ECLI:NL:RBROT:2022:1135

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 februari 2022
Publicatiedatum
17 februari 2022
Zaaknummer
ROT 22/39 en ROT 22/230
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van toestemming voor beveiligingswerkzaamheden na rijden onder invloed van drugs

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 11 februari 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening en een beroep tegen de intrekking van toestemming voor beveiligingswerkzaamheden. Eiser, werkzaam als beveiliger, had toestemming gekregen van verweerder, de korpschef van politie, om beveiligingswerkzaamheden te verrichten. Deze toestemming werd echter ingetrokken nadat eiser positief testte op THC (cannabis) tijdens een verkeerscontrole en een strafbeschikking ontving voor rijden onder invloed van drugs. Eiser voerde aan dat hij de avond voor de controle slechts één joint had gerookt voor pijnbestrijding en dat hij inmiddels was gestopt met drugsgebruik. De voorzieningenrechter oordeelde dat verweerder niet in redelijkheid de toestemming kon intrekken, gezien de omstandigheden waaronder het feit was gepleegd en de persoonlijke situatie van eiser. De voorzieningenrechter vernietigde het bestreden besluit en herstelde de toestemming voor eiser om beveiligingswerkzaamheden te verrichten. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van griffierechten en proceskosten aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 22/39 en ROT 22/230

uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 februari 2022 in de zaak tussen

[naam eiser], te [woonplaats eiser], eiser

(gemachtigde: mr. M.R. de Kok),
en

de korpschef van politie, verweerder

(gemachtigde: mr. L.J. Hamstra).

Procesverloop

In het besluit van 29 juli 2021 (primair besluit) heeft verweerder de aan [naam bedrijf] verleende toestemming om eiser beveiligingswerkzaamheden te laten verrichten, ingetrokken.
In het besluit van 25 november 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer ROT 22/39. Ook heeft hij de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is bij de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer ROT 22/230.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 28 januari 2022 op zitting behandeld. Hierbij waren aanwezig eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

