ECLI:NL:RBROT:2022:11217

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 december 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
C/10/640524 / FA RK 22-4442
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie en terugbetaling door de moeder na wijziging van omstandigheden

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, uitgesproken op 19 december 2022, wordt de wijziging van de kinderalimentatie behandeld in een procedure tussen de vader en de moeder van een minderjarige. De vader verzoekt om een verlaging van de kinderalimentatie, omdat de moeder inmiddels een betaalde baan heeft en daarmee draagkracht heeft verworven. De rechtbank oordeelt dat de vader recht heeft op een verlaging van de kinderalimentatie, die per 1 mei 2021 ingaat, en stelt de nieuwe bedragen vast op € 168,- per maand voor de periode van mei 2021 tot januari 2022, € 171,- per maand voor januari 2022 tot november 2022, en € 144,- per maand vanaf november 2022. De rechtbank legt ook op dat de moeder de te veel ontvangen kinderalimentatie vanaf 1 mei 2021 moet terugbetalen aan de vader, omdat zij hem niet tijdig heeft geïnformeerd over haar nieuwe inkomen. De rechtbank benadrukt dat de wijziging van de kinderalimentatie is gebaseerd op de wijziging van omstandigheden, namelijk de werkgelegenheid van de moeder. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de alimentatie ook moet worden betaald als er hoger beroep wordt ingesteld. De beslissing is genomen door rechter K.M. Braun, in samenwerking met griffier N. Kum.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Familierecht
Zaaknummer: C/10/640524 / FA RK 22-4442
Kinderalimentatie
Beschikking van 19 december 2022
in de zaak van:
[naam vader] ,
wonende in [woonplaats vader] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. M.Y.M. Renken,
t e g e n
[naam moeder] ,
wonende in [woonplaats moeder] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. S. Kandemir.

1..De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
het verzoekschrift met bijlagen 1 tot en met 3, binnengekomen op 28 juni 2022;
het verweerschrift;
het F9-formulier namens de vader van 29 augustus 2022 met bijlagen 4 en 5;
het F9-formulier namens de moeder van 14 november 2022;
het F9-formulier namens de vader van 14 november 2022 met bijlagen 6 en 7, en
het F9-formulier namens de moeder van 1 december 2022.
1.2.
De mondelinge behandeling vond via videobellen plaats op 24 november 2022. De griffier heeft daarvan aantekeningen. Bij deze behandeling waren aanwezig:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat, en
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat.
1.3.
De rechtbank heeft tijdens de mondelinge behandeling de moeder bevolen binnen
een week haar meest recente loonstroken te overleggen. Zij heeft in haar laatste F9-formulier verklaard deze niet te zullen overleggen. Verder heeft de moeder verzocht om de namens haar vlak voor de zitting ingediende pleitnota aan deze beschikking te hechten. Het is niet gebruikelijk dat de rechtbank een pleitnota aan een beschikking hecht. Overigens heeft de rechtbank in deze zaak geen pleitnota van de advocaat van de moeder ontvangen.

2..Waar gaat het over?

feiten
2.1.
De vader en de moeder zijn de ouders van:
[naam minderjarige](verder: [voornaam minderjarige] ), geboren op [geboortedatum minderjarige] 2019 in [geboorteplaats minderjarige] . [voornaam minderjarige] woont bij de moeder.
2.2.
Op 15 oktober 2020 heeft de rechtbank Rotterdam beslist dat de vader (per de datum van die beschikking) een kinderalimentatie van € 389,- per maand moet betalen aan de moeder. Vermeerderd met de wettelijke indexering is dat nu € 408,- per maand.
verzoek
2.3.
De vader wil dat dit bedrag vanaf de datum dat de moeder over een eigen inkomen
en draagkracht is gaan beschikken – zijnde 1 april 2021 – of per de datum dat hij de moeder heeft aangeschreven of per de datum indiening van het verzoekschrift of per een (latere) door de rechtbank te bepalen datum wordt gewijzigd in € 135,- per maand of in een ander door de rechtbank te bepalen bedrag. Hij stelt dat de omstandigheden zijn gewijzigd. De moeder is afgestudeerd en heeft een betaalde baan gevonden bij de gemeente. Het had op de weg van de moeder gelegen om hem daarover te informeren. Zij heeft – ook nadat hij haar heeft aangeschreven – nagelaten om openheid van zaken te geven over haar inkomen. Ter zitting heeft de vader gesteld dat uit de laatste door de moeder overgelegde salarisstrook blijkt dat haar dienstverband is beëindigd, dat hij aanneemt dat de moeder een nieuwe baan heeft en dat hij niet weet wat haar salaris is.
2.4.
De moeder is het niet eens met het verzoek en vraagt de rechtbank de vader daar niet in te ontvangen of het verzoek af te wijzen. Zij erkent dat de omstandigheden zijn gewijzigd, maar dit brengt niet zonder meer mee dat de kinderalimentatie moet worden gewijzigd. Zo heeft (ook) de vader nagelaten om zijn financiële stukken te overleggen, terwijl ook die van belang zijn voor de berekening van (de hoogte van)
de kinderalimentatie. De vader heeft gegevens overgelegd waarin delen zwart zijn gemaakt. Er blijkt nergens uit dat de stukken op hem betrekking hebben. De vader heeft de stukken zelf opgesteld via een boekhoudprogramma. Hij had een aanslag IB en aangiften 2019, 2020 en 2021 moeten overleggen, alsook een aangifte omzetbelasting. De vader heeft niet voldaan aan zijn stel- en substantiëringsplicht. Daarbij komt dat hij samenwoont en daarmee zijn woonlasten kan delen.

