ECLI:NL:RBROT:2022:11364

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 december 2022
Publicatiedatum
23 december 2022
Zaaknummer
C/10/636841 / HA ZA 22-316
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de geldigheid van een borgstellingsakte en de bewijsvoering van ondertekening

In deze zaak heeft ABN AMRO Bank N.V. een vordering ingesteld tegen [gedaagde01] op basis van een borgstellingsakte. De borg, [gedaagde01], ontkent de akte te hebben ondertekend en stelt dat zij nooit betrokken is geweest bij de onderneming waarvoor de borgstelling is afgegeven. De rechtbank heeft de procedure in twee delen gesplitst: de conventionele vordering van ABN AMRO en de voorwaardelijke reconventie van [gedaagde01]. De rechtbank heeft vastgesteld dat ABN AMRO de bewijslast heeft om aan te tonen dat [gedaagde01] de borgstelling daadwerkelijk heeft ondertekend. De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor getuigenverhoren om de echtheid van de handtekening te verifiëren. De beslissing over de voorwaardelijke reconventie is eveneens aangehouden, aangezien deze afhankelijk is van de uitkomst van de conventionele vordering. De rechtbank heeft de partijen opgedragen om binnen twee weken na het vonnis aan te geven hoe zij verder willen procederen, inclusief het opgeven van getuigen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/636841 / HA ZA 22-316
Vonnis van 21 december 2022
in de zaak van
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. R. Dijkema te Hilversum,
tegen
[gedaagde01],
wonende te [woonplaats01] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. P.A. Visser te Rotterdam.
Partijen zullen hierna ABN AMRO en [gedaagde01] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 30 maart 2022, met producties 1 tot en met 8;
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens bevattend eis in (voorwaardelijke)
reconventie, met producties 1 tot en met 19;
- de oproepingsbrief van de rechtbank van 2 augustus 2022 voor de mondelinge
behandeling;
  • de conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie, met producties 9 en 10;
  • de akte overleggende producties van [gedaagde01] , met producties 20 tot en met 24;
  • de mondelinge behandeling op 14 oktober 2022 en de niet genummerde productie,
waarop de handtekeningen staan die [gedaagde01] toen zette en de kopieën van haar
rijbewijs die op de zitting zijn gemaakt;
- de spreekaantekeningen van mr. P.A. Visser.
1.2.
Na de mondelinge behandeling is de zaak op verzoek van partijen aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen een minnelijke regeling te treffen. Op de rol van
9 november 2022 hebben partijen de rechtbank verzocht om vonnis te wijzen.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Op 4 juli 2012 heeft ABN AMRO met [bedrijf01] (hierna: [bedrijf01] ) een kredietovereenkomst gesloten tot verkrijging van kredietfaciliteiten voor een totaalbedrag van € 300.000,00.
2.2.
[gedaagde01] en [naam01] (hierna: [naam01] ) waren ten tijde van het aangaan van het onder 2.1 bedoelde krediet (middellijk) bestuurders van [bedrijf01] .
2.3.
De hierboven onder 2.1 genoemde kredietovereenkomst vermeldt onder “zekerheden en verklaringen” voor zover van belang:
“Borgstelling van EUR 100.000,00 te vermeerderen met rente en kosten, van [naam01] , wonende aan de [adres01] te Hellevoetsluis.”
“Borgstelling van EUR 100.000,00 te vermeerderen met rente en kosten, van [gedaagde01] , wonende aan de [adres02] te Capelle aan den IJssel.”
Onderaan de kredietovereenkomst staan twee handtekeningen met daarbij de namen
“ [gedaagde01] ” en “ [naam01] ”.
2.4.
Op 2 juli 2012 is een op papier met het logo van ABN AMRO afgedrukte tekst van een “Borgstelling” ondertekend. De tekst van dit stuk, dat hierna wordt aangeduid als de borgstelling, luidt - voor zover relevant - als volgt:
“Borgstelling
Ondergetekende(n):
[gedaagde01] , wonende aan de [adres02] te Capelle aan den IJssel,
hierna te noemen "Borg",
verklaart zich te stellen tot borg voor:
[bedrijf01] , gevestigd te Hellevoetsluis,
hierna te noemen "Hoofdschuldenaar",
ten behoeve van ABN AMRO Bank N.V., statutair gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen "Bank".
Deze borgstelling wordt aangegaan onder de hierna volgende bepalingen:
(…)
2. Deze borgtocht geldt voor al hetgeen de Hoofdschuldenaar aan de Bank nu of te eniger tijd verschuldigd mocht zijn, uit welken hoofde ook, zo in als buiten rekening-courant en al of niet in het gewone bankverkeer, echter maximaal EUR 100.000,00, te vermeerderen met de rente daarover berekend op basis van het door de Hoofdschuldenaar verschuldigde rentepercentage, en alle kosten op de invordering vallend. De particuliere Borg is evenwel naast de hoofdsom tot niet meer gehouden dan de kosten als in dit artikel bedoeld en de rente op grond van de wet verschuldigd.
(…)
10. De Borg verklaart bekend te zijn met de financiële positie van de Hoofdschuldenaar en met de inhoud van de verbintenis van de Hoofdschuldenaar jegens de Bank. De Bank heeft aan de Borg doel en strekking van de borgstelling medegedeeld.
De Borg verklaart de mogelijke consequenties van de borgstelling ten volle te beseffen.
(…).”
Onderaan dit stuk staat vermeld: “ [gedaagde01] (Borg)”. Bij de naam van [gedaagde01] is een handtekening geplaatst.
2.5.
Op 8 juli 2013 is de onder 2.1 vermelde kredietovereenkomst gewijzigd c.q. aangevuld. De kredietovereenkomst van 4 juli 2012 is daarbij niet beëindigd.
2.6.
De kredietovereenkomst van 8 juli 2013 vermeldt, voor zover hier van belang:
‘‘(…)
Zekerheden en verklaringen
  • Borgstelling van EUR 100.000,00 te vermeerderen met rente en kosten, van de heer
  • Borgstelling van EUR 100.000,00 te vermeerderen met rente en kosten, van mevrouw
(…).’’
Onderaan deze kredietovereenkomst staat onder de woorden “Ten blijke van mijn instemming” de naam “ [gedaagde01] ” vermeld. Bij de naam van [gedaagde01]
is een handtekening geplaatst.
2.7.
Op 21 juli 2015 is [bedrijf01] in staat van faillissement verklaard.
2.8.
Op 23 juli 2015 heeft [naam02] , de incassogemachtigde van ABN AMRO , vanwege het faillissement van [bedrijf01] de kredietfaciliteit opgezegd.
2.9.
Op 29 juli 2015 heeft [naam02] een brief gezonden aan [gedaagde01] waarin, voor zover relevant, het volgende staat:
‘‘(…) Wij maken u attent op het feit dat mocht [bedrijf01] niet voldoen aan het in de brief gestelde, wij genoodzaakt zijn u aan te spreken onder de door u afgegeven borgstelling ten behoeve van het aan [bedrijf01] verstrekte krediet. (…).’’
2.10.
Bij brief van 7 januari 2016 heeft [naam02] [gedaagde01] verzocht om als borg een bedrag van € 100.000,00 te voldoen. [gedaagde01] heeft aan dit verzoek niet voldaan.

