ECLI:NL:RBROT:2022:1125

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 januari 2022
Publicatiedatum
16 februari 2022
Zaaknummer
9478739 CV EXPL 21-32872
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de vraag wie partij is bij de overeenkomst en de rol van gedaagden als tussenpersoon

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam, heeft eiser op 1 juni 2021 een auto gekocht van gedaagden, die als tussenpersoon optraden. Eiser vorderde een schadevergoeding van € 40.945,- omdat hij stelde dat de auto een schadeauto was en dat de overeenkomst niet aan de voorwaarden voldeed. Gedaagden voerden verweer en stelden dat eiser de verkeerde partij had gedagvaard, aangezien de auto gekocht was van een derde partij, [naam persoon 2]. De kantonrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Eiser had de auto gekocht in de showroom van gedaagden, maar het geld was rechtstreeks overgemaakt naar de rekening van [naam persoon 2]. Gedaagden stelden dat zij enkel als bemiddelaar optraden en dat eiser hiervan op de hoogte was. De rechter oordeelde dat gedaagden niet als contractspartij konden worden aangemerkt, omdat eiser onvoldoende bewijs had geleverd dat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij met gedaagden zaken deed. De vordering van eiser werd afgewezen en hij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9478739 CV EXPL 21-32872
uitspraak: 21 januari 2022
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
[eiser] ,
wonende te [plaats 1] ,
eiser,
gemachtigde: [naam persoon 1] ,
tegen:

1..[gedaagde 1] ,

wonende te [plaats 2] ; en

2. [gedaagde 2] ,

wonende te [plaats 2] ; en
3.[gedaagde 3]
[gedaagde 3] ,
gevestigd te [plaats 2] ,
gedaagden,
gemachtigde [naam gemachtigde] .
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘ [gedaagde 1] ’ en ‘ [gedaagde 2] ’ en ‘ [gedaagde 3] ’. [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] ’ worden gezamenlijk aangeduid als ‘gedaagden’.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding van 29 september 2021 met bijlagen;
de conclusie van antwoord met bijlagen van gedaagden;
het tussenvonnis waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
de nadere producties van [eiser] ;
de aantekening dat de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 december 2021.
Het vonnis is bepaald op vandaag.

2..De vaststaande feiten

2.1
[eiser] heeft op 1 juni 2021 een auto (witte Porsche Carrera 4S 3.8) gekocht in de showroom van gedaagden (hierna: de auto).
2.2
Voorafgaand aan de koop heeft [eiser] , samen met zijn zakenpartner [naam persoon 1] , een proefrit gemaakt met de auto en een aankoopkeuring laten verrichten door Autobedrijf Eugen Tiesma in Leeuwarden.
2.3
[eiser] heeft zijn eigen auto, een Infiniti FX35, als onderdeel van de koop overgedragen aan [gedaagde 3] .
2.4
[eiser] heeft op 1 juni 2021 vanaf een bankrekeningnummer ten name van [naam advocatenkantoor] een bedrag overgemaakt van in totaal € 35.400,- naar een bankrekeningnummer ten name van [naam persoon 2] met als omschrijving “
Koopprijs Porsche [kentekennummer] gekocht bij [gedaagde 3] heden.
2.5
Op 9 september 2021 heeft [eiser] aan [gedaagde 3] per email aangegeven dat de motor van de auto problemen heeft en dat er mogelijk sprake is van een schadeauto.
2.6
Op 22 september 2021 heeft [eiser] gedaagden onder meer aangegeven dat de auto niet aan de koopovereenkomst voldoet en dat hij de overeenkomst wil ontbinden.
2.7
Op 23 september 2021 heeft [gedaagde 1] namens gedaagden aangegeven dat [eiser] zich tot de heer [naam persoon 2] moet wenden en dat gedaagden geen partij zijn bij de overeenkomst.

3..Het geschil

3.1
[eiser] vordert dat gedaagden bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, worden veroordeeld tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 40.945,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 1.184,45 vanaf 29 september 2021 tot aan de dag van algehele voldoening, met veroordeling van gedaagden in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente indien deze kosten niet uiterlijk binnen zeven dagen na betekening van het vonnis zijn voldaan.
3.2
Gedaagden voeren verweer.
3.3
Op de stellingen van partijen zal hierna - voor zover van belang - worden ingegaan.