3..De beoordeling

conclusie
3.1.
De rechtbank beslist dat de vader een kinderalimentatie per 1 mei 2021 van € 168,-
per maand, per 1 januari 2022 € 171,- per maand en per 1 november 2022 € 144,- per maand aan de moeder moet betalen voor [voornaam minderjarige] . Dit betekent dat zij een deel van het verzoek van de vader toewijst. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. Daarbij gaat zij alleen in op de standpunten van de vader en de moeder die voor de beoordeling van belang zijn. De berekeningen die de rechtbank heeft gemaakt zijn als bijlagen aan deze beschikking toegevoegd. Bij de berekeningen rondt de rechtbank af op hele euro’s.
is de vader ontvankelijk in zijn verzoek?
3.2.
Een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst betreffende levensonderhoud kan worden gewijzigd of ingetrokken wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. [1]
3.3.
Vast is komen te staan dat de moeder is afgestudeerd en (vervolgens) een baan heeft gevonden waarmee zij inkomen verwerft en draagkracht heeft. Daarmee is sprake van een wijziging van omstandigheden die rechtens relevant is.
overleggen van stukken
3.4.
In artikel 22, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) is bepaald dat de rechter in alle gevallen en in elke stand van de procedure partijen of een van hen kan bevelen […] op de zaak betrekking hebbende stukken te overleggen.
3.5.
Gebleken is dat de moeder een nieuwe baan heeft. Zij heeft ter zitting verklaard dat
zij € 200,- per maand meer verdient. De rechter heeft de moeder ter zitting bevolen daarvan nog recente salarisstroken te overleggen. Zij heeft dit geweigerd met als reden dat de rechter de vader niet heeft bevolen om nog stukken te overleggen. De rechter is van oordeel dat dat niet een gewichtige reden is voor weigering. De rechter zal daarom de gevolgtrekking maken die hij geraden acht.
3.6.
Er zijn twee redenen waarom de rechtbank het (naar de rechtbank begrijpt) verzoek van de moeder om de vader te bevelen stukken te overleggen niet heeft gehonoreerd. De moeder heeft pas ter zitting gesteld dat de vader een groot aantal stukken had moeten overleggen. Dat vindt de rechtbank in strijd met een goede procesorde, nu uit niets blijkt dat zij dat de rechtbank niet eerder had kunnen vragen. Bovendien heeft de moeder haar verzoek niet, of in ieder geval onvoldoende onderbouwd. Bij beschikking van 15 oktober 2020 heeft deze rechtbank de hoogte van de kinderalimentatie bepaald. De moeder heeft niet gesteld dat die beslissing niet juist was. Daarom valt niet in te zien waarom de vader nog stukken over 2019 en 2020 zou moeten overleggen. Over 2021 heeft de vader een naar de rechtbank begrijpt door zijn belastingadviseur opgemaakte aangifte inkomstenbelasting en een jaarverslag overgelegd. De rechtbank vindt dat die stukken voldoende inzicht geven in de door de vader gerealiseerde winst. De moeder heeft haar stelling over de (niet) verifieerbaarheid van die stukken niet onderbouwd. Dat in het jaarverslag delen van bedragen zijn weggelakt maakt dat niet anders, nu de moeder niet heeft onderbouwd waarom de weggelakte informatie voor haar in deze procedure van belang is.
ingangsdatum
3.7.
Om proceseconomische redenen zal de rechtbank eerst de ingangsdatum van de (wijziging van de) kinderalimentatie vaststellen. Daarin laat de wet [2] de rechter grote vrijheid. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn gewijzigd, de datum van het verzoekschrift en de datum waarop de rechter beslist. De rechter kan dus een bijdrage wijzigen over een periode in het verleden, maar moet daar terughoudend mee omgaan omdat dit flinke gevolgen voor partijen kan hebben.
3.8.
De rechtbank zal in dit geval de kinderalimentatie vanaf 1 mei 2021 wijzigen. Dat is de eerste dag van de maand nadat de moeder haar eerste salaris ontving en daarmee draagkracht verwierf. Nu de moeder mede onderhoudsplichtig is tegenover [voornaam minderjarige] , lag het in ieder geval op haar weg om de vader daar tijdig over te informeren zodat de vader in staat was om een zelfstandige beoordeling te maken van een eventuele wijziging van de kinderalimentatie. Dit geldt te meer nu de rechtbank bij de bepaling van de huidige kinderalimentatie alleen met het inkomen van de vader had gerekend, omdat de moeder op dat moment geen inkomen had. Uit het hierna overwogene blijkt dat de vader vanaf het moment dat de moeder inkomen genoot meer kinderalimentatie heeft betaald dan hij had moeten betalen als vanaf dat moment rekening was gehouden met de draagkracht van de moeder. De moeder heeft de vader dus niet uit eigen beweging geïnformeerd dat zij draagkracht heeft en ook niet nadat de vader de moeder op 10 mei 2022 had aangeschreven. Hierdoor heeft de vader een procedure moeten starten. Zelfs bij de indiening van haar verweerschrift heeft de moeder haar inkomensgegevens niet overgelegd. Het gegeven dat (ook) de vader bij de indiening van zijn verzoekschrift heeft nagelaten om zijn actuele financiële stukken te overleggen, maakt het hiervoor overwogene niet anders, omdat de door de vader gestelde wijziging van omstandigheden in eerste instantie zag op een wijziging van omstandigheden bij de moeder. Tegen deze achtergrond zal de rechtbank – ondanks het consumptieve karakter van kinderalimentatie – hier beslissen dat de moeder de vanaf 1 mei 2021 te veel door haar ontvangen kinderalimentatie moet terugbetalen aan de vader. Niet is gesteld of is gebleken dat zij daar financieel niet toe in staat is.
behoefte [voornaam minderjarige]
3.9.
Tussen de ouders is niet in geschil de in de beschikking van 15 oktober 2020 vastgestelde behoefte van € 583,- per maand in 2019. Vermeerderd met de wettelijke indexering bedroeg de behoefte € 616,- per maand in 2021 en bedraagt deze € 627,- per maand in 2022.
draagkracht ouders
3.10.
Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd. Volgens de wet moeten de ouders naar draagkracht in de behoefte van de kinderen voorzien. [3]
draagkracht vader
3.11.
Bij de bepaling van de draagkracht van de vader rekent de rechtbank met een winst
uit onderneming van € 50.351,-. Dit blijkt uit het rapport inkomstenbelasting 2021 (bijlage 4). De vader stukken die de vader heeft overgelegd zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende om een beslissing te nemen. Daarbij komt dat de vader ter zitting heeft verklaard dat zijn winst in 2022 lager zal zijn dan in 2021. Dat hij als mondhygiënist hij te maken heeft gehad met de gevolgen van Covid-19 en zijn verwachting dat zijn patiëntenbestand door inflatie zal teruglopen, nu mondhygiëne een van de eerste kostenposten is waar men op bezuinigt, komen de rechtbank aannemelijk voor. Verder neemt de rechtbank in aanmerking dat de vader (onbetwist) heeft verklaard dat hij intussen meer tijd besteedt aan de zorg voor [voornaam minderjarige] en daardoor minder omzet kan behalen. Bij gebrek aan verdere gegevens zal de rechtbank bij het berekenen van de draagkracht uitgaan van zijn winst in 2021.
3.12.
Het netto besteedbaar inkomen (NBI) bedraagt op basis van voernoemde winst € 3.520,- per maand. [4] Daarbij heeft de rechtbank rekening gehouden met de zelfstandigenaftrek en de inkomensafhankelijke combinatiekorting. De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van de moeder dat de vader samenwoont en zijn woonlasten kan delen. De rechtbank zal bij het bepalen van zijn draagkracht rekening houden met de zogenoemde forfaitaire woonlast van 30% van het NBI, omdat (zoals hierna zal blijken) de ouders samen ruimschoots voldoende draagkracht hebben om in de behoefte van [voornaam minderjarige] te voorzien.
3.13.
Uit de aangehechte berekening blijkt dat de vader in 2021 een draagkracht had van € 1.025,- per maand. Nu de rechtbank het aannemelijk acht dat de winst van de vader in 2022 lager zal zijn, rekent zij bij de bepaling van de draagkracht van de vader in dat jaar om praktische redenen met de winst van 2021. Uit de aangehechte berekening blijkt een draagkracht van € 1.005,- per maand in 2022. [5]
draagkracht moeder
3.14.
Nu de moeder tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard dat zij per 1 oktober 2022 in dienst is getreden bij een nieuwe werkgever en wat betreft inkomen erop vooruit is gegaan, zal de rechtbank bij de bepaling van haar draagkracht in twee periodes rekenen.
per 1 mei 2021
3.15.
Uit de door de moeder overgelegde jaaropgave 2021 blijkt dat zij in de periode van april tot en met december een belastbaar inkomen heeft genoten van € 23.045,-. Dit inkomen zou gerekend over 12 maanden uitkomen op € 30.727,-.
3.16.
Daaruit vloeit een NBI voort van € 2.693,- per maand. [6] Daarbij heeft de rechtbank ook rekening gehouden met het kindgebonden budget en de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
3.17.
Uit de aangehechte berekening blijkt een draagkracht van € 620,- per maand.
per 1 november 2022
3.18.
Nu de moeder heeft verklaard dat zij haar meest recente inkomensgegevens niet zal overleggen, zal de rechtbank een schatting maken van haar huidige inkomen. De moeder heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat zij met haar nieuwe baan er € 200,- per maand op vooruit is gegaan. Naar de rechtbank aanneemt is dat netto per maand. Zij telt daarom een bedrag van € 350,- bruto per maand op bij het maandinkomen bij haar voormalige werkgever. Uit de door haar overgelegde loonstroken blijkt dat zij € 2.737,- bruto per maand verdiende en daarop € 265,- aan premies in mindering werden gebracht. Daarmee schat de rechtbank haar huidige inkomen op € 2.822,- bruto per maand. Dat komt inclusief vakantiegeld neer op € 36.573,- per jaar.
3.19.
Het NBI bedraagt € 2.944,- per maand. [7] Ook hier heeft de rechtbank rekening gehouden met het kindgebonden budget.
3.20.
Uit de aangehechte berekening blijkt een draagkracht van € 729,- per maand. Nu de moeder haar eerste (hogere) salaris aan het einde van de maand zal hebben ontvangen, rekent de rechtbank per 1 november 2022 met haar hogere draagkracht.
verdeling kosten
3.21.
Als de ouders samen genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van hun kind, dan moet de rechter berekenen wie welk deel van de kosten voor zijn rekening moet nemen. Dat wordt de ‘draagkrachtvergelijking’ genoemd.
draagkrachtvergelijking per 1 mei 2021
3.22.
Uit het voorgaande blijkt dat de ouders samen voldoende draagkracht hebben om in de behoefte van [voornaam minderjarige] te voorzien. De vader draagt het deel van (€ 1.025 ÷ € 1.645 x € 616) =) € 384,- per maand.
draagkrachtvergelijking per 1 november 2022
3.23.
De ouders hebben ook per voornoemde datum samen voldoende draagkracht om in de behoefte van [voornaam minderjarige] te voorzien. De vader draagt nu het deel van (€ 1.005 ÷ € 1.734 x € 627 =) € 363,- per maand.
zorgkorting
3.24.
De rechtbank maakt uit de beschikking van 15 oktober 2020 op dat de zorgkorting
op 35% is bepaald. Nu de ouders niets over de zorgkorting hebben gesteld en niet is gebleken dat de zorgregeling in de tussentijd (wezenlijk) is veranderd, gaat de rechtbank ook hier uit van dezelfde zorgkorting, zijnde (35% x € 616 =) € 216,- per maand in 2021. De vader betaalt dan per 1 mei 2021 een bijdrage van (€ 384 - € 216 =) € 168,- per maand. Om praktische redenen maakt de rechtbank per 1 januari 2022
geen nieuwe berekening. De door de vader te betalen bijdrage komt per die datum na vermeerdering met de wettelijke indexering uit op € 171,- per maand. De zorgkorting in 2022 bedraagt (35% x 627 =) € 