Inleiding
1. In de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus staat dat een beveiligingsorganisatie of recherchebureau geen personen te werk mag stellen voordat voor deze personen toestemming is verkregen van verweerder. Verweerder geeft geen toestemming als de betrokkene niet beschikt over de betrouwbaarheid en bekwaamheid die nodig zijn voor het te verrichten werk. Als zich na het verlenen van de toestemming omstandigheden voordoen of feiten bekend worden op grond waarvan verweerder de toestemming niet zou hebben verleend, indien zij zich hadden voorgedaan of bekend waren geweest op het tijdstip waarop verweerder de toestemming verleende, dan kan verweerder de toestemming intrekken.
Verweerder heeft toestemming verleend
2. Op 12 januari 2021 heeft verweerder [naam bedrijf] toestemming verleend om eiser in dienst te nemen voor het verrichten van beveiligingswerkzaamheden.
Eiser heeft auto gereden onder invloed van drugs
3. Op 7 april 2021 heeft de politie bij een verkeerscontrole een speekseltest bij eiser afgenomen. Eiser testte positief op THC (cannabis). Uit bloedonderzoek bleek dat de concentratie van THC in eisers bloed hoger was dan is toegestaan. De officier van justitie heeft aan eiser op 15 september 2021 een strafbeschikking opgelegd van € 850,- wegens rijden onder invloed van drugs.
Waar gaat het in deze zaak om?
4. Verweerder heeft de toestemming voor het verrichten van beveiligingswerkzaamheden door eiser ingetrokken [1] . Dit omdat eiser auto heeft gereden onder invloed van drugs. Verweerder vindt dat eiser hierdoor onvoldoende betrouwbaar is om
voor een beveiligingsorganisatie werkzaamheden te verrichten. Eiser is het niet eens met dit besluit van verweerder. Hij wil met het verzoek om voorlopige voorziening bereiken dat het bestreden besluit wordt geschorst. Hierdoor wordt de intrekking van de toestemming nog niet geëffectueerd en zou eiser weer beveiligingswerkzaamheden kunnen verrichten.
Is er sprake van spoedeisend belang?
5. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Deze procedure kan alleen worden gevoerd als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. De voorzieningenrechter dient eerst te kijken of er sprake is van een spoedeisend belang, voordat de zaak inhoudelijk kan worden behandeld.
6. Eiser heeft aangevoerd dat hij een spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening. Hij ontvangt nu een WW-uitkering van € 1.403,55 netto per maand, terwijl zijn vaste lasten € 1.295,98 per maand zijn. Hij houdt daarom ongeveer € 100,- per maand over voor zijn overige uitgaven. Door de terugval in inkomsten heeft hij ook wat betalingsachterstanden opgelopen en heeft hij geld moeten lenen van familie en vrienden. Eiser heeft zijn financiële situatie met bewijsstukken onderbouwd. De voorzieningenrechter vindt dat eiser voldoende spoedeisend belang heeft bij deze procedure. Zij zal de zaak dan ook inhoudelijk beoordelen.
Kortsluiten
7. De voorzieningenrechter is tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Bij die stand van zaken kan zij nu een oordeel geven in de beroepszaak. Zij ziet daarom aanleiding om een inhoudelijk oordeel te geven over het verzoek om voorlopige voorziening en het beroep [2] . Dit is ook in overeenstemming met de wens van partijen om – indien mogelijk – een uitspraak te doen op zowel het verzoek om voorlopige voorziening als op het beroep.
Wat vindt de voorzieningenrechter van deze zaak?
Schending onschuldpresumptie
8. Schending van de onschuldpresumptie is aan de orde indien een verweerder een oordeel geeft over de schuld van iemand die is aangeklaagd voor het plegen van een strafbaar feit voordat de schuld van die persoon in de strafrechtelijke procedure is komen vast te staan.
9. Eiser heeft aangevoerd dat er sprake is van schending van de onschuldpresumptie. Dit omdat verweerder volgens eiser in het bestreden besluit heeft overwogen dat
“door deel te nemen aan het verkeer onder invloed van drugs [hij] zichzelf en het overige verkeer in gevaar [heeft] gebracht.”
10. De voorzieningenrechter stelt vast dat deze overweging alleen in het primaire besluit voorkomt en niet in het bestreden besluit. De voorzieningenrechter toetst echter alleen het bestreden besluit. Voor zover verweerder in het bestreden besluit heeft overwogen dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan het rijden onder invloed van drugs, overweegt de voorzieningenrechter dat er ten tijde van het bestreden besluit (25 november 2021) een strafbeschikking lag van 15 september 2021. Eiser stelt weliswaar dat hij die beschikking niet heeft ontvangen en dat hij verzet heeft ingesteld ondanks dat de termijn daarvoor is verstreken, maar hoe dat zit heeft de voorzieningenrechter bij gebrek aan stukken en verdere informatie niet kunnen vaststellen. Zij gaat er daarom in deze procedure vanuit dat het openbaar ministerie, zonder tussenkomst van een rechter, een straf heeft opgelegd. Nu er ten tijde van het bestreden besluit aan eiser een straf was opgelegd wegens het rijden onder invloed van drugs, mocht verweerder zich in het bestreden besluit op het standpunt stellen dat eiser zich daaraan schuldig heeft gemaakt. Het beroep van eiser kan op dit punt daarom niet slagen.
Naleven waarborgen
11. Eiser heeft aangevoerd dat de waarborgen zoals vermeld in het ‘Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer’ niet strikt zijn nageleefd. Volgens dit Besluit mag er (kort gezegd) maximaal anderhalf uur zitten tussen de speekseltest en bloedafname. Volgens eiser zat er echter meer dan anderhalf uur tussen.