4..De beoordeling

4.1
Volgens [eiser] blijkt de auto die hij gekocht heeft bij [gedaagde 3] een schadeauto te zijn, waarvan hij ten tijde van het sluiten van de overeenkomst niet op de hoogte was. [eiser] heeft de overeenkomst buitengerechtelijk ontbonden en vordert teruggave van hetgeen door hem is betaald en een vergoeding voor de door hem aan [gedaagde 3] overgedragen auto (ervan uitgaande dat deze niet meer beschikbaar is om teruggegeven te worden).
4.2
Het meest verstrekkende verweer van gedaagden luidt dat [eiser] de verkeerde partij heeft gedagvaard. Volgens gedaagden is de auto gekocht bij de heer [naam persoon 2] (hierna: [naam persoon 2] ). De auto stond in de showroom van gedaagden en zij hebben in opdracht van [naam persoon 2] bemiddeld bij de verkoop daarvan.
4.3
De vraag of gedaagden als contractuele wederpartij van [eiser] bij de overeenkomst moeten worden aangemerkt, moet worden beantwoord aan de hand van de in artikel 3:33 en artikel 3:35 BW bepaalde wilsvertrouwensleer. Volgens deze leer kan een rechtshandeling tot stand komen, hetzij door de op die rechtshandeling gerichte, naar buiten toe bekend gemaakte wil van de handelende persoon (art. 3:33 BW), hetzij, indien wil en verklaring niet met elkaar overeenstemmen, door het gerechtvaardigd vertrouwen van de geadresseerde of de wederpartij op een verklaring van de handelende persoon (art. 3:35 BW).
4.4
In het Kribbebijter-arrest (HR 11 maart 1977, ECLI:NL:HR:1977:AC1877) heeft de Hoge Raad overwogen dat het antwoord op de vraag of iemand anders jegens een ander bij het sluiten van een overeenkomst in eigen naam – dat wil zeggen als wederpartij van die ander – is opgetreden, afhangt van hetgeen hij en die ander daaromtrent jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden.
4.5
De kantonrechter stelt voorop dat op gedaagden de stelplicht en zo nodig de bewijslast rust dat zij bij de verkoop van de auto niet voor zichzelf handelden, maar als tussenpersoon en dat dit kenbaar was voor [eiser] . Zij voeren daartoe het volgende aan. De auto was door [naam persoon 2] gestald bij [gedaagde 3] met het verzoek om deze mee te nemen in de verkoop. Toen [eiser] langskwam voor een proefrit, is eerst telefonisch aan [naam persoon 2] gevraagd of hij hiermee akkoord was. [eiser] was hiervan op de hoogte. Mondeling is meerdere keren aan [eiser] verteld dat [gedaagde 3] slechts bemiddelde en dat [naam persoon 2] eigenaar is van de auto. Tijdens de bemiddeling op 1 juni 2021 is meermaals telefonisch contact geweest tussen [gedaagde 1] en [naam persoon 2] over de verkoopprijs. Dit omdat [eiser] onder de vraagprijs bood. [eiser] is verteld dat [gedaagde 1] niet zelf kon onderhandelen over de prijs, maar dit telkens moest voorleggen aan [naam persoon 2] . De auto stond te koop voor een bedrag van € 40.945,-. Uiteindelijk is door [eiser] een bedrag van € 35.400,- betaald. Daarnaast is als onderdeel van de koop zijn eigen auto overgedragen aan [gedaagde 3] . [gedaagde 3] heeft ondanks een verzoek daartoe van [eiser] geen factuur of koopovereenkomst opgemaakt. Aan [eiser] is aangegeven dat dat niet mogelijk was, omdat [gedaagde 3] geen eigenaar was van de auto. Het aankoopbedrag is door [eiser] rechtstreeks overgemaakt op de bankrekening van [naam persoon 2] . Op 1 juni 2021 bevestigt [naam persoon 2] via een whatsappbericht aan [gedaagde 1] dat hij het geld heeft ontvangen en stuurt hij een vrijwaringsbewijs, waaruit blijkt dat de auto op naam van een nieuwe eigenaar is gezet.
4.6
Tegenover de concrete feiten en omstandigheden die [gedaagde 3] heeft aangevoerd, is de betwisting van [eiser] heel algemeen gebleven. Hij betwist dat hem is medegedeeld dat de auto van [naam persoon 2] was, maar bevestigt dat [gedaagde 1] gedurende het verkoopproces meerdere keren aan de telefoon was. De stelling dat voor hem niet duidelijk was met wie [gedaagde 1] steeds aan de telefoon was, overtuigt niet. [eiser] bevestigt dat hij geen koopovereenkomst of factuur heeft gekregen, hetgeen bij een rechtstreekse koop van een garagebedrijf wel gebruikelijk is. Zijn verklaring dat hij hierom niet heeft gevraagd omdat hij de auto als particulier aankocht, overtuigt niet. [eiser] heeft het aankoopbedrag voor de auto rechtstreeks overgemaakt naar [naam persoon 2] , waarbij duidelijk was dat de bankrekening op naam van [naam persoon 2] stond. De stelling van [eiser] dat hij dacht dat [naam persoon 2] een achterliggende vennootschap was, overtuigt niet. Het verweer van [eiser] is daarmee onvoldoende gemotiveerd. Hierdoor komt vast te staan dat [gedaagde 3] [eiser] heeft meegedeeld dat de auto van een particulier was en dat zij slechts als tussenpersoon optrad. Het feit dat [eiser] de auto in de showroom van [gedaagde 3] kocht, in de verkoopadvertentie niet vermeld stond dat [gedaagde 3] geen eigenaar was en op een keuringsrapport van de auto een stempel van [gedaagde 3] staat vermeld, is onvoldoende om te concluderen dat [eiser] ondanks die mededeling er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat [gedaagde 3] toch voor zichzelf optrad en gedaagden als contractspartij moeten worden aangemerkt.
4.7
[eiser] verwijst nog naar een uitspraak van de geschillencommissie uit 2020, waarin werd geconcludeerd dat de autohandelaar waar de auto was gekocht de contractspartij was en niet de eigenaar van de auto. Los van het feit dat de kantonrechter aan een dergelijke uitspraak niet is gebonden, stond in die uitspraak voldoende vast dat de autohandelaar niet had aangegeven namens wie het voertuig te koop werd aangeboden. De koper mocht er daarom op vertrouwen dat hij zaken deed met de autohandelaar als verkoper. In onderhavige situatie heeft [eiser] onvoldoende gemotiveerd betwist dat hij er niet van op de hoogte was dat hij zaken deed met [naam persoon 2] .
4.8
Gelet op het voorgaande moet [naam persoon 2] als de contractuele wederpartij worden aangemerkt en dient de vordering te worden afgewezen.
4.9
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

5..De beslissing

De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van gedaagden vastgesteld op € 748,-.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Fiege en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
47636