ECLI:NL:RBROT:2022:114

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 januari 2022
Publicatiedatum
11 januari 2022
Zaaknummer
C/10/628753 / KG ZA 21-989
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige fraudemelding en intrekking vordering in kort geding

In deze zaak, die op 4 januari 2022 door de Rechtbank Rotterdam is behandeld, hebben eisers, [eiser 1] en [eiser 2], een kort geding aangespannen tegen gedaagde, [gedaagde], vanwege een fraudemelding die door gedaagde bij de FIOD was gedaan. De eisers vorderden dat gedaagde zou worden verplicht om de fraudemelding in te trekken, omdat deze onrechtmatig zou zijn. Gedaagde had in haar melding ernstige beschuldigingen geuit over eisers, waaronder belastingontduiking en het doorsluizen van gelden. De rechtbank oordeelde dat gedaagde met de fraudemelding onrechtmatig had gehandeld, omdat de vermoedens die zij had geuit niet op redelijke gronden waren gebaseerd. De rechtbank stelde vast dat gedaagde de melding had gedaan met de bedoeling om druk uit te oefenen op [naam bedrijf 2], de onderneming van de vader van [eiser 1]. De rechtbank oordeelde dat de vorderingen van eisers toewijsbaar waren en gedaagde werd veroordeeld om binnen twee dagen na het vonnis mee te werken aan de intrekking van de fraudemelding. Tevens werd gedaagde veroordeeld in de proceskosten van eisers. Dit vonnis benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid bij het doen van meldingen van fraude en de mogelijke gevolgen van ongefundeerde beschuldigingen voor de betrokken partijen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/628753 / KG ZA 21-989
Vonnis in kort geding van 4 januari 2022
in de zaak van

1..[eiser 1] ,

2.[eiser 2],
beiden wonende te [woonplaats eisers] ,
eisers,
advocaat mr. R.S.A. Essed te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
advocaat mr. A.F.M. den Hollander te Rotterdam.
Partijen worden hierna [eiser 1] , [eiser 2] en [gedaagde] genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 30 november 2021, met producties 1 tot en met 10,
  • de producties 1 en 2 van [gedaagde] ,
  • de mondelinge behandeling, gehouden op 17 december 2021,
  • de pleitnotities van mr. Essed,
  • de pleitnota van mr. Den Hollander.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
[eiser 1] en [eiser 2] zijn met elkaar gehuwd. Zij drijven onder de naam [naam bedrijf 1] een onderneming in de handel en exploitatie van vastgoed.
2.2.
De vader van [eiser 1] , de heer [persoon A] , is aannemer en handelt onder de naam [naam bedrijf 2] (hierna: [naam bedrijf 2] ).
2.3.
[gedaagde] heeft aan [naam bedrijf 2] de opdracht gegeven om werkzaamheden in haar woning te verrichten. Daartoe heeft zij in totaal € 61.830,04 aan [naam bedrijf 2] betaald. Op 22 oktober 2021 was een groot deel van de werkzaamheden (nog) niet uitgevoerd.
2.4.
Op 23, 24 en 25 oktober 2021 heeft [gedaagde] verschillende WhatsApp- en e-malberichten aan [naam bedrijf 2] gezonden. Daarin laat zij – kort gezegd – weten dat zij uiterlijk op 25 oktober 2021 om 16:30 uur een bedrag van € 60.000,00 op haar rekening wil ontvangen en dat, indien dit bedrag niet betaald wordt, zij ten aanzien van familieleden en kennissen van [naam bedrijf 2] bij diverse overheidsinstanties aangiftes en meldingen zal doen van belastingontduiking, het witwassen van gelden en uitkeringsfraude. Zo schrijft [gedaagde] in Whatsappberichten van 23 oktober 2021 onder meer:
“ [voornaam persoon A] ,
Ik heb je net een app gestuurd. Graag ontvang ik jouw reactie uiterlijk maandag.
Als ik jouw reactie niet heb, wil ik graag uiterlijk maandag EUR 60.000 op mijn rekening teruggestort hebben.
Zo niet, neem ik heel familie [naam familie eiser 1] , familie [naam familie eiser 2] en familie [naam familie] mee in jouw ellende.
Ik weet nl. dat niet alles geheel wit loopt binnen deze families. Op dit ogenblik kan het met niet schelen of jouw kleinkinderen zonder ouders opgroeien.
Het maakt me nu uit waar het geld vandaan komt, als ik mijn geld maar heb.
Alvast dank en gr,
[voornaam gedaagde] ”
en:
“Excuus, met niet geheel wit lopen bedoel ik nl. belastingontduiking. De fiod is erg gretig.”
Verder staat in een e-mail van [gedaagde] van 24 oktober 2021 het volgende:
“(…)

