ECLI:NL:RBROT:2022:1127

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 februari 2022
Publicatiedatum
16 februari 2022
Zaaknummer
9525422 VZ VERZ 21-16890
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • mr. drs. E. van Schouten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en werkweigering in de zee-arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 9 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [verzoeker], en zijn werkgever, een commanditaire vennootschap aangeduid als [verweerster]. De werknemer was sinds 15 februari 2016 in dienst als Chef-kok en werd op 7 september 2021 op staande voet ontslagen wegens werkweigering. De werknemer heeft hiertegen verzet aangetekend en verzocht om vernietiging van het ontslag, doorbetaling van zijn salaris en andere vergoedingen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was, omdat de werkgever niet kon aantonen dat er sprake was van een dringende reden. De kantonrechter heeft het verzoek van de werknemer om het ontslag te vernietigen toegewezen en de werkgever veroordeeld tot betaling van het salaris over een bepaalde periode, evenals de wettelijke verhoging en rente. Daarnaast heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ontbonden per 1 april 2022, met inachtneming van de wettelijke opzegtermijn. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9525422 VZ VERZ 21-16890
uitspraak: 9 februari 2021
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats verzoeker],
verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijk) zelfstandig tegenverzoek,
gemachtigde: mr. J. Marges,
tegen
de commanditaire vennootschap
[verweerster],
gevestigd te [vestigingsplaats verweerster],
verweerster, tevens verzoekster in het (voorwaardelijk) zelfstandig tegenverzoek,
gemachtigde: mr. W. Lie.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘[verzoeker]’ en ‘[verweerster]’.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Van de volgende processtukken is kennisgenomen:
  • het verzoekschrift met producties, ingekomen op 4 november 2021;
  • de nadere producties van [verzoeker];
  • het verweerschrift, tevens (voorwaardelijk) zelfstandig tegenverzoek, met producties.
1.2
De mondelinge behandeling heeft op 22 december 2021 plaatsgevonden. De gemachtigde van [verweerster] heeft spreekaantekeningen overgelegd en voorgedragen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen partijen naar voren hebben gebracht.
1.3
De datum voor de uitspraak van deze beschikking is nader bepaald op heden.

2..De feiten

2.1
[verzoeker], geboren [geboortedatum verzoeker], is op 15 februari 2016 bij [verweerster] in dienst getreden in de functie van Chef-kok. Het salaris bedroeg laatstelijk € 2.228,43 bruto per maand inclusief vakantietoeslag.
2.2
[verweerster] verzorgt cruises op klassieke zeiljachten in de Middellandse Zee, het Caraïbisch gebied en de Atlantische Oceaan. [verzoeker] zorgde als kok voor alle maaltijden voor de gasten en het personeel. [verzoeker] werkte volgens een systeem dat er globaal op neerkwam dat hij 10 maanden per jaar werkte en 2 maanden per jaar vrij was.
2.3
Op 8 augustus 2021 stuurt [verzoeker] een e-mail aan [naam] (hierna: [naam]) van [verweerster] over de werkomstandigheden aan boord. Voor zover van belang staat in de onofficiële Nederlandse vertaling van deze e-mail het volgende:
“(….) Ik kom vandaag, zondag, om 6.15 uur naar de keuken.
Het water in de vaatwasser staat nog van de vorige avond en stinkt:
De roestvrijstalen oppervlakken zijn een beetje vuil; er liggen er nog twee vuile metalen platen op de grond van de vorige dag; De afvalpers is weliswaar geleegd, maar er is geen nieuwe zak ingedaan.(….). ”
2.4
Op 19 augustus 2021 wordt door [naam] aan [verzoeker] aangegeven dat hij van boord zal worden gehaald, naar huis moet gaan om tot rust te komen en verder wordt uitgenodigd voor een gesprek in Stuttgart.
2.5
Op 23 augustus 2021 stuurt [verzoeker] aan [naam] en de directeur van [verweerster] een e-mail, waarin hij zich opnieuw kritisch uit over de omstandigheden aan boord. Verder staat in de Nederlandse vertaling van deze e-mail - voor zover van belang - het volgende: “(….)
Ik ben weer veilig thuis. Hartelijk dank voor de vroegere terugreis. Over de hele situatie wil ik je het volgende vertellen: Er zal geen persoonlijke ontmoeting met mij zijn in Stuttgart.(….). ”
2.6
Bij e-mail van 7 september 2021 van de gemachtigde van [verweerster], Mr W. Lie, is [verzoeker] op staande voet ontslagen. In de e-mail staat - voor zover van belang - het volgende:
“(….) The reason for this immediate dismissal (ontslag op staande voet) is the fact that you have refused to come to Stuttgart for required work and instructions, which behaviour is indicative for your refusal to obey Captain’s orders on the ships you have worked on. (….) ”.
2.7
Bij e-mail van 18 oktober 2021 heeft de gemachtigde van [verzoeker] tegen het ontslag op staande voet geprotesteerd. In deze e-mail is [verweerster] verzocht het ontslag in te trekken en het salaris door te betalen. [verweerster] heeft aangegeven hiertoe niet bereid te zijn.