12. Uit een proces-verbaal van de politie blijkt dat eiser om 09:24 uur gevorderd is om mee te werken aan een speekseltest en dat er om 10:24 uur bloed bij hem is afgenomen. Volgens het proces-verbaal is de termijn van anderhalf uur dus niet overschreden. De voorzieningenrechter vindt dat verweerder van die informatie mocht uitgaan. Eiser heeft weliswaar gesteld dat het proces-verbaal onjuist is en dat er meer tijd heeft gezeten tussen de speekseltest en de bloedafname, maar hij heeft dit niet met (objectieve) stukken onderbouwd. Het beroep van eiser kan op dit punt dan ook niet slagen.
Intrekking toestemming
13. De wettelijke bepalingen over de intrekking zijn opgenomen in een bijlage, die bij deze uitspraak hoort.
14. De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder de toestemming heeft ingetrokken, omdat eiser in de afgelopen vier jaar een strafbeschikking heeft gekregen [3] . Op grond van de regelgeving wordt een strafbeschikking gelijkgesteld aan een onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak. In beginsel moet verweerder op grond van de regelgeving dan overgaan tot intrekking van de toestemming.
15. Afwijken is mogelijk indien gelet op de aard van het strafbare feit, de omstandig-heden waaronder het feit is gepleegd, de geringe kans op recidive en recente persoonlijke ontwikkelingen, toepassing van de termijn van vier jaar een voor eiser onevenredig nadeel zou meebrengen ten opzichte van het daarmee te dienen belang. Of verweerder gebruik maakt van de afwijkingsbevoegdheid, is een keuze die aan hem zelf voorbehouden is. De voorzieningenrechter kan slechts ingrijpen als zij van oordeel is dat verweerder niet in redelijkheid heeft kunnen afzien van toepassing van de afwijkingsbevoegdheid.
16. De voorzieningenrechter vindt dat verweerder in dit geval niet in redelijkheid heeft kunnen afzien van toepassing van de afwijkingsbevoegdheid.
17. Eiser heeft aangevoerd dat er bij hem jaren geleden een hernia is geconstateerd. Hij heeft hierdoor elke dag pijn en op sommige dagen is deze pijn ondraaglijk. Hij rookt dan ’s avonds voordat hij gaat slapen één jointje. Dit helpt bij de pijnbestrijding, zodat hij in ieder geval kan slapen. Ook in dit geval had hij de avond ervoor één jointje gerookt. Volgens eiser blowde hij nooit op dezelfde dag voordat hij ging werken of voordat hij zou deelnemen aan het verkeer. Hij wist niet dat hij de ochtend erna nog een te hoog THC-gehalte zou hebben en dat hij daarom geen auto mocht rijden. Volgens eiser is hij inmiddels gestopt met zijn drugsgebruik en slikt hij nu paracetamol om de pijn tegen te gaan. Verweerder heeft dit alles niet betwist.
18. De voorzieningenrechter overweegt dat het THC-gehalte past bij de verklaring van eiser dat hij de avond ervoor heeft geblowd en niet op de ochtend (kort) voordat hij met zijn auto de weg op is gegaan. Eiser is ook niet eerder aangehouden wegens rijden onder invloed of een ander drugsgerelateerd feit. Volgens eiser is hij inmiddels met het drugsgebruik gestopt en de psychiater, die eiser in december 2021 heeft onderzocht in het kader van een CBR-procedure over zijn rijgeschiktheid, vindt dat aannemelijk. Het gevolg van de intrekking is dat eiser zijn baan als beveiliger is kwijtgeraakt, terwijl hij al 18 jaar met plezier en overigens tot volle tevredenheid in de beveiliging werkzaam was. Dit alles in samenhang bezien leidt tot het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid de toestemming kon intrekken.
Conclusie
19. Het beroep is gegrond en de voorzieningenrechter vernietigt het bestreden besluit. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door het bezwaar gegrond te verklaren en het primaire besluit te herroepen. De voorzieningenrechter zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Dit betekent dat [naam bedrijf] weer toestemming heeft om eiser beveiligingswerkzaamheden te laten verrichten.
20. Voor het treffen van een voorlopige voorziening bestaat gelet op het voorgaande geen aanleiding.
21. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht (€ 184,-) voor het beroep vergoeden. Vanwege de uitkomst van de zaak bepaalt de voorzieningenrechter ook dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht voor het verzoek om voorlopige voorziening vergoedt (€ 184,-). Bij elkaar dus € 368,-.
22. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. Vanwege de uitkomst van de zaak heeft die vergoeding ook betrekking op het verzoek om voorlopige voorziening. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend.
De bijstand door een gemachtigde in bezwaar levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting, met een waarde per punt van € 541,-), bij een wegingsfactor 1.
De bijstand door een gemachtigde in beroep en het verzoek om voorlopige voorziening levert 3 punten op (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift – met wegingsfactor 0,5, omdat de gronden in het beroepschrift overeenkomstig de gronden van het verzoekschrift zijn – en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1.
Toegekend wordt € 2.979,50.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit van 29 juli 2021 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 368,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.979,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Bouter, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van E.C. Petrusma, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2022.
De voorzieningenrechter en de griffier zijn verhinderd om de uitspraak te ondertekenen
griffier
Voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?Als u het niet eens bent met deze uitspraak voor zover daarbij is beslist op het beroep, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Bijlage met wettelijk kader

