ECLI:NL:RBROT:2022:11231

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 december 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
C/10/644362 / HA ZA 22-724
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale bevoegdheid in een geschil over commissiebetaling tussen scheepsmakelaar en rederij

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een bevoegdheidsincident tussen de besloten vennootschap Waterman Meritime Services BV (WMS) en de vennootschap naar buitenlands recht Rederi AB Nathalie (RABN). WMS, vertegenwoordigd door advocaat mr. H.A. de Savornin Lohman, vordert betaling van een commissie van RABN, die eigenares is van het zeeschip Marilie. De commissie is voortgekomen uit een overeenkomst tussen RABN en JuiSea Shipping BV voor de verhuur van het schip. WMS stelt dat zij recht heeft op een commissie van € 1.563,-- per maand voor een periode van drie jaar, te beginnen op 1 augustus 2022. RABN, vertegenwoordigd door advocaat mr. D. Komen, betwist de bevoegdheid van de Nederlandse rechtbank en vordert dat deze zich onbevoegd verklaart.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/644362 / HA ZA 22-724
Vonnis van 28 december 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WATERMAN MERITIME SERVICES BV,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
incidenteel verweerster,
advocaat mr. H.A. de Savornin Lohman te Amsterdam,
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
REDERI AB NATHALIE,
gevestigd te Turku, Finland,
gedaagde,
eiseres in het incident,
advocaat mr. D. Komen te Rotterdam.
Partijen zullen hierna WMS en RABN genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 2 augustus 2022;
  • de akte houdende producties behorende bij de dagvaarding van dinsdag 2 augustus 2022 van WMS, met producties;
  • de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid, met één productie;
  • de conclusie van antwoord in het bevoegdheidsincident.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2..De vordering in de hoofdzaak

2.1.
WMS vordert dat de rechtbank, voor zover mogelijk bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, RABN veroordeelt tot betaling van € 1.563,-- per maand, voor het eerst op 1 augustus 2022 over de maand juli 2022, en wel voor een periode van drie jaar (totaalbedrag € 56.255,--), te vermeerderen met de eventuele periode van verlenging tot vijf jaar (totaalbedrag € 93.759,--), ieder maandelijks te betalen bedrag te vermeerderen met de handelsrente in de zin van artikel 6:119a BW met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de maand waarover deze betaling is verschuldigd tot de dag van de betaling, tot betaling van primair € 1.662,-- subsidiair € 1.287,-- aan incassokosten en tot betaling van
€ 1.385,43 aan beslagkosten, met veroordeling van RABN in de proceskosten.
2.2.
Hieraan legt WMS – samengevat – het volgende ten grondslag.
WMS is scheepsmakelaar voor de aankoop, verkoop, huur en verhuur van zeeschepen. Zij
treedt ook op als adviseur betreffende zulke transacties. RABN is een rederij. RABN is eigenares van het zeeschip Marilie (hierna: de Marilie). Op 12 oktober 2021 is een (voorlopige) overeenkomst tot stand gekomen tussen RABN en JuiSea Shipping BV (hierna: JuiSea) tot verhuur van de Marilie door RABN aan JuiSea, een bevrachtingsovereenkomst (
charter agreement). Op diezelfde dag deelde [naam01] , directeur van RABN, aan [naam02] , directeur van WMS, mee dat hij een commissie van 1,5% zou ontvangen. Verspreid over de looptijd van drie jaar zou de commissie in totaal € 56.255,-- bedragen. Voor een periode van vijf jaar zou de commissie
€ 93.759,-- bedragen. WMS en RABN spraken af de commissie in een
side lettervast te leggen. Bij e-mail van 25 oktober 2021 zond WMS een eenvoudige draft overeenkomst toe aan RABN. Bij e-mail van 26 oktober 2021 liet RABN weten dat zij de commissie wilde betalen in maandelijkse termijnen, gemiddeld € 1.563,-- per maand. Bij e-mail van eveneens 26 oktober 2021 antwoordde WMS dat betaling van de commissie per maand akkoord was en zij stuurde een aangepaste conceptovereenkomst aan RABN toe. Zie productie 4 van WMS voor deze e-mailwisseling en voor de drie concept-commissie-overeenkomsten. Hierna is op 20 januari 2022 de definitieve versie van de bevrachtingsovereenkomst tot stand gekomen. Vervolgens heeft WMS op 20 januari 2022 een commissie-overeenkomst tussen haar en RABN gestuurd naar RABN met daarop de ondertekening door WMS. In deze overeenkomst was een eenmalige door RABN aan WMS te betalen commissie overeengekomen van 1,5%. In de periode direct hierna zijn WMS en RABN gaan onderhandelen over een door RABN aan WMS te betalen commissie in de vorm van een
lump sum, een in één keer te betalen totaalbedrag. RABN is uiteindelijk niet akkoord gegaan met de hoogte van deze in de vorm van een
lump sumaan WMS verschuldigde commissie. Nu WMS en RABN geen overeenstemming hebben bereikt over een
lump sumcommissie, geldt ten aanzien van de door RABN te betalen commissie de oorspronkelijke overeenkomst. WMS maakt aanspraak op een commissiebetaling van € 1.563,-- per maand, voor het eerst op 1 augustus 2022, over de maand juli 2022, en wel voor een periode van drie jaar. Indien de bevrachtingsovereenkomst tussen JuiSea en RABN wordt verlengd tot vier of vijf jaar, maakt WMS dienovereenkomstig aanspraak op de commissie voor die langere periode.
2.3.
Ten aanzien van de internationale bevoegdheid van deze rechtbank stelt WMS in haar dagvaarding dat deze rechtbank krachtens artikel 7 lid 1 van de Brussel I bis Verordening nr. 1215/2012 bevoegd is.

3..Het geschil in het incident

3.1.
RABN vordert dat de rechtbank, voor zover mogelijk bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, zich onbevoegd verklaart kennis te nemen van de vorderingen van WMS, althans WMS daarin niet-ontvankelijk verklaart, en WMS veroordeelt in de proceskosten.
3.2.
WMS voert verweer en concludeert tot het afwijzing van de incidentele vordering, met veroordeling van RABN, voor zover mogelijk bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, in de proceskosten in het incident. Voor het geval de rechtbank zich in dit incident bevoegd verklaart, verzoekt WMS de rechtbank geen tussentijds hoger beroep toe te laten tegen het incidentele vonnis.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling in het incident

Is deze rechtbank internationaal bevoegd?

4.1.
Of de rechtbank internationaal bevoegd is, dient zij te beoordelen aan de hand van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Brussel I bisVo). Brussel I bis-Vo is immers zowel materieel, formeel als temporeel van toepassing in deze zaak.
4.2.
Aangezien de gedaagde in deze zaak, RABN, geen woonplaats heeft in Nederland, kan de Nederlandse rechter geen rechtsmacht ontlenen aan de in artikel 4 lid 1 neergelegde hoofdbevoegdheidsregel van Brussel I bis-Vo dat de gerechten van die lidstaat rechtsmacht hebben waar de gedaagde zijn woonplaats heeft.
4.3.
Er is geen beroep gedaan op een uitdrukkelijke exclusieve forumkeuze in de zin van artikel 25 Brussel I bis-Vo.
4.4.
WMS vordert betaling van RABN en legt aan die betalingsverplichting van RABN een contractuele rechtsverhouding ten grondslag. Of deze rechtbank internationaal bevoegd is van deze vordering kennis te nemen moet dus beoordeeld worden aan de hand van het bepaalde in artikel 7, aanhef en sub 1, Brussel I bis-Vo:
Artikel 7 Brussel I bis-Vo
Een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, kan in een andere lidstaat voor de volgende gerechten worden opgeroepen:
1.
a) ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst, voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd;
b) voor de toepassing van deze bepaling is, tenzij anders is overeengekomen, de plaats van uitvoering van de verbintenissen die aan de eis ten grondslag ligt:
- voor de koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken, de plaats in een lidstaat waar de zaken volgens de overeenkomst geleverd werden of geleverd hadden moeten worden;
- voor de verstrekking van diensten, de plaats in een lidstaat waar de diensten volgens de overeenkomst verstrekt werden of verstrekt hadden moeten worden;
c) punt a) is van toepassing indien punt b) niet van toepassing is.
4.5.
RABN begint haar incidentele conclusie met de betwisting dat WMS bij de totstandkoming van de bevrachtingsovereenkomst is opgetreden voor RABN. Volgens RABN is WMS daarbij uitsluitend opgetreden voor JuiSea. RABN zou daarom geen commissie verschuldigd zijn aan WMS. Vervolgens geeft RABN in haar incidentele conclusie echter aan dat zij uitsluitend ten behoeve van dit incident de stellingen van WMS volgt (randnr. 3.6 van de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid). Hierna stelt RABN in haar incidentele conclusie dat de commissie waarvan WMS uit hoofde van de door WMS beweerdelijke separate overeenkomst betaling vordert moet worden betaald door RABN vanaf haar Finse bankrekening, zodat de plaats van uitvoering van deze betalingsverplichting in Finland is gelegen en deze rechtbank dus ook geen bevoegdheid kan ontlenen aan artikel 7, aanhef en sub 1, Brussel I bis-Vo.
4.6.
WMS begint haar incidentele conclusie van antwoord met de betwisting van bovengenoemd standpunt van RABN dat er geen sprake is van een contractuele rechtsverhouding op grond waarvan zij commissie is verschuldigd aan WMS. Temeer omdat, zoals hierboven in r.o. 4.5 uiteen is gezet, RABN die discussie wenst te beperken tot de hoofdzaak, zal de rechtbank in dit incident verder geen acht slaan op die discussie.
4.7.
WMS is primair van mening dat deze rechtbank bevoegd is krachtens artikel 7, aanhef en sub 1 onderdeel b) en subsidiair krachtens artikel 7, aanhef en sub 1 onderdeel a) Brussel I bis-Vo (randnr. 1.2 van de conclusie van antwoord in het bevoegdheidsincident).
4.8.
Aan haar primaire stelling dat deze rechtbank bevoegd is krachtens artikel 7, aanhef en sub 1 onderdeel b) Brussel I bis-Vo legt WMS ten grondslag
  • i) dat sprake is van verstrekking van diensten door WMS aan JuiSea,
  • ii) dat deze diensten werden verstrekt in Rotterdam, en
  • iii) dat zowel WMS als JuiSea gevestigd is en kantoor houdt in Rotterdam.
4.9.
Aan haar subsidiaire stelling dat deze rechtbank bevoegd is krachtens artikel 7, aanhef en sub 1 onderdeel a) Brussel I bis-Vo legt WMS ten grondslag – samengevat
  • i) dat de betalingsovereenkomst tussen WMS en RABN beheerst wordt door Nederlands recht,
  • ii) dat krachtens Nederlands recht, namelijk artikel 6:116 BW, betaling een brengschuld is, en
  • iii) dat de niet door RABN verrichte betaling moet worden uitgevoerd in Rotterdam.
Voor het geval de betalingsovereenkomst niet door Nederlands maar door Fins recht wordt beheerst, neemt WMS meer subsidiair nog het standpunt in dat ook volgens Fins recht betaling een brengschuld is.
4.10.
De in artikel 7 sub 1 Brussel I bis-Vo bedoelde contractuele verhoudingen zien op de rechtsverhouding tussen de eisende en de gedaagde partij in een zaak, in de onderhavige zaak dus WMS respectievelijk RABN. Voor de vraag of deze rechtbank bevoegd is op grond van artikel 7 sub 1 Brussel I bis-Vo is, anders dan WMS van mening lijkt te zijn, de rechtsverhouding tussen WMS en JuiSea niet van belang.
4.11.
In de stellingen die WMS aan haar vordering in de hoofdzaak ten grondslag legt, ligt besloten dat de commissie die zij van RABN vordert een vergoeding is voor diensten die zij ten behoeve van RABN heeft geleverd. De betaling van commissie pleegt een vergoeding te zijn voor bemiddelingswerkzaamheden, zoals die van een scheepsmakelaar. De rechtbank gaat er in deze incidentele procedure dus vanuit dat WMS met de door haar gevorderde commissie een vergoeding wenst te verkrijgen voor bemiddelingswerkzaamheden die zij heeft verricht ten behoeve van RABN.
4.12.
Als, zoals in het onderhavige geval, sprake is van een overeenkomst tot verstrekking van diensten, kent Brussel I bis-Vo bij de beantwoording van de bevoegdheidsvraag een bijzondere regel. Voor deze overeenkomsten is in beginsel de plaats van levering van de dienst doorslaggevend – ook als het geschil betrekking heeft op de betaling. Bemiddelingswerkzaamheden van een scheepsmakelaar zijn diensten in de zin van het bepaalde achter het tweede gedachtestreepje van onderdeel b) van artikel 7 sub 1 Brussel I bis-Vo. WMS houdt kantoor in Rotterdam, derhalve binnen het rechtsgebied van deze rechtbank. Voor zover WMS haar bemiddelingswerkzaamheden ten behoeve van RABN vanuit haar kantoor kon verrichten, kon zij die werkzaamheden dus in Rotterdam verrichten. Voor zover WMS voor haar bemiddelingswerkzaamheden ook aangewezen was op locaties buiten haar kantoor, blijkt uit het gestelde in de dagvaarding niet dat die locaties buiten Rotterdam, althans buiten het rechtsgebied van deze rechtbank, waren gelegen. Zo wordt in de dagvaarding alleen maar gerept van ontmoetingen tussen de heren [naam02] en [naam01] die plaatsvonden in Rotterdam. De rechtbank is dus bevoegd op grond van het bepaalde achter het tweede gedachtestreepje van onderdeel b) van artikel 7 sub 1 Brussel I bis-Vo kennis te nemen van het door WMS gevorderde.
4.13.
De incidentele vordering van RABN wordt dan ook afgewezen.
Tussentijds hoger beroep?
4.14.
RABN heeft niet verzocht om tussentijds hoger beroep. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om ambtshalve tussentijds hoger beroep toe te staan.
Proceskosten
4.15.
Als de in het ongelijk gestelde partij wordt RABN in de proceskosten van dit incident veroordeeld. Deze kosten aan de zijde van WMS worden tot aan deze uitspraak begroot op € 563,00 aan salaris advocaat (1 punt in liquidatietarief II).

5..De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
wijst de incidentele vordering af;
5.2.
verklaart zich bevoegd;
5.3.
veroordeelt RABN in de proceskosten, die tot aan deze uitspraak aan de zijde van WMS worden begroot op € 563,00;
5.4.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
5.5.
verwijst de zaak naar de rol van
25 januari 2023voor conclusie van antwoord;
5.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J Arts en in het openbaar uitgesproken op 28 december 2022.
901/3455