3..Het geschil

in conventie

3.1.
ABN AMRO vordert veroordeling van [gedaagde01] , bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van:
I. € 113.005,43, te vermeerderen met de wettelijke rente per jaar daarover vanaf 24 maart 2022 tot de dag van algehele voldoening;
II. de kosten van deze procedure, de eventuele btw over de deurwaarderskosten daarin begrepen.
3.2.
ABN AMRO voert voor haar vorderingen samengevat het volgende aan.
ABN AMRO heeft aan [bedrijf01] een krediet verstrekt waarvan op 24 maart 2022
€ 275.357,71 nog open staat. Omdat [bedrijf01] die schuld niet heeft voldaan, is [gedaagde01] vanwege de borgstelling aansprakelijk voor de betaling van € 100.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente (die over de periode van 21 januari 2016 tot en met 24 maart 2022 € 13.005,43 bedraagt).
3.3.
[gedaagde01] concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, van ABN AMRO in de proceskosten.
3.4.
[gedaagde01] voert samengevat het volgende aan. [gedaagde01] heeft de kredietovereen-komst(en) en borgstelling zeker niet ondertekend en zij kent deze ook niet. [gedaagde01] heeft nooit bemoeienis gehad met de onderneming [bedrijf01] , die feite werd gedreven door haar toenmalige echtgenoot, [naam03] (hierna: [naam03] ); zij was alleen op papier bij die onderneming betrokken. Verder is de borgstelling nietig, omdat het goedschrift ontbreekt. Er is dus niet voldaan aan het toestemmingsvereiste van artikel 1:88 BW.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in voorwaardelijke reconventie
3.6.
[gedaagde01] vordert - samengevat - dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad ABN AMRO veroordeelt tot betaling aan [gedaagde01] van het bedrag dat [gedaagde01] in conventie gehouden zou zijn aan ABN AMRO te voldoen, met (naar de rechtbank begrijpt) veroordeling van ABN AMRO in de proceskosten en de nakosten.
3.7.
[gedaagde01] voert daarvoor samengevat het volgende aan. Mocht in deze zaak worden bewezen dat [gedaagde01] wel de borgstelling heeft ondertekend en worden geoordeeld dat [gedaagde01] daaraan kan worden gehouden, dan geldt dat ABN AMRO haar zorgplicht tegenover [gedaagde01] (als particuliere borg) heeft geschonden en onrechtmatig heeft gehandeld. De schade die [gedaagde01] daardoor dan lijdt, moet ABN AMRO in dat geval aan haar vergoeden. Die schade is in dat geval gelijk aan het bedrag waartoe [gedaagde01] in conventie zou worden veroordeeld.
3.8.
ABN AMRO concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, van [gedaagde01] in de proceskosten.
3.9.
ABN AMRO voert daarvoor samengevat aan dat de genoemde eisen aan de zorgplicht voor de particuliere borg niet gelden voor [gedaagde01] , omdat zij optrad als zakelijk borg, en dat zij overigens aan haar zorgplicht wel heeft voldaan doordat zij [gedaagde01] wel heeft voorgelicht over de gevolgen en risico’s van de borgstelling.
3.10.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

