ECLI:NL:RBROT:2022:11400

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 november 2022
Publicatiedatum
27 december 2022
Zaaknummer
10/130571-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van een groot geldbedrag in een verborgen ruimte van een vrachtwagen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 november 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van witwassen. De verdachte, een vrachtwagenchauffeur, werd op 24 mei 2022 staande gehouden op de A16 bij Zwijndrecht, waar in zijn vrachtwagen een aanzienlijk geldbedrag van in totaal € 954.720,- werd aangetroffen, verborgen in verschillende ruimtes van de vrachtwagen. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 24 maanden geëist, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, maar de rechtbank legde uiteindelijk een gevangenisstraf van 12 maanden op, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank oordeelde dat de doorzoeking van de vrachtwagen rechtmatig was en dat de verdachte toestemming had gegeven voor deze doorzoeking, ondanks de verdediging die stelde dat er sprake was van een onherstelbaar vormverzuim. De rechtbank verwierp dit standpunt en concludeerde dat het geldbedrag afkomstig was uit enig misdrijf, wat de verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden. De rechtbank verklaarde het geldbedrag verbeurd, omdat het feit met betrekking tot dit geldbedrag was begaan en niet kon worden vastgesteld aan wie het geld toebehoorde.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/130571-22
Datum uitspraak: 23 november 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [detentieadres01] ,
raadsman mr. C.C. Polat, advocaat te Breukelen.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 9 november 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H. van Galen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde witwassen en vrijspraak van het in vereniging plegen van dit feit;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van
2 jaar.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Onherstelbaar vormverzuim
4.1.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de doorzoeking van de vrachtwagen onrechtmatig was. De verbalisanten hebben een officier van justitie, die Turks sprak, laten fungeren als tolk. Volgens de raadsman blijkt uit het dossier niet dat de verdachte de cautie heeft gehad en dat hij daadwerkelijk toestemming heeft gegeven voor de doorzoeking. Dit betekent dat de doorzoeking onrechtmatig was en dat dus sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het vooronderzoek als bedoeld in artikel 359a Wetboek van Strafvordering (Sv).
Volgens de verdediging dient het bewijs, dat is vergaard door de onrechtmatige doorzoeking, te worden uitgesloten om schending van artikel 6 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens te voorkomen. Als gevolg daarvan resteert onvoldoende wettig en overtuigend bewijs zodat de verdachte dient te worden vrijgesproken.
4.1.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv. Het gaat in dit geval niet om een verhoorsituatie, maar slechts om communiceren met de verdachte. Een officier van justitie mag in zo’n geval optreden als tolk. De verdachte heeft vervolgens zelf aangewezen waar de € 200.000,- lag. Hieruit volgt dat de verdachte wel degelijk op de hoogte was dat er een doorzoeking van zijn vrachtwagen zou plaatsvinden.
Gelet daarop bestaat geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de in het proces-verbaal van bevindingen door de verbalisanten geschetste gang van zaken.
4.1.3.
Beoordeling
Op 24 mei 2022 wordt de verdachte staande gehouden door twee verbalisanten. Een officier van justitie rijdt die dag met de verbalisanten mee en is dus ook aanwezig. In eerste instantie communiceren de verbalisanten in het Engels met de verdachte. Omdat de verdachte slecht Engels spreekt vragen de verbalisanten aan de officier van justitie, die de Turkse taal spreekt, met de verdachte te communiceren. Meer specifiek verzoeken zij hem om te vragen of de verdachte toestemming geeft voor doorzoeking van de vrachtwagen, te vragen of de verdachte verboden goederen bij zich heeft en mede te delen dat de verdachte niet verplicht is om mee te werken en dat mochten zij iets strafbaars aantreffen dat hij hiervoor aansprakelijk zou worden gesteld. De officier van justitie laat de verbalisanten vervolgens weten dat de verdachte toestemming geeft voor de doorzoeking, dat de verdachte de consequenties zou aanvaarden en dat de verdachte zei dat er € 200.000,- in de wagen lag.
