ECLI:NL:RBROT:2022:11234

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 december 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
10.111453.21 / TUL VV: 10/144024/20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring voor het voorhanden hebben van een vuurwapen met bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 19 december 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1993, die beschuldigd werd van het voorhanden hebben van een vuurwapen. De verdachte had in een hectische situatie een vuurwapen van een ander aangenomen en had hier slechts enkele minuten beschikkingsmacht over gehad. De rechtbank oordeelde dat, ondanks de bijzondere omstandigheden, de verdachte wel degelijk wetenschap en beschikkingsmacht had over het vuurwapen. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden met een proeftijd van twee jaar, en daarnaast een taakstraf van 180 uur. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn eerdere veroordelingen en de positieve ontwikkelingen in zijn leven na behandeling en begeleiding door de reclassering. De rechtbank vond het passend om een voorwaardelijke straf op te leggen, gezien de ernst van het feit en de korte tijd dat de verdachte het vuurwapen in zijn bezit had. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het medeplegen van het feit, omdat niet bewezen kon worden dat hij het vuurwapen in nauwe en bewuste samenwerking met een ander had voorhanden gehad. De uitspraak werd gedaan in tegenspraak, waarbij de officier van justitie een onvoorwaardelijke gevangenisstraf had geëist.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10.111453.21
Parketnummer vordering TUL VV: 10/144024/20
Datum uitspraak: 19 december 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1993,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] [plaats01] ,
raadsvrouw mr. L.A. Sjadijeva, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 5 december 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J. Boender heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van voorarrest;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel van 4 weken gevangenisstraf in de zaak met parketnummer 10/144024-20.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen vrijspraak bepleit. Wel heeft de raadsvrouw betoogd dat de verdachte zich er niet bewust van is geweest dat hij een echt vuurwapen in bezit had. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij tijdens een vechtpartij op het terrein van het tankstation Argos een vuurwapen in zijn handen gedrukt kreeg van een andere man. Hij stopte dit vuurwapen direct onder zijn kleding. De verdachte wist door tijdens het gevecht opgelopen klappen op zijn hoofd niet goed wat hij op dat moment deed. Hij wist toen niet dat het ging om een echt vuurwapen.
4.2.
Beoordeling
De rechtbank acht de verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij zich niet bewust was van zijn handelingen bij het aannemen van het vuurwapen, niet aannemelijk. Het aannemen van het vuurwapen, het direct verstoppen ervan onder zijn kleding, het vervolgens meenemen ervan naar zijn personenauto en dit onder zijn personenauto werpen, is een reeks van gerichte, doelbewuste en adequate handelingen in een tijdsbestek van ongeveer zeven minuten. Het handelen van de verdachte wijst niet op een toestand van mentale verwardheid, integendeel. Deze handelingen, in combinatie met de omstandigheden waaronder hij het vuurwapen onder zich kreeg en de uiterlijke kenmerken van het vuurwapen, een pistool met een verlengde patroonhouder, duiden er juist op dat de verdachte heel goed wist wat hij in handen kreeg en daar naar handelde.
De rechtbank is gelet op het bovenstaande van oordeel dat de verdachte wetenschap en beschikkingsmacht heeft gehad over het vuurwapen en dat het tenlastegelegde voorhanden hebben van een vuurwapen met de daarbij behorende munitie wettig en overtuigend bewezen is.
Dat de verdachte het vuurwapen en de munitie in nauwe en bewuste samenwerking met een ander voorhanden heeft gehad, kan niet worden bewezen. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het ten laste gelegde medeplegen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 22 april 2021 te Rotterdam
een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Glock, type 19 Gen 4, kaliber 9 mm
,zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 26kogelpatronen, kaliber 9 mm voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van de categorie III van die wet
en
handelen in strijd met artikel 26, lid, van de wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot munitie van categorie III van die wet.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan, de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten en omstandigheden waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen met munitie op de openbare weg. De verdachte heeft tijdens een vechtpartij op een terrein van een tankstation, in aanwezigheid van andere personen, van iemand anders een vuurwapen aangenomen. Hij heeft dit vuurwapen vervolgens meegenomen naar zijn personenauto waar hij het heeft willen verstoppen voor de politie. Het ongeoorloofd voorhanden hebben van een vuurwapen brengt onaanvaardbare risico’s met zich mee en herbergt ook het gevaar in zich dat het vuurwapen daadwerkelijk wordt gebruikt. Daarnaast zorgt ook reeds het enkele bezit daarvan voor gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 8 november 20220, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit. Wel is hij in 2020 veroordeeld voor een ander delict, waarvoor hij onder meer een voorwaardelijke straf heeft gekregen met daarbij als bijzondere voorwaarden verplichte behandeling en reclasseringsbegeleiding. Deze proeftijd liep tot 20 juli 2022.
De verdachte heeft ter zitting nader toegelicht hoe zijn begeleiding door de reclassering en Antes er tot juli 2022 heeft uitgezien. Hij heeft onder meer verteld inmiddels zes maanden gestopt te zijn met blowen en zich beter te voelen. Ook de voor hem geregelde dagbesteding (iets met techniek en bloemen) heeft hij als prettig en goed ervaren. De verdachte heeft nadien nog geen betaalde baan gevonden. Hij zou graag verder gaan met het opbouwen van zijn leven en hulp krijgen bij het vinden van een baan.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van het feit en de straf is in beginsel de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend. De rechtbank zal echter afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank neemt in het voordeel van de verdachte in aanmerking dat de verdachte het vuurwapen in ontvangst nam van een andere man en dat hij dit maar kort, ongeveer zeven minuten, in zijn bezit heeft gehad. Weliswaar zijn deze zeven minuten lang genoeg voor een bewezenverklaring van het voorhanden hebben van het wapen, maar duidelijk is dat dit voorhanen hebben direct verband houdt met een hectische situatie waarbij de verdachte in een kort moment de verkeerde keuze heeft gemaakt. De verdachte is dus niet doelbewust met het vuurwapen op pad gegaan, maar heeft dit min of meer toevallig, door een samenloop van omstandigheden, in zijn bezit gekregen. De rechtbank neemt tevens in aanmerking dat het bewezenverklaarde strafbare feit anderhalf jaar geleden heeft plaatsgevonden, de verdachte het reclasseringstraject inmiddels heeft doorlopen en dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit.
De rechtbank acht vanuit preventief en punitief oogpunt de oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd en de oplegging van een taakstraf in dit geval passend. Dit voorwaardelijk strafdeel dient ertoe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met een proeftijd van 2 jaar en een taakstraf voor de duur van 180 uur passend en geboden.

