ECLI:NL:RBROT:2022:1136

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 februari 2022
Publicatiedatum
17 februari 2022
Zaaknummer
ROT 22/239
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake woningsluiting op grond van de Opiumwet na doorzoeking in verband met drugshandel

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 11 februari 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, die de woning huurt, heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester van Rotterdam om zijn woning voor drie maanden te sluiten op grond van de Opiumwet. De sluiting volgde na een doorzoeking door de politie, die vaststelde dat de woning niet als woonruimte werd gebruikt, maar vermoedelijk als versnijdingspand voor harddrugs. De politie vond geen bed, inadequate voorzieningen en een penetrante geur, evenals bruine residuen die vermoedelijk heroïne waren. Verzoeker had iemand die hij niet goed kende, [naam 2], in zijn woning laten verblijven, wat leidde tot de sluiting. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten en dat er een noodzaak bestond om de openbare orde te beschermen. Verzoeker had geen spoedeisend belang bij het verzoek, aangezien hij al geruime tijd met zijn gezin in een andere woning verbleef. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat het besluit van de burgemeester naar verwachting in stand zou blijven.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/239

uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 februari 2022 in de zaak tussen

[naam verzoeker], te [woonplaats verzoeker], verzoeker

(gemachtigde: mr. Q.F.B.W. Kendall),
en

de burgemeester van de gemeente Rotterdam, verweerder

(gemachtigde: mr. J.C. Avedissian en mr. M. Rolle).
Als derde-partij nemen aan het geding deel
: [naam bedrijf 1], te [vestigingsplaats bedrijf 1] en
[naam bedrijf 2], te [vestigingsplaats bedrijf 2]
(gemachtigde: mr. M.J. Goedhart).

Procesverloop

In het besluit van 13 januari 2022 heeft verweerder bepaald dat de door verzoeker gehuurde woning moet worden gesloten voor drie maanden vanwege een overtreding van de Opiumwet.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 28 januari 2022 op zitting behandeld. Hierbij waren aanwezig verzoeker, zijn gemachtigde, de gemachtigde van verweerder, de gemachtigde van derde-partijen en [naam 1] (namens derde-partijen).