Tijdens de doorzoeking treffen de verbalisanten, op aanwijzing van de verdachte, in de koelkast in de cabine van de vrachtwagen € 200.565,- aan. Vervolgens komt een speurhond ter plaatse, waarna nog € 10.000,- in een kastje in de cabine en € 744.155,- achter een metalen plaat in de koelunit van de trailer wordt aangetroffen.
De rechtbank stelt voorop dat op het moment dat de verbalisanten en de officier van justitie in gesprek gingen met de verdachte nog geen sprake was van een verhoorsituatie, omdat er op dat moment nog geen redelijk vermoeden van schuld jegens de verdachte bestond. Dit betekent dat de cautie op dat moment niet behoefde te worden gegeven.
De rechtbank verwijst naar het arrest van de Hoge Raad van 17 juni 2014 (ECLI:NL:HR:2014:1446) waarin de Hoge Raad – kort samengevat – heeft bepaald dat het verhoor van een persoon die de Nederlandse taal niet (voldoende) beheerst kan plaatsvinden in een taal die de te horen persoon en de verbalisant in voldoende mate beheersen. De rechtbank is van oordeel dat ook in de onderhavige situatie, waarin weliswaar geen sprake was van een verhoor, de officier van justitie in het Turks mocht communiceren met de verdachte. Voor het overige heeft de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de juistheid van het door verbalisanten op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal waarin staat dat de verdachte toestemming heeft gegeven om de vrachtwagen te doorzoeken en dat hij zich realiseerde dat deze toestemming consequenties zou kunnen hebben. Daarbij weegt mee dat uit het betreffende proces-verbaal blijkt dat de verdachte voorafgaand aan de doorzoeking heeft verklaard over een bedrag van € 200.000,- dat in de wagen zou liggen en heeft gewezen naar een koelkast waar dit bedrag in zou liggen. Vervolgens is in die koelkast een bigshopper aangetroffen met daarin € 200.565,-. Gelet op het voorgaande was de doorzoeking rechtmatig en is dus geen sprake van een vormverzuim.
4.1.4.
Conclusie
Het beroep op bewijsuitsluiting wordt verworpen.
4.2.
Bewijswaardering
Voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) opgenomen bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf”, is niet vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp “afkomstig is uit enig misdrijf”, kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien door het openbaar ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Indien de verdachte zo’n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
De rechtbank leidt uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden af.
Op 24 mei 2022 ontvangen de verbalisanten een ANPR-hit over een vrachtwagen met het kenteken [kenteken01] . Deze vrachtwagen zou mogelijk betrokken zijn bij een overdracht van geld wat vermoedelijk afkomstig is uit enig strafbaar feit. De vrachtwagen is vervolgens op de A16, ter hoogte van Zwijndrecht, stilgezet. De cabine van de vrachtwagen is doorzocht, waarbij in een koelkast een bigshopper met geld is aangetroffen. De verdachte was de chauffeur. De cabine is nader doorzocht waarbij een tasje met geld in een kastje werd aangetroffen. Ook de koelunit is doorzocht waarbij achter een deels vastgeschroefde metalen plaat nog meer geld is aangetroffen. In totaal gaat het om een bedrag van
€ 954.720,-.
Op grond van het de hoogte van het geldbedrag en de wijze van aantreffen acht de rechtbank het vermoeden gerechtvaardigd dat het geldbedrag in de tenlastelegging uit enig misdrijf afkomstig is. Dit betekent dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat dit geld niet van misdrijf afkomstig is.