in conventie

4.1.
Beoordeeld moet worden of ABN AMRO [gedaagde01] als borg kan aanspreken voor een deel van de openstaande schuld van [bedrijf01] aan ABN AMRO .
4.2., Het verweer van [gedaagde01] dat de borgstelling nietig is, slaagt niet. Het toestemmings-vereiste van artikel 1:88 BW waarop [gedaagde01] zich beroept, ziet op toestemming van de echtgenoot van degene die de rechtshandeling aangaat, dat wil in dit geval dus zeggen: de (toenmalige) echtgenoot van [gedaagde01] , [naam03] . Niet in geschil is dat [naam03] de borgstelling heeft ondertekend en daarbij een goedschrift (“ten blijke van mijn toestemming”) heeft geplaatst. Mocht komen vast te staan dat [gedaagde01] partij is bij die borgtocht, dan is daarmee dus aan het toestemmingsvereiste voldaan.
4.3.
De borgstelling waarop ABN AMRO zich beroept, is een onderhandse akte in de zin van artikel 156 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv). Op grond van artikel 157 lid 2 Rv levert een onderhandse akte ten aanzien van de verklaring van een partij omtrent hetgeen de akte bestemd is ten behoeve van de wederpartij te bewijzen, tussen partijen dwingend bewijs op van de waarheid van die verklaring. Op grond van artikel 159 lid 2 Rv levert een onderhandse akte, waarvan de ondertekening door de partij waartegen zij dwingend bewijs zou leveren, stellig wordt ontkend, echter geen bewijs op zolang niet bewezen is van wie de ondertekening afkomstig is.
4.4.
[gedaagde01] heeft stellig ontkend dat zij de borgstelling heeft ondertekend, zodat daaraan in ieder geval op dit moment geen bewijskracht toekomt. De bewijslast van de echtheid van de handtekening rust op ABN AMRO, als degene die zich op de borgstelling beroept.
4.5.
Er zijn overigens geen aanwijzingen dat [gedaagde01] bemoeienis heeft gehad met het aangaan van de (kredietovereenkomsten en de) borgstelling.
4.6.
ABN AMRO wordt dan ook overeenkomstig haar aanbod toegelaten de echtheid van de handtekening onder de borgstelling te bewijzen. Eventuele getuigenverhoren zullen plaatsvinden voor een nader aan te wijzen rechter omdat de rechter die dit vonnis wijst vanaf 1 januari 2023 in een ander team binnen deze rechtbank zal werken.
4.7.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
in voorwaardelijke reconventie
4.8.
De vordering in reconventie blijft nu nog onbesproken omdat de voorwaarde waaronder deze ingesteld (nog) niet is vervuld. Iedere beslissing in voorwaardelijke reconventie wordt daarom aangehouden.

5..De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
laat ABN AMRO toe te bewijzen dat [gedaagde01] de borgstelling heeft ondertekend;
5.2.
bepaalt dat ABN AMRO , indien zij getuigen wil laten horen, binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk aan de rechtbank -
Administratie haven en handel, afdeling planningsadministratie, kamer E13.31, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam- de namens haar te horen getuigen en de verhinderdagen van de getuigen, alle partijen en hun advocaten in de maanden
februari 2023 tot en met mei 2023moet opgeven, waarna dag/dagen en uur van het getuigenverhoor zal worden bepaald;
5.3.
bepaalt dat ABN AMRO , indien deze het bewijs niet (uitsluitend) door getuigen wil leveren maar (ook) door een ander bewijsmiddel, het voornemen hiertoe binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk aan de rechtbank -
Administratie haven en handel, afdeling roladministratie, kamer E13.31, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam- en aan de wederpartij moet opgeven, waarna de verdere procesvoering zal worden bepaald;
5.4.
houdt iedere verdere beslissing aan;
in voorwaardelijke reconventie
5.5.
houdt iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.P. van Essen en in het openbaar uitgesproken op
21 december 2022.
[3645/1977/196]