2..Het bedrijf van [eiser 1] en [eiser 2] :

Sinds oprichting (11 jaar lang dus) zijn er geen jaarrekeningen gedeponeerd. Erg dubieus. Enige reden zou zijn belastingontduiking. Ik zal het handelsregister bellen met de vraag waarom er sinds oprichting geen jaarrekeningen zijn gedeponeerd. Ook zal ik de Belastingdienst/FIOD hierover inlichten. De wet verplicht namelijk deponering van de jaarrekening bij het handelsregister. Bovendien zag ik een andere uitgeschreven vennootschap van [eiser 2] die ontbonden is omdat er geen baten meer aanwezig zijn, maar wel weer een andere vennootschap oprichten? Ook hier zijn er slechts 2 jaarrekeningen gedeponeerd. Ook dit zal ik melden bij de Belastingdienst/FIOD. Voor het niet deponeren van jaarrekeningen en belastingontduiking staan fikse boetes alsook een gevangenisstraf. Zoals ik al eerder meldde, is de FIOD erg gretig. Als het op een gevangenisstraf uitkomt, zullen de kinderen hoogstwaarschijnlijk naar een pleeggezin moeten.

3. [persoon B] , de moeder van [eiser 1] , jouw ex-vrouw

(…)

4..De ouders van [eiser 2] :

(…)
[volgen nog enige namen, opm. vzr]”
En in een e-mail van 25 oktober 2021:
“ [naam bedrijf 2] ,
Even een reminder. Mijn mail aan de belastingdienst/FIOD staat klaar, zie hieronder. De mail zal ik nog aanvullen met de onaangename verrassing genoemd in mijn eerdere email.
Als ik geen EUR 60.000 op mijn rekening heb vóór 16.30u stuur ik de mail om 16.31u door
naar de belastingdienst. De overige punten genoemd in mijn eerdere email zal ik dan ook
afwerken.
Een FIOD inval is niet prettig! Ik hoop dat je aan je klein(kinderen) denkt!
(…)”
2.5.
Op 25 oktober 2021 heeft [gedaagde] door het invullen van een formulier op de website www.fiod.nl/fraude-melden bij de FIOD een melding gedaan (hierna: de fraudemelding). Daarbij heeft [gedaagde] het volgende geschreven:
“Geachte heer, mevrouw,
Ik ben onlangs ca. EUR 60.000 buit gemaakt door de heer [persoon A] , tevens handelend onder de naam [naam bedrijf 2] (KvK nr [KvK-nummer 1] ). Ik heb hem aangesteld tot aannemer. De heer [eiser 1] is een oude bekende van ons en vertrouwde ik hem met heel mijn hart. Hij kwam ook heel vertrouwd over. Ik heb vernomen dat hij zich failliet wil laten verklaren om zo van de toekomstige crediteuren af te komen. Een ander mag dit niet overkomen en daarom mijn email aan u.
Ik heb een donkerbruin vermoeden dat de heer [eiser 1] handelt in samenwerking met zijn dochter [eiser 1] en diens echtgenoot [eiser 2] . Hierbij wil ik het volgende toelichten.
De heer [eiser 1] werkt graag zwart. Ik heb hem gemeld dat ik dat niet kan, zeker omdat ik een bouwdepot heb. Hij heeft mij verzocht diverse materialen (dakkapellen, keukenapparatuur, tegels) vooruit te betalen zonder dat ik een factuur had ontvangen. Hij deelde mij mee dat ik later een factuur zou ontvangen, hetgeen ik ook later heb ontvangen, zie aangehecht. Omdat hij een oude bekende is, heb ik hem toevertrouwd en ook de bedragen aan hem overgemaakt. Hij heeft immers diverse woningen binnen de familie- en kenniskringen verbouwd. Een van de kennis[s]en is onlangs [persoon C] geweest. Haar man [persoon D] (achternaam ken ik niet) is politieagent. Nadat ik op 16 oktober (zie verder in mijn email) ben gaan kijken naar mijn woning, heb ik meteen een app aan mevrouw [persoon C] gestuurd met de vraag hoe de verbouwing bij haar liep. Een reactie bleef uit. Op dat moment begon ik te beven van ellende, want al mijn geld was buit.
Door het buit maken van mijn zuurverdiende geld heb ik een vermoeden dat de factuur die de heer [eiser 1] mij stuurde, een spookfactuur is. Naast de (spook)factuur, vindt u ook aangehecht de betaalbewijzen aan de heer [eiser 1] , waarvan ik van de betaling van EUR 7.000 ook om een factuur heb gevraagd. Omdat ik eerder een factuur heb ontvangen, ging er vanuit dat ik ook deze zou ontvangen. Ik heb nimmer een factuur mogen ontvangen. Vervolgens had ik wat meerwerk. Op een briefje heeft hij het meerwerk aan mij opgegeven en heb ik dit ook braaf aan hem overgemaakt. Hij verzocht mij steeds de betaling te doen onder vermelding van "geleverde materialen".
Zaterdag 16 oktober ben ik gaan kijken naar de woning met een paar vrienden om dit te laten zien, omdat wij 22 oktober de woning zouden betrekken. De begane grond en de 1ste verdieping zouden woonklaar zijn. Tot mijn schrik zag ik dat er nog een hoop moest gebeuren in 4 dagen (badkamer, keuken, vloeren, dakkapel, radiatoren). Ik heb de heer [eiser 1] erop aangesproken via de app. Hij meldde mij dat hij afhankelijk was van zijn collega's. Daarna probeerde ik hem steeds te bellen, maar kreeg hem niet te pakken. Het beven van ellende ging niet over en heb ik hem daarom op zondag 17 oktober om 23.30u meegedeeld om even niets te doen totdat hij wat van mijn advocaat hoorde. Een ingebrekestellingsbrief is inmiddels aan de heer [eiser 1] toegezonden. Ik heb nog niets van hem mogen vernemen hieromtrent en sindsdien heeft hij zijn telefoon uitgezet.
Voor wat betreft de samenwerking met zijn dochter mevrouw [eiser 1] en diens echtgenoot, de heer [eiser 2] , wil ik hierbij het volgende toelichten.
De heer [eiser 2] heeft een vastgoedbedrijf, te weten [naam bedrijf 1] (KvK nr. [KvK-nummer 2] ). De heer [eiser 2] koopt woningen op en verbouwt deze, waarna hij deze vervolgens verkoopt en/of verhuurt. Het geld dat de heer [eiser 1] buit maakt bij klanten wordt naar mijn vermoeden doorgesluisd naar de projecten van de heer [eiser 2] . Een beetje van het geld houdt de heer [eiser 1] achter om de woningen van de klanten die hij het geld buit maakt om beetje bij beetje de woningen van de klanten te verbouwen. Intussen werkt hij aan de projecten van zijn dochter mevrouw [eiser 1] en diens echtgenoot, de heer [eiser 2] . Door deze constructie stagneren de werkzaamheden van de klanten van wie de heer [eiser 1] het geld buit maakt en zijn afspraken daarom ook niet na kan komen.
Het is aan u om na te gaan of de heer [eiser 1] het geld wat hij van zijn klanten buit maakt inderdaad doorsluist naar het bedrijf van de heer [eiser 2] om de projecten van de heer [eiser 2] te realiseren.
Verder is het opmerkelijk dat er nimmer jaarrekeningen zijn gedeponeerd voor [naam bedrijf 1] , terwijl de wet dit verplicht. Ook opmerkelijk is dat de heer [eiser 2] in 2018 zijn vennootschap [naam vennootschap] (KvK nr [KvK-nummer 3] ) heeft ontbonden en 2 jaar later een nieuwe vennootschap opricht onder de naam [naam bedrijf 1] Voor [naam vennootschap] zijn er slechts 2 jaarrekeningen gedeponeerd (2 jaar vóór ontbinding). Daarvoor zijn er geen jaarrekeningen gedeponeerd voor deze vennootschap.
Mijn vermoeden is dat de heer [eiser 1] en zijn dochter mevrouw [eiser 1] en diens echtgenoot, de heer [eiser 2] , belasting ontduiken over de rug van onschuldige hardwerkende burgers.
Ik zal waarschijnlijk niet de enige slachtoffer van de heer [eiser 1] zijn, maar ik ben denk ik wel de enige die actie tegen hem onderneem.
Indien u nadere informatie wenst, ben ik graag bereid een en ander toe te lichten.
Ik wacht uw reactie/actie hieromtrent graag af.”
2.6.
Bij brief van 1 november 2021 heeft de advocaat van [eiser 1] en [eiser 2] zich richting [gedaagde] op het standpunt gesteld zij zich schuldig heeft gemaakt aan het doen van een valse fraudemelding en daarmee onrechtmatig jegens [eiser 1] en [eiser 2] heeft gehandeld. Daarbij is [gedaagde] gesommeerd om een bij de brief gevoegde rectificatieverklaring te ondertekenen en de fraudemelding in te trekken.
2.7.
Bij e-mail van 2 november 2021 heeft [gedaagde] aan de advocaat van [eiser 1] en [eiser 2] bericht dat zij spijt had van haar handelen en haar excuses aanbood aan [eiser 1] , [eiser 2] en hun familie. Verder liet [gedaagde] weten dat de FIOD meldingen zeer vertrouwelijk behandelt en dat aangevers daarvan niet op de hoogte worden gehouden. Ook schijft zij dat in de fraudemelding enkel vermoedens en bevindingen staan, dat het aan de FIOD is om dit uit te zoeken en dat er geen reden tot intrekking bestaat.
2.8.
Bij brief van 11 november 2021 heeft de advocaat van [eiser 1] en [eiser 2] [gedaagde] nogmaals verzocht om medewerking aan een rectificatie en intrekking van de fraudemelding. [gedaagde] heeft daar niet op gereageerd.
2.9.
Bij dagvaarding van 15 december 2021 heeft [gedaagde] bij deze rechtbank een bodemprocedure tegen [naam bedrijf 2] aanhangig gemaakt. Daarin vordert [gedaagde] onder meer gedeeltelijke ontbinding van de aannemingsovereenkomst, terugbetaling door [naam bedrijf 2] van een bedrag van € 51.830,04 alsook schadevergoeding van € 15.685,80.