Overwegingen

Achtergrondinformatie
1. Verzoeker staat ingeschreven op het adres [adres]. Hij huurt de woning, die hierna ook als zodanig zal worden aangeduid. [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] zijn (inmiddels) eigenaren van de woning.
2. Verzoeker is in augustus 2020 getrouwd. Volgens verzoeker heeft zijn vrouw nooit gewoond op het adres in [plaatsnaam 1]. Toen zij zwanger werd, is zij tijdelijk bij haar moeder gaan wonen.
3. Verzoeker heeft vanaf eind mei of begin juni 2021 onderdak verleend aan [naam 2]
. Hij kende deze man niet persoonlijk, maar het was een vriend van zijn neef. [naam 2]. verleende ook mantelzorg aan verzoekers opa. Volgens verzoeker had hij te horen gekregen dat [naam 2]. relatieproblemen had, geen woonruimte kon vinden en al enkele weken in zijn auto sliep. Volgens verzoeker heeft hij [naam 2]. daarom het aanbod gedaan om tijdelijk in de woning te verblijven. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij in die periode deels in zijn eigen woning en deels bij zijn vrouw verbleef.
4. Vanaf juli 2021 verblijft verzoeker met zijn vrouw buiten [plaatsnaam 1]; dit in verband met haar zwangerschap. In eerste instantie verbleven zij bij haar moeder en later zijn ze gaan wonen in een woning van haar broer in [plaatsnaam 2]. Daar verblijven ze nu nog steeds. Zijn vrouw is begin augustus 2021 bevallen van een tweeling. Verzoeker heeft dus sinds juli 2021 niet meer in zijn woning in [plaatsnaam 1] gewoond.
Doorzoeking van de woning
5. Op 3 november 2021 heeft de politie verzoekers woning in [plaatsnaam 1] doorzocht in verband met een grootschalig onderzoek naar de handel in verdovende middelen, witwassen en deelname aan een criminele organisatie. De politie heeft geconstateerd dat de woning geen dienst doet als woning; zo was er geen bed aanwezig, waren er geen adequate voorzieningen in de badkamer en was de keuken leeg. In de slaapkamer en badkamer lag een bruine laag met residu. Dit waren vermoedelijk resten van heroïne. Verder waren er verschillende voorwerpen in de woning aanwezig die volgens de politie gebruikt worden voor het vervaardigen van harddrugs. Ook hing er een zeer penetrante geur in de woning. Gelet op wat er in de woning is aangetroffen en de staat van de woning, vindt de politie het zeer aannemelijk dat de woning wordt gebruikt als versnijdingspand. Dit blijkt uit een bestuurlijke rapportage van de politie van 25 november 2021.
Waar gaat het in deze zaak om?
6. Verweerder heeft naar aanleiding van die rapportage verzoeker opgedragen om de woning te sluiten voor de duur van drie maanden. Verzoeker is het daar niet mee eens. Hij wil met het verzoek om voorlopige voorziening bereiken dat zijn woning open blijft, totdat verweerder op zijn bezwaarschrift heeft beslist. Verweerder heeft toegezegd dat de woning open mag blijven tot de uitspraak van de voorzieningenrechter. De eigenaren van de woning waren echter niet op de hoogte van deze toezegging en hebben zelf maatregelen getroffen om de woning te sluiten, conform het (ook aan hen gerichte) besluit van verweerder. Het gaat nu dus om de vraag of de woning weer open mag totdat er op het bezwaarschrift van verzoeker is beslist. De door partijen ter zitting gevoerde discussie over het sluiten van de woning door de eigenaren (en of verweerder daaraan iets had moeten doen richting de eigenaren) is daarbij dus niet van belang.
Is er sprake van spoedeisend belang?
7. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Deze procedure kan alleen worden gevoerd als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. De voorzieningenrechter dient eerst te kijken of er sprake is van een spoedeisend belang, voordat de zaak inhoudelijk kan worden behandeld.
8. Verweerder heeft ter zitting aangevoerd dat verzoeker geen (spoedeisend) belang meer heeft bij de verzochte voorlopige voorziening, omdat de huurovereenkomst met de eigenaren inmiddels buitengerechtelijk ontbonden is en er binnenkort een verstekvonnis tot ontruiming verwacht wordt. De voorzieningenrechter vindt dit echter onvoldoende om de verzochte voorlopige voorziening af te wijzen wegens een gebrek aan (spoedeisend) belang hierbij. Daarbij weegt zij mee dat een eventueel verleend verstek gezuiverd kan worden en dat haar oordeel over de sluiting mogelijk een rol kan spelen in nog te voeren civiel-rechtelijke procedures. Hierin ligt voor verzoeker dan ook een spoedeisend belang bij deze procedure. De voorzieningenrechter zal het verzoek dan ook inhoudelijk beoordelen.
De voorzieningenrechter geeft een voorlopig oordeel
9. De voorzieningenrechter kijkt of het bezwaarschrift van verzoeker kans van slagen heeft. Zij geeft daarbij een voorlopig oordeel over deze zaak.
Wat vindt de voorzieningenrechter van deze zaak?
Beoordelingskader
10. Op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, en artikel 10a van de Opiumwet is verweerder bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen voorwerpen of stoffen voorhanden zijn, die op zichzelf bezien legaal zijn, maar waarvan de betrokkene weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat deze bestemd zijn voor onder meer het telen, bereiden, bewerken of vervaardigen van harddrugs. De situatie moet zodanig zijn dat redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de voorhanden voorwerpen gebruikt zullen worden om strafbare voorbereidingshandelingen te plegen.