3..Het verzoek van [verzoeker] en de reactie van [verweerster]

3.1
[verzoeker] heeft verzocht om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • i) het op 7 september 2021 gegeven ontslag op staande voet te vernietigen;
  • ii) [verweerster] te verplichten om [verzoeker] binnen 24 uur na betekening van de beschikking toe te laten tot de overeengekomen werkzaamheden, tot het moment dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd, onder verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag dat [verweerster] in gebreke blijft;
  • iii) [verweerster] te veroordelen tot betaling van het overeengekomen salaris ad € 2.248,43 bruto vermeerderd met emolumenten, ingaande 7 september 2021 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ingevolge artikel 7:625 BW alsmede met de wettelijke rente;
  • iv) [verweerster] te veroordelen tot betaling van het salaris over de periode 1 augustus t/m 6 september 2021, te weten € 2.674,10 bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ingevolge artikel 7:625 BW alsmede met de wettelijke rente;
  • v) [verweerster] te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2
[verzoeker] voert ter onderbouwing van het verzoek - kort gezegd - aan dat sprake is van een opzegging in strijd met artikel 7:671 lid 1 BW. Er is geen sprake van een dringende reden voor ontslag op staande voet. Omdat de arbeidsovereenkomst voortduurt heeft [verzoeker] recht op doorbetaling van loon. Daarnaast heeft [verzoeker] recht op achterstallig loon.
3.3
[verweerster] heeft verweer gevoerd en heeft geconcludeerd tot afwijzing van de verzoeken van [verzoeker].
4. De (voorwaardelijke) (tegen)verzoeken van [verzoekster] en de reactie van [verweerder]
4.1
[verzoekster] verzoekt om vast te stellen dat het gegeven ontslag op staande voet rechtsgeldig is geschied en dat door [verweerder] een schadevergoeding moet worden betaald op grond van artikel 7:677 lid 2 BW.
4.2
Indien het verzoek tot vernietiging van het ontslag wordt toegewezen, verzoekt [verzoekster] de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te ontbinden op grond van artikel 7:669 lid 3 sub d, e, g of h BW jo artikel 7:671b BW.
4.3
In alle gevallen verzoekt [verzoekster] te bepalen dat door [verweerder] een bedrag van € 7.357,14 als onverschuldigd betaald loon wordt terugbetaald, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de beschikking tot aan de dag van volledige betaling, met veroordeling van [verweerder] in de kosten van de procedure.
4.4
[verweerder] heeft verweer gevoerd en heeft geconcludeerd tot afwijzing van de verzoeken van [verzoekster].