3..Het geschil

3.1.
[eiser 1] en [eiser 2] vorderen dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [gedaagde] veroordeelt:
om binnen twee dagen na de datum van het vonnis mee te werken aan intrekking van de fraudemelding, zulks door het ondertekenen en verzenden – per aangetekende post en met verzending van een afschrift daarvan per e-mail aan de advocaat van [eiser 1] en [eiser 2] – van een intrekkingsbrief aan de FIOD waarvan de inhoud dient te luiden conform de tekst als opgenomen in de als productie 9 aan de dagvaarding gehechte concept intrekkingsbrief, althans conform een in goede justitie te bepalen intrekkingsverklaring,
om binnen twee dagen na de datum van het vonnis een afschrift te verstrekken van alle tussen [gedaagde] en de FIOD gevoerde correspondentie over de fraudemelding jegens [eiser 1] en [eiser 2] (waaronder in ieder geval de fraudemelding van 25 oktober 2021, de door de FIOD aan [gedaagde] verzonden ontvangstbevestiging met referentie [referentie-kenmerk] en de aanvullende melding als aangekondigd in haar e-mailbericht van 7 november 2021), zulks door verzending daarvan aan de advocaat van [eiser 1] en [eiser 2] ,
om binnen twee dagen na de datum van het vonnis mee te werken aan rectificatie van de aan het adres van [eiser 1] en [eiser 2] geuite beschuldigingen, zulks door het ondertekenen en verzenden – per aangetekende post en met verzending van een afschrift daarvan per e-mail aan de advocaat van [eiser 1] en [eiser 2] – van een rectificatiebrief aan [eiser 1] en [eiser 2] waarvan de inhoud dient te luiden conform de tekst als opgenomen in de als productie 10 aan de dagvaarding gehechte concept rectificatiebrief, althans conform een in goede justitie te bepalen rectificatieverklaring,
tot het betalen van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag (of gedeelte daarvan) dat [gedaagde] nalaat geheel te voldoen aan de nakoming van de uitgesproken veroordelingen, zulks met een maximum van € 20.000,00,
in de kosten van dit geding.
3.2.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser 1] en [eiser 2] dan wel afwijzing van de vorderingen, met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van [eiser 1] en [eiser 2] in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
Anders dan [gedaagde] betoogt, hebben [eiser 1] en [eiser 2] een spoedeisend belang bij hun vorderingen. Het spoedeisend belang vloeit voort uit de stelling van [eiser 1] en [eiser 2] dat [gedaagde] met de fraudemelding inbreuk heeft gemaakt op hun eer en goede naam en daarmee onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld. Gelet op de mogelijke schadelijke gevolgen van de fraudemelding kan de uitkomst van een bodemprocedure in redelijkheid niet door [eiser 1] en [eiser 2] worden afgewacht.
4.2.
[gedaagde] betwist dat zij onrechtmatig jegens [eiser 1] en [eiser 2] heeft gehandeld. Zij stelt dat de fraudemelding slechts vermoedens over [eiser 1] en [eiser 2] bevat en dat het aan de FIOD is om dit verder uit te zoeken.
4.3.
Vooropgesteld wordt dat sprake is van een botsing van twee fundamentele rechten, te weten het recht van [eiser 1] en [eiser 2] op (het respecteren van hun) eer en goede naam (artikel 8 lid 1 EVRM) en het recht van [gedaagde] op vrijheid van meningsuiting (artikel 10 EVRM). Het antwoord op de vraag welke van deze – in beginsel gelijkwaardige – rechten zwaarder weegt, moet worden gevonden door een afweging van alle omstandigheden van het geval.
4.4.
In de fraudemelding heeft [gedaagde] opgenomen dat zij vermoedt dat [naam bedrijf 2] samenwerkt met [eiser 1] en [eiser 2] , dat gelden van klanten van [naam bedrijf 2] worden doorgesluisd naar het bedrijf van [eiser 2] en dat [eiser 1] en [eiser 2] belasting ontduiken.
4.5.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter bestaat voor deze vermoedens onvoldoende grond. Tijdens de zitting heeft [gedaagde] verklaard dat de basis voor haar vermoedens gelegen is in een mededeling van een kennis, die erop neer kwam dat [eiser 1] die kennis had verteld dat haar vader geen geld had, gecombineerd met een mededeling van [naam bedrijf 2] zelf dat hij met zijn dochter samenwerkte. [eiser 1] heeft ter zitting te kennen gegeven dat er geen zakelijke relatie tussen haar (en haar echtgenoot [eiser 2] ) en haar vader bestaat. Wel heeft zij inderdaad enige tijd geleden tegen een klant van haar vader gezegd dat haar vader schulden had, omdat haar vader toen bij haar was en niet in staat was om het woord te voeren. Ook heeft [eiser 1] aangegeven dat [naam bedrijf 2] sporadisch is ingeschakeld voor schilderwerk. Laatstelijk betrof dat het schilderen van de woning van [eiser 1] en [eiser 2] .
4.6.
Anders dan [gedaagde] stelt, leveren deze omstandigheden onvoldoende basis op voor de door [gedaagde] in haar fraudemelding geuite vermoedens. Enige concrete aanwijzing dat geld van klanten van [naam bedrijf 2] naar het bedrijf van [eiser 1] en [eiser 2] wordt doorgesluisd, ontbreekt. Hetzelfde geldt voor het vermoeden, vanwege het niet-deponeren van jaarrekeningen, dat [eiser 1] en [eiser 2] belasting zouden ontduiken. [eiser 2] heeft ter zitting toegelicht dat [naam bedrijf 1] eerst in de zomer van 2020 is opgericht en dat er sprake is van een gebroken boekjaar, zodat het logisch is dat nog geen jaarrekening is gedeponeerd. In die stelling wordt hij gevolgd, want uit de gegevens in het handelsregister blijkt dat de onderneming inderdaad pas in juli 2020 is opgericht en een verplichting tot depot is pas aan de orde twaalf maanden na afloop van het (eerste) boekjaar (art. 2:394 BW), dus in de zomer van 2022. De eerdere onderneming waarbij hij betrokken was, heeft wel jaarrekeningen gedeponeerd. Daarbij is nog daargelaten dat het enkele niet (tijdig) deponeren van een jaarrekening geen vermoeden van fiscale onregelmatigheden kan rechtvaardigen.
4.7.
[gedaagde] stelt dat vermoedens geen beschuldigingen zijn en dat daarom het doen van de fraudemelding niet onrechtmatig is. De voorzieningenrechter overweegt dat voor de vraag of het openbaar maken van opvattingen, hoe ook aangeduid, onrechtmatig is van belang is of een deugdelijke grond voor die opvatting bestaat. In dit geval geldt dat voor het geuite vermoeden van belastingontduiking of het wegsluizen van geld elke redelijke grond ontbreekt, zoals onder rov. 4.4. en 4.5. hiervoor is toegelicht. In dat verband is nog opvallend dat [gedaagde] zelfs niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is geweest van fiscaal ongeoorloofd gedrag aan de zijde van [naam bedrijf 2] ; van hem heeft zij immers voor het grootste deel van het bedrag een factuur, met btw, ontvangen.
4.8.
In het kader van de in aanmerking te nemen omstandigheden heeft [gedaagde] de nadruk gelegd op de situatie waarin zij verkeert als gevolg van het gedrag van [naam bedrijf 2] : zij heeft hem een groot geldbedrag betaald, maar het werk aan de woning is grotendeels niet verricht, zodat zij nu het geld kwijt is en bij haar ouders moet wonen.
Dat betoog kan haar niet baten. De ontstane onaangename situatie is het gevolg van een overeenkomst die [gedaagde] zelf met [naam bedrijf 2] is aangegaan en betalingen die zij heeft verricht, zonder dat [eiser 1] en [eiser 2] daarbij enige rol gespeeld hebben.
4.9.
Bovendien, en dat is van groot belang, blijkt uit de onder rov. 2.4. geciteerde berichten van [gedaagde] aan [naam bedrijf 2] dat de fraudemelding is gestuurd met het uitdrukkelijke oogmerk om [naam bedrijf 2] te dwingen haar geld terug te geven. Zij wilde zo een oplossing forceren van haar zakelijke geschil met [naam bedrijf 2] , waar de dochter en schoonzoon van [naam bedrijf 2] niets mee van doen hadden. Zij gaf aan dat zij zich realiseerde dat het doen van dit soort meldingen ernstige consequenties zou kunnen hebben, maar zij vond dat haar belangen zwaarder dienden te wegen. Zij geeft zelfs aan dat het haar niet zou kunnen schelen als de melding tot gevolg zou hebben dat de kinderen van [eiser 1] en [eiser 2] uit huis geplaatst zouden worden. De melding aan de FIOD is aldus louter gedaan om ongeoorloofde druk uit te oefenen op [naam bedrijf 2] . [gedaagde] heeft misbruik gemaakt van de mogelijkheid om fraude te melden. Deze bedoelingen zijn in strijd met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt en dit onrechtmatige oogmerk weegt ernstig in haar nadeel mee.
4.10.
Anders dan [gedaagde] stelt, kan reeds het doen van een onderzoek door de FIOD, ook als dat geen onregelmatigheden aan het licht brengt, voor de goede naam en reputatie van [eiser 1] en [eiser 2] zeer schadelijk zijn. Zoals [eiser 1] en [eiser 2] ter zitting hebben aangevoerd kan dat bijvoorbeeld hun relatie met de bank schaden.
4.11.
Ten slotte wordt overwogen dat het feit dat de FIOD ook na het intrekken van een melding tot een onderzoek kan besluiten, niet ter zake doet. Het intrekken van een melding is het enige dat op dit moment, mogelijk, de schade kan beperken; deze intrekking -en dit vonnis- kan de melding in ieder geval in een ander daglicht plaatsen.
4.12.
Gelet op het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de afweging in het nadeel van [gedaagde] uitvalt en dat [gedaagde] met de fraudemelding onrechtmatig jegens [eiser 1] en [eiser 2] heeft gehandeld. Dit leidt ertoe dat de vordering onder 1 wordt toegewezen op de hierna in de beslissing te vermelden wijze. Daarbij merkt de voorzieningenrechter op dat [gedaagde] de in rov. 2.5. weergegeven tekst van de melding als bijlage bij haar intrekkingsbrief dient te voegen.
4.13.
De vordering onder 2 wordt afgewezen. Mr. Den Hollander heeft de tekst van de fraudemelding integraal in zijn pleitnota opgenomen, zodat eisers daarover reeds beschikken. Er zijn geen aanwijzingen dat [gedaagde] later nog een aanvullende melding heeft gedaan. Verder is niet aannemelijk dat er correspondentie over de fraudemelding bestaat, nu de FIOD op haar website vermeldt dat over fraudemeldingen niet wordt gecorrespondeerd.
4.14.
De vordering onder 3 wordt eveneens afgewezen. Weliswaar is schadevergoeding in natura mogelijk, maar de waarde van een brief aan [eiser 1] en [eiser 2] ligt niet in onoprechte excuses van [gedaagde] , naar ter zitting ook aan de orde is geweest. Die waarde zou met name liggen in de rol als bewijsstuk waaruit blijkt dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld en dat getoond kan worden, omdat [eiser 1] en [eiser 2] binnen de Hindoestaanse gemeenschap geconfronteerd worden met vermoedens c.q. beschuldigingen Naar het oordeel van de voorzieningenrechter wordt met dit vonnis en het afschrift van de intrekkingsbrief voldoende tegemoet gekomen aan dat belang van [eiser 1] en [eiser 2] .
4.15.
Tijdens de zitting heeft [gedaagde] toegezegd dat zij een aan haar op te leggen veroordeling zal nakomen en hebben [eiser 1] en [eiser 2] aangegeven dat zij bereid zijn daarvan uit te gaan. Gelet op deze toezegging bestaat geen aanleiding voor het opleggen van de onder 4 gevorderde dwangsom.
4.16.
[gedaagde] wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. Deze kosten worden begroot op € 1.446,39 (€ 121,39 aan kosten dagvaarding, € 309,00 aan griffierecht en € 1.016,00 aan salaris advocaat).
4.17.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd tegen de gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Dat verweer slaagt niet, nu het belang van [eiser 1] en [eiser 2] bij snelle intrekking van de fraudemelding in de gegeven omstandigheden zwaarder weegt dan het belang van [gedaagde] om hoger beroep (en een onderzoek van de FIOD) af te wachten.

5..De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen twee dagen na heden mee te werken aan de intrekking van de fraudemelding bij de FIOD, door ondertekening en verzending van een intrekkingsbrief aan de FIOD – per aangetekende post (FIOD, t.a.v. de Informatiedesk, postbus 6021, 1005 EA Amsterdam) en met een afschrift daarvan per e-mail aan de advocaat van [eiser 1] en [eiser 2] (essed@essedlaw.com) – waarvan de inhoud dient te luiden:
“Geachte heer, mevrouw,
Betreft: intrekking fraudemelding (uw ref: [referentie-kenmerk] )
Op 25 oktober 2021 heb ik de als bijlage 1 aan deze brief gehechte fraudemelding gedaan bij de FIOD. Deze melding richt zich tegen mevrouw [eiser 1] en de heer [eiser 2] . In deze melding beschuldig ik hen van het doorsluizen van gelden, belastingontduiking, witwassen en het schenden van jaarrekeningregels.
Bij vonnis van 4 januari 2022 van de rechtbank te Rotterdam (gewezen in het kort geding met zaaknummer C/10/628753 / KG ZA 21-989) heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat ik met het doen van deze melding onrechtmatig tegenover mevrouw [eiser 1] en de heer [eiser 2] heb gehandeld. Dit omdat de in de melding door mij vermelde feiten, vermoedens en beschuldigingen niet op feiten zijn gebaseerd en ik de mogelijkheid om fraude te melden heb misbruikt voor een ander doel. Ik heb de melding dan ook ten onrechte gedaan.
Derhalve trek ik hierdoor mijn fraudemelding jegens mevrouw [eiser 1] en de heer [eiser 2] in en verzoek ik u deze melding, voor zover mogelijk, uit de systemen van de FIOD te verwijderen. Graag ontvang ik een bevestiging daarvan.
Een kopie van deze brief zend ik per e-mail aan mevrouw [eiser 1] en de heer [eiser 2] .
Hoogachtend,
[gedaagde] ”
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser 1] en [eiser 2] tot op heden begroot op € 1.446,39,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en in het openbaar uitgesproken op 4 januari 2022.
[2971/106]