11. Verweerder voert beleid om de handel in drugs in Rotterdam tegen te gaan. Dit beleid staat in de Beleidslijn bestuurlijke handhaving artikel 13b Opiumwet Rotterdam 2022. In dit beleid staat in welke gevallen verweerder in principe overgaat tot sluiting van een woning.
Bevoegdheid
12. Verweerder is bevoegd om de woning te sluiten als de aangetroffen situatie zo is dat redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de voorhanden voorwerpen gebruikt zullen worden om strafbare voorbereidingshandelingen te plegen. Dat vereist een bestuurlijke beoordeling die kan worden gebaseerd op de feitelijke omstandigheden, zoals de politie die heeft vastgesteld. Dan gaat het bijvoorbeeld om de ter plekke aangetroffen situatie, de aard en de hoeveelheid van de in beslag genomen stof, de aangetroffen voorwerpen en stoffen in onderlinge combinatie en andere uit het opsporingsonderzoek blijkende feitelijkheden zoals resultaten van tapgesprekken of observaties. Voor de beoordeling of harddrugs worden vervaardigd, is niet van belang of het om een geringe hoeveelheid gaat die bestemd is voor eigen gebruik [1] .
13. Partijen verschillen van mening of verweerder bevoegd was om de woning te sluiten.
14. Verzoekers woning is een zogenaamde maisonnette: een woning met twee woonlagen, gelegen op de eerste en tweede etage. Op de benedenverdieping is de woonkamer; op de bovenverdieping is een badkamer en een kamer die volgens de woonindeling als slaapkamer dienst zou moeten doen.
De politie beschrijft de staat van de ‘slaapkamer’ als volgt:
“Deze kamer op de bovenverdieping zou volgens de woonindeling als slaapkamer moeten dienen. Zoals voornoemd was er echter geen bed aanwezig in de ‘woning’. Bij het betreden van de kamer werd zichtbaar dat de kamer bedolven was onder een bruin residu. Met residu worden resten van vermoedelijk heroïne geduid. […] Centraal in de kamer stonden twee poten van vermoedelijk een werktafel. Daarnaast was er ook een teil aanwezig, evenals boterhamzakjes en een rol plastic folie. De combinatie van deze goederen staan ambtshalve bekend als goederen die gebruikt worden ten aanzien van het bereiden, verwerken en/of verpakken van verdovende middelen. Door de aanwezigheid van het vele residu en gebrek aan adequate voorzieningen voor een slaapkamer, is het voor de politie zeer aannemelijk dat deze ruimte geen ander doel dient dan een versnijdingsruimte voor verdovende middelen.”
De politie beschrijft de staat van de badkamer als volgt:
“Bij het betreden van de badkamer werd zichtbaar dat deze ruimte eveneens bedolven was onder bruin residu. Bovendien werd er een zeef aangetroffen evenals een rol aluminiumfolie en schoonmaakmiddel. Ter duiding, de zuiverheid van cocaïne kan getest worden door dit te smelten op aluminiumfolie. In de badkamer waren verder geen adequate voorzieningen aanwezig. Bovendien lagen er vele opgebrande sigaretten op de vloer en in de douche. Het is hierdoor niet aannemelijk dat de badkamer als zodanig gebruikt wordt.”
15. De voorzieningenrechter is van oordeel dat redelijkerwijs aangenomen kan worden dat de aangetroffen voorwerpen in de woning gebruikt zullen worden om strafbare voor-bereidingshandelingen te plegen, gezien de ter plekke aangetroffen situatie (penetrante geur, het bruine residu en de staat van de slaapkamer en badkamer) en de combinatie van de aangetroffen voorwerpen. Verweerder heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat [naam 2]. dan wel een persoon die via [naam 2]. toegang heeft gekregen tot de woning, wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat deze voorwerpen bestemd waren voor het vervaardigen van harddrugs. Verweerder was daarom bevoegd om de woning te sluiten.
Noodzaak
16. Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding dient vervolgens te worden beoordeeld in hoeverre sluiting van de woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde.
17. Verzoeker betwist de noodzaak van de sluiting. Hij wijst erop dat er in de woning geen drugs zijn aangetroffen. Er kan volgens hem dan ook niet zonder meer vanuit worden gegaan dat er sprake was van toeloop van drugsgerelateerde activiteiten in of rondom de woning.
18. Gelet op de bevindingen van de politie is het aannemelijk dat verzoekers woning een rol heeft gespeeld bij de verwerking of vervaardiging van harddrugs. Uit de bestuurlijke rapportage komt naar voren dat verweerder in het kader van het onderzoek (‘Bolero’) meer rapportages heeft ontvangen over andere panden. De woning van verzoeker lijkt dus onderdeel te zijn van een groter geheel. Verder staat in de bestuurlijke rapportage dat [naam 2]. – een van de hoofdverdachten in het onderzoek – meerdere antecedenten heeft op het gebied van de Opiumwet. Gelet op het voorgaande is het aannemelijk dat de woning bekend is in het criminele circuit. Dit brengt een groot risico met zich mee voor de openbare orde en het woon- en leefklimaat. Een zichtbare sluiting van een woning is een signaal voor drugscriminelen en buurtbewoners dat de overheid optreedt tegen drugscriminaliteit, wat bijdraagt aan het gevoel van veiligheid.
19. Dit alles maakt dat er een noodzaak bestaat tot sluiting van de woning.
Evenredigheid en verwijtbaarheid
20. Als sluiting van de woning noodzakelijk wordt geacht, neemt dit niet weg dat de sluiting ook evenredig moet zijn.
21. Verzoeker stelt dat de sluiting van de woning niet evenredig is. Het gaat om een eerste overtreding en verzoeker heeft zelf nooit overlast veroorzaakt. De sluiting heeft als gevolg dat de huurovereenkomst buitengerechtelijk is ontbonden, waardoor verzoeker niet kan terugkeren naar zijn woning. Bovendien heeft hij geen vervangende woonruimte. Hij verblijft nu samen met zijn vrouw in een woning van haar broer, maar deze woning is te klein voor een gezin met twee kleine kinderen. Hierdoor zijn er inmiddels spanningen ontstaan in de relatie. Verzoeker was niet op de hoogte van wat er in zijn woning gebeurde, waardoor hem geen verwijt van de overtreding kan worden gemaakt.
22. Inherent aan een sluiting van een woning is dat een bewoner de woning moet verlaten. Dit is op zichzelf dan ook geen bijzondere omstandigheid. De gevolgen van een woningsluiting kunnen echter bijzonder zwaar zijn indien de betrokkene niet kan terugkeren in de woning na de sluiting, bijvoorbeeld omdat door de sluiting zijn huurcontract wordt ontbonden. In dat kader dient ook betekenis te worden toegekend aan de vraag of de betrokkene door sluiting van de woning op een zogenoemde zwarte lijst komt te staan bij een woningbouwcorporatie als gevolg waarvan hij voor een bepaalde duur geen nieuwe sociale huurwoning kan huren in de regio. Dit hoeft zich echter niet zonder meer tegen sluiting te verzetten, bijvoorbeeld niet als de betrokkene een verwijt van de overtreding kan worden gemaakt.
23. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker iemand die hij niet persoonlijk kende ([naam 2]., een vriend van zijn neef) voor enkele maanden in zijn woning heeft laten wonen, dan wel toegang heeft gegeven tot zijn woning. Dit terwijl verzoeker zelf ergens anders verbleef in de periode van juli 2021 tot (in ieder geval) 3 november 2021 (de datum van de doorzoeking van zijn woning). Verzoeker kan als hoofdbewoner van de woning verantwoordelijk worden gehouden voor wat er in zijn woning gebeurt en dient daar toezicht op te houden. Verzoeker heeft verklaard dat hij maar één sleutel van de woning had en dat hij die aan [naam 2]. had gegeven. Verzoeker had daardoor feitelijk geen (zelfstandig) toegang meer tot zijn eigen woning en kon er daarom ook niet meer op toezien dat er geen vreemde dingen in zijn woning zouden gebeuren. Volgens verzoeker had hij in de eerste weken nog wel goed contact met [naam 2]. en ging hij regelmatig langs. Na verloop van tijd werd het contact heel moeizaam, omdat [naam 2]. telkens aangaf niet thuis te zijn. Hij zou in Marokko verblijven, hij zou corona hebben, hij zou bij zijn vader verblijven en die vader zou vervolgens zijn overleden. Desondanks heeft verzoeker geen maatregelen getroffen om weer toegang te krijgen tot zijn woning. De voorzieningenrechter vindt dat onder deze omstandigheden niet kan worden gezegd dat verzoeker geen enkel verwijt van de overtreding kan worden gemaakt.
24. De voorzieningenrechter overweegt verder dat verzoeker vervangende woonruimte heeft. Hij stelt zelf dat hij al sinds juli 2021 samen met zijn vrouw in de woning van haar broer in [plaatsnaam 2] verblijft. Ook na de doorzoeking tot aan de sluiting van de woning heeft verzoeker daar kennelijk niet verbleven. Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij daar niet langer kan verblijven omdat die woning te klein is voor zijn gezin. Het betreft volgens verzoeker een woning met een (kleine) woonkamer, een (kleine) keuken en twee slaapkamers (een grote en een kleine). Met dat enkele gegeven kan de voorzieningenrechter niet vaststellen dat daar sprake is van een onhoudbare situatie voor verzoeker (en zijn gezin). Verzoeker stelt verder dat de relatie met zijn echtgenote gespannen is geraakt door de komst van een tweeling waardoor hij behoefte heeft aan de woning in [plaatsnaam 1] zodat hij zich daar in alle rust kan terugtrekken. Dat dat zo is heeft hij niet aannemelijk gemaakt en overigens zou dit gezien alle overige feiten en omstandigheden onvoldoende gewicht in de schaal leggen. Verzoeker heeft ook nog verklaard dat hij op zoek was naar een grotere woning in [plaatsnaam 2], waar hij zich met zijn gezin zou kunnen vestigen. Er is niet gebleken dat die mogelijkheid wordt afgesloten als de huurovereenkomst van zijn woning in [plaatsnaam 1] definitief wordt ontbonden.
25. Uit het voorgaande volgt dat in bezwaar het besluit van 13 januari 2022 naar verwachting in stand kan blijven, zodat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening.
Conclusie
26. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
27. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Bouter, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van E.C. Petrusma, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2638.