De verdachte heeft alleen ten aanzien van het tasje met geld (€ 10.000,-), dat in een kastje van de cabine werd aangetroffen, een verklaring gegeven. Op zitting heeft hij verklaard dat hij dit geld heeft ontvangen van zijn werkgever en dat dit diende als onkostenvergoeding voor brandstof, tolwegen et cetera. De rechtbank acht dit een ongeloofwaardige verklaring nu de verdachte al enige tijd onderweg was, uitgaven zou hebben gedaan en er precies €10.000,- is aangetroffen in het tasje. Daarnaast komt de verdachte pas ter terechtzitting voor het eerst met deze verklaring waardoor de verklaring onverifieerbaar is. De officier van justitie hoefde dan ook geen nader onderzoek te verrichten. De verklaring ontkracht het bewijsvermoeden niet. Ten aanzien van het overige geld heeft de verdachte geen enkele verklaring afgelegd over de herkomst daarvan.
De rechtbank komt op basis van het voorgaande tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat het in de vrachtwagen van de verdachte aangetroffen geldbedrag - middellijk of onmiddellijk - uit enig misdrijf afkomstig is en dat de verdachte hier ook wetenschap van moet hebben gehad.
4.2.1.
Conclusie
Het tenlastegelegde is wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 24 mei 2022 te Zwijndrecht, voorwerpen, te weten geldbedragen, te weten een geldbedrag van 200.565 euro en een geldbedrag van 10.000 euro en een geldbedrag van 744.155 euro, heeft voorhanden gehad, terwijl hij wist dat die voorwerpen geheel - onmiddellijk of middellijk - afkomstig wa
renuit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
witwassen
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan witwassen. Hij heeft in de vrachtwagencombinatie die hij bestuurde, in de cabine en in een verborgen ruimte van de oplegger, een geldbedrag van ruim € 950.000,- voorhanden gehad. Door witwassen worden de inkomsten uit misdrijven in het legale betalingsverkeer gebracht en wordt de zware criminaliteit gefaciliteerd. Dit is een gevaar voor de integriteit van het financiële en economische verkeer. Bovendien worden deze inkomsten daarmee aan het zicht van de justitiële en fiscale autoriteiten onttrokken. De verdachte heeft zich daar kennelijk niet om bekommerd. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
3 augustus 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank komt daarbij tot een lagere gevangenisstraf dan door de officier van justitie is geëist, gelet op de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en de zeer waarschijnlijk beperkte rol van de verdachte in het witwastraject.
Omdat de verdachte geruime tijd werkzaam is geweest als internationaal vrachtwagenchauffeur en gelet op het blanco strafblad van de verdachte, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er ook toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Daarnaast zal het onder de verdachte in beslag genomen geldbedrag van in totaal
€ 954.720,- verbeurd worden verklaard, omdat het feit met betrekking tot dit geldbedrag is begaan en niet kan worden vastgesteld aan wie het geld toebehoort.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen, waaronder de hieronder besproken verbeurdverklaring, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8..In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen geldbedragen ter hoogte van
€ 200.565,-, € 10.000,- en € 744.155,- verbeurd te verklaren.
8.2.
Beoordeling
De in beslag genomen geldbedragen ter hoogte van € 200.565,-, € 10.000,- en € 744.155,- zullen worden verbeurd verklaard. Het bewezen feit is met betrekking tot deze voorwerpen begaan en niet kon worden vastgesteld aan wie de geldbedragen toebehoren.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

10.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
5 (vijf) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een
proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf:
- 200.565 - 200.565 EUR;
- 10.000 - 10.000 EUR;
- 744.155 - 744.155 EUR;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. T.M. Riemens, voorzitter,
en mrs. M.V. Scheffers en H. Wielhouwer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Kroes, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 24 mei 2022 te Zwijndrecht en/of Dordrecht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (van) een (of meer) voorwerp(en), te weten een (of meer) geldbedrag(en), te weten een geldbedrag van 200.565 euro en/of een geldbedrag van 10.000 euro en/of een geldbedrag van 744.155 euro, althans enig(e) geldbedrag(en), de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of (een) voorwerp(en), te weten (een) geldbedrag(en) (te weten een geldbedrag van 200.565 euro en/of een geldbedrag van 10.000 euro en/of een geldbedrag van 744.155 euro) heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.