5..De beoordeling

Het verzoek van [verzoeker]
5.1
is werkzaam op basis van een zogenoemde zee-arbeidsovereenkomst. De bepalingen van afdeling 12 van Titel 10 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek zijn van toepassing. In artikel 7:696 BW worden de bepalingen van de afdelingen 1 tot en met 9 en 11 van Titel 10 van Boek 7 BW van toepassing verklaard, voor zover daarvan in afdeling 12 niet is afgeweken.
Ontslag op staande voet
5.2
Aan de orde is de vraag of het op 7 september 2021 door [verweerster] aan [verzoeker] gegeven ontslag op staande voet rechtsgeldig is. De bepaling rond een ontslag op staande voet (artikel 7:677 BW) staat in afdeling 9 van Titel 10 van Boek 7 BW.
5.3
Op grond van artikel 7:677 lid 1 BW is iedere partij bevoegd de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij. Een ontslag op staande voet is een uiterste middel dat alleen mag worden gegeven als van de werkgever op grond van een dringende reden niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst nog langer voort te zetten. Bij de beoordeling van de vraag of van een zodanige dringende reden sprake is moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij moet niet alleen worden gelet op de aard en de ernst van de aan de werknemer verweten gedraging, maar moeten ook de aard van de dienstbetrekking, de duur daarvan en de wijze waarop de werknemer die dienstbetrekking heeft vervuld, worden betrokken. Ook moet rekening worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de werknemer. De stelplicht en de bewijslast ten aanzien van het bestaan van een dringende reden liggen bij de werkgever.
Dringende reden
5.4
[verweerster] stelt dat [verzoeker] op staande voet is ontslagen wegens werkweigering en zijn gedrag aan boord, onder meer het meermaals niet opvolgen van orders en instructies van de kapitein en van [verweerster].
5.5
[verweerster] baseert het ontslag op twee gedragingen van [verzoeker], die volgens haar ieder afzonderlijk en in samenhang een dringende reden opleveren. De kantonrechter zal eerst ingaan op de eerste grond, de werkweigering, omdat dat voor [verweerster] blijkbaar de directe aanleiding is geweest voor het ontslag.
5.6
De omstandigheid dat [verzoeker] niet op kantoor in Stuttgart is verschenen voor een gesprek, wat door [verweerster] is opgevat als werkweigering, levert naar het oordeel van de kantonrechter geen dringende reden op voor ontslag op staande voet. Hierover wordt het volgende overwogen.
5.7
In reactie op het verzoek van [naam] om begin september 2021 naar Stuttgart te komen heeft [verzoeker] om hem moverende redenen aangegeven dit niet te zien zitten. [naam] heeft in een e-mail op 2 september 2021 aangegeven dat hij het jammer vindt dat [verzoeker] niet naar Stuttgart wil komen. [verweerster] heeft vervolgens geen concrete datum genoemd voor een uitnodiging op haar kantoor of een alternatief voorgesteld. Het was voor [verzoeker] dan ook niet duidelijk wanneer hij precies moest verschijnen. Daarbij heeft [verweerster] nagelaten het belang van een dergelijke ontmoeting in Stuttgart te onderstrepen en duidelijk te maken dat bij het niet verschijnen op haar kantoor een vergaande maatregel als ontslag op staande voet zou volgen.
5.8
Voor zover [verweerster], gelet op wat zij in de processtukken en tijdens de zitting naar voren heeft gebracht, heeft bedoeld dat het ontslag ook is gegeven vanwege het gedrag van [verzoeker] aan boord, wordt het volgende overwogen. Uit de ontslagbrief blijkt niet dat deze reden aan het ontslag ten grondslag is gelegd. In de brief staat dat de reden te maken heeft met de weigering van [verzoeker] om naar Stuttgart te komen. Waar in de e-mail van 7 september 2021 wordt gesteld: “
which behaviour is indicative for your refusal to obey Captain’s orders on the ships you have worked on” wordt niet duidelijk gemaakt welk concreet gedrag van [verzoeker] onaanvaardbaar is en welke instructies hij niet opvolgt. Nu gesteld noch gebleken is dat [verzoeker] op het moment van het ontslag begreep (althans had moeten begrijpen) dat de dringende reden ook werd gevormd door zijn gedrag aan boord, speelt deze omstandigheid bij de beoordeling van het ontslag geen rol.
5.9
De conclusie is dat het gegeven ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is. De gevorderde vernietiging van de opzegging wordt daarom toegewezen.
Wedertewerkstelling
5.1
Gelet op wat verder in deze beschikking wordt overwogen over het eindigen van het dienstverband, ziet de kantonrechter geen aanleiding om [verweerster] te veroordelen om [verzoeker] weder te werk te stellen. Dit gedeelte van de vordering wordt afgewezen.
Doorbetaling loon
5.11
Door de vernietiging van de opzegging is de arbeidsovereenkomst onverkort blijven voortduren en heeft [verzoeker] aanspraak op het overeengekomen loon en emolumenten tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd.
Wettelijke verhoging en wettelijke rente
5.12
De gevorderde wettelijke verhoging over het loon is toewijsbaar nu de te late betaling aan [verweerster] is toe te rekenen, aangezien zij [verzoeker] ten onrechte op staande voet heeft ontslagen. De kantonrechter acht het in de gegeven omstandigheden billijk de verhoging te matigen tot 20%. De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf de respectievelijke data van opeisbaarheid tot de dag van volledige voldoening. Ten aanzien van toekomstige loontermijnen is nog geen sprake van verzuim, zodat hierover nog geen wettelijke rente en wettelijke verhoging zal worden toegewezen.