Artikel 7, tweede lid, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr):
Een beveiligingsorganisatie of recherchebureau als bedoeld in het eerste lid stelt geen personen te werk die belast zullen worden met werkzaamheden, anders dan bedoeld in het eerste lid, dan nadat voor hen toestemming is verkregen van de korpschef. […]
Artikel 7, vierde lid, van de Wpbr:
De toestemming, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, wordt onthouden indien de desbetreffende persoon niet beschikt over de bekwaamheid en betrouwbaarheid die nodig zijn voor het te verrichten werk. […]
Artikel 7, vijfde lid, van de Wpbr:
De toestemming, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid kan worden ingetrokken indien zich omstandigheden voordoen of feiten bekend worden op grond waarvan de toestemming niet zou zijn verleend, indien zij zich hadden voorgedaan of bekend waren geweest op het tijdstip waarop de toestemming werd verleend.
Paragraaf 3.3 van de Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus:
3.3
Betrouwbaarheid personeel en leidinggevenden
De toestemming aan een beveiligingsorganisatie of recherchebureau om personen te werk stellen, zoals bedoeld in artikel 7, eerste, tweede en derde lid, van de wet wordt onthouden indien bij het onderzoek naar de betrouwbaarheid blijkt van:
a. veroordelingen en andere rechterlijke uitspraken;
b. […].
Ad a. (veroordelingen en andere rechterlijke uitspraken)
De persoon waarvoor toestemming wordt gevraagd mag op het moment van de aanvraag niet:
1) […]
2) binnen vier jaar voorafgaande aan het moment van toetsing zijn veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf waarbij een geldboete of een taakstraf is opgelegd.
Transacties en strafbeschikkingen
Een transactie met het Openbaar Ministerie en een strafbeschikking, opgelegd door het Openbaar Ministerie of door een opsporingsambtenaar, worden gelijk gesteld met een onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak.
Afwijking termijnen
De korpschef, de Commandant van de Koninklijke Marechaussee, of de Minister van Justitie en Veiligheid, in het geval van een leidinggevende of een organisatie of recherchebureau zonder vestiging in Nederland, kan van de hiervoor onder 1 en 2 bepaalde termijnen afwijken indien, gelet op de aard van het strafbare feit, de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, de geringe kans op recidive en recente persoonlijke ontwikkelingen, toepassing daarvan een voor betrokkene onevenredig nadeel zou meebrengen ten opzichte van het daarmee te dienen belang.

Voetnoten

1.Verweerder heeft de intrekking gebaseerd op artikel 7, vierde en vijfde lid, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus en de Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus.
2.Dit kan op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht.
3.Paragraaf 3.3, onder a, van de Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus.