schade bestaat ten eerste uit de schade die is geleden door het wegnemen van de airpods en de huissleutels, welke schade door de benadeelde partij genoegzaam met stukken is onderbouwd en de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt.
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de airpods (ad € 203,35) en het vervangen van de huissleutels (ad € 182,-), wijst de rechtbank daarom in zijn geheel toe.
Daarnaast heeft de benadeelde partij schade geleden door het wegnemen van zijn fiets. Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de fiets, zal - nu duidelijke stukken ter onderbouwing van die schade ontbreken - naar maatstaven van billijkheid worden geschat op € 300,00, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen, met afwijzing van hetgeen aan hoofdsom meer is gevorderd.
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de medische kosten, is door de verdediging ter zitting gemotiveerd betwist. Deze schadepost vergt nader onderzoek en dat is een onevenredige belasting van dit strafgeding. De benadeelde partij zal voor deze schadepost niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Hoofdelijk aansprakelijk
Nu de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. De verdachte zal daarom hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van deze schadevergoeding. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partij betaalt, is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
Wettelijke rente
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 26 april 2021.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 685,35, vermeerderd met de wettelijke rente. Ook wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht. Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling of vervangende jeugddetentie worden toegepast.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77m, 77n, 317 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
legt de verdachte een taakstraf op, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
40 (veertig) uur, waarbij de Raad voor de Kinderbescherming dient te bepalen uit welke werkzaamheden de werkstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
32 (tweeëndertig) uurte verrichten werkstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 16 dagen;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met zijn mededader, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij01] , te betalen een bedrag van
€ 685,35 (zegge: zeshonderdvijfentachtig euro en vijfendertig eurocent), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 26 april 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededader van de verdachte aan de benadeelde partij [benadeelde partij01] , zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
wijst af het restant van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01] dat ziet op de kosten van de fiets;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij01] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [benadeelde partij01] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij01] te betalen
€ 685,35 (hoofdsom, zegge: zeshonderdvijfentachtig euro en vijfendertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 april 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij01] , waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Verweij, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. L. Amperse en G.A.J.M. van Vugt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. Ruijgrok, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 december 2022.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij, op of omstreeks 26 april 2021 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld
[slachtoffer01] heeft gedwongen tot de afgifte van een fiets (Gazelle) en/of
(huis)sleutel(s) en/of Airpods en/of handschoenen en/of Surinaamse ketting, in elk
geval enig(e) goed(eren), dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer01] , in elk geval aan
een ander toebehoorde(n),
door die [slachtoffer01] meermalen in/op/tegen het gezicht en/of hoofd, althans tegen het
lichaam te slaan en/of (vervolgens) voornoemde [slachtoffer01] te verzoeken om afgifte van
voornoemde goederen.