Achterstallig loon
5.13
[verzoeker] stelt recht te hebben op achterstallig loon over de periode 1 augustus 2021 tot en met 6 september 2021. [verweerster] betwist dit. Zij voert aan juist geld van [verzoeker] te goed te hebben, dat onverschuldigd is betaald. Zij stelt dat [verzoeker] in 2020 en 2021 voor in totaal 205 volledige dagen betaald heeft gekregen, terwijl hij 154 dagen heeft gewerkt. De kantonrechter overweegt daarover als volgt.
5.14
Uitgangspunt volgens artikel 7:628 lid 1 BW is dat de werknemer het recht op het naar tijdruimte vastgestelde loon behoudt indien hij de overeengekomen arbeid niet heeft verricht door een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van de werkgever behoort te komen. De kantonrechter stelt voorop dat het de verantwoordelijkheid van de werkgever is dat het overeengekomen aantal uren gewerkt wordt en wanneer dat niet het geval is, de werknemer daarop wordt aangesproken. Niet is gesteld noch is gebleken dat [verzoeker] op enig moment is aangesproken op door hem te weinig gemaakte uren (zogenoemde min-uren). [verweerster] heeft voorts nagelaten aan te geven hoe die min-uren zijn ontstaan en waarom die min-uren voor rekening van [verzoeker] zouden moeten komen. Dit betekent dat [verzoeker] zijn recht op loon behoudt en de min-uren voor rekening van [verweerster] komen. De vordering tot betaling van achterstallig loon ad. € 2.674,10 bruto wordt toegewezen.
Wettelijke verhoging en wettelijke rente over achterstallig loon
5.15
De gevorderde wettelijke verhoging over het achterstallige loon is toewijsbaar nu de te late betaling aan [verweerster] is toe te rekenen. De kantonrechter acht het in de gegeven omstandigheden billijk de verhoging te matigen tot 20%. De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf de respectievelijke data van opeisbaarheid tot de dag van volledige voldoening.
De (voorwaardelijk) tegenverzoeken van [verzoekster]
5.16
Hiervoor is vastgesteld dat er geen sprake is van een dringende reden voor ontslag. De gevraagde schadevergoeding op grond van artikel 7:677 lid 2 BW door [verzoekster] dient daarom te worden afgewezen.
5.17
Er was voor [verzoekster], anders dan zij meent, geen andere grondslag om de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang op te zeggen. Het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst zal hierna worden beoordeeld.
5.18
Uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van [verweerder] binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In artikel 7:669 lid 3 BW is nader omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan.
5.19
De ontbinding wordt door [verzoekster] verzocht op grond van artikel 7:669 lid 3 d, e, g, h BW jo artikel 7:671b BW. [verzoekster] voert daartoe aan dat [verweerder] geen aanwijzingen van de kapitein opvolgt, niet handelt als van een goed bemanningslid wordt verwacht en weigert zicht als een goed bemanningslid te gedragen. Voorgaande omstandigheden zijn door [verweerder] gemotiveerd betwist. Nu partijen het er wel over eens zijn dat er sprake is van een (ernstig) verstoorde arbeidsrelatie en [verweerder] tijdens de mondelinge behandeling heeft aangegeven een terugkeer naar [verzoekster] niet te zien zitten vanwege zijn gezondheid, zal de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ontbinden op de g-grond.
5.2
De kantonrechter kan de arbeidsovereenkomst niet met terugwerkende kracht (datum ontslag op staande voet) ontbinden. De arbeidsovereenkomst wordt per 1 april 2022 ontbonden met in achtneming van de wettelijke opzegtermijn en het bepaalde in artikel 7:671b lid 9 onder a BW.
Onverschuldigd betaald loon
5.21
Het door [verzoekster] gevorderde bedrag aan onverschuldigd betaald salaris dient, gelet op hetgeen hierover is overwogen onder randnummer 5.14 van deze beschikking, te worden afgewezen.
Proceskosten
5.22
De kantonrechter bepaalt, gelet op de aard van de procedure, dat partijen ieder hun eigen proceskosten betalen.

6..De beslissing

De kantonrechter:
ten aanzien van het verzoek van [verzoeker]:
vernietigt het op 7 september 2021 door [verweerster] gegeven ontslag op staande voet;
veroordeelt [verweerster] tot betaling van het salaris over de periode 1 augustus t/m 6 september 2021, zijnde een bedrag van € 2.674,10 bruto;
veroordeelt [verweerster] om vanaf 7 september 2021 [verzoeker] het overeengekomen loon te voldoen van € 2.248,43 bruto per maand, te vermeerderen met emolumenten, tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd;
veroordeelt [verweerster] om aan [verzoeker] te betalen de tot 20% gematigde wettelijke verhoging op grond van artikel 7:625 BW over het te laat betaalde loon over de periode 1 augustus 2021 tot en met januari 2022 en de wettelijke rente vanaf de respectievelijke data van opeisbaarheid tot de dag van volledige voldoening;
ten aanzien van de (voorwaardelijke) (tegen)verzoeken van [verzoekster]:
ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van 1 april 2022;
in alle verzoeken:
compenseert de kosten van de procedure in die zin dat partijen ieder de eigen kosten dragen;
verklaart deze beschikking voor zover het de hierin vermelde veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad en wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. drs. E. van Schouten en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
47636