8..Vordering tenuitvoerlegging

8.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van de politierechter van 6 juli 2020 in deze rechtbank onder parketnummer 10/144024-20 is de verdachte ter zake van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 weken, waarvan een gedeelte groot 4 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De proeftijd is ingegaan op 21 juli 2020 en eindigt 20 juli 2022.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft afwijzing van de vordering bepleit en heeft daartoe aangevoerd dat het onderhavige strafbare feit een ander soort feit is dan het feit uit 2020 waarvoor de verdachte veroordeeld is. Bovendien is de proeftijd van dit feit inmiddels verstreken.
8.3.
Beoordeling
Het hierboven bewezen verklaarde feit is na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van het bewezenverklaarde feit heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd. In beginsel kan de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf worden gelast. Gelet hierop wordt het verweer van de raadsvrouw gepasseerd.
Gelet op hetgeen bij de strafmotivering is overwogen worden er evenwel termen aanwezig geacht die last niet te geven voor het gehele voorwaardelijke strafdeel. In plaats daarvan wordt de tenuitvoerlegging gelast van een gedeelte groot twee weken, waarbij wordt bepaald dat deze wordt omgezet in een taakstraf voor de duur van 60 uren. Het restant van de gevorderde tenuitvoerlegging wordt afgewezen.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d, van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
veroordeelt de verdachte tot
een taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
172 (honderdtweeënzeventig) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
86 dagen;
legt - in plaats van de gevorderde last tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 6 juli 2020 van de politierechter onder parketnummer 10/144020-20 in deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van vier weken - aan de veroordeelde een taakstraf op voor de duur van
60 (zestig) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan, met bevel dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
14 dagen;
wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging voor het overige.
Dit vonnis is gewezen door mr C. Laukens, voorzitter,
en mrs. W.M. Stolk en P.C. Tuinenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. van Puffelen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij
op of omstreeks 22 april 2021
te Rotterdam
tezamen in vereniging, althans alleen,
een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie,
te weten een pistool, van het merk Glock, type 19 Gen 4, kaliber 9 mm
zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool
en/of
munitie van categorie III van de Wet wappens en munitie,
te weten 26, althans een of meer kogelpatro(o)n(en), kaliber 9 mm
voorhanden heeft gehad;
(art 26 lid 1 Wet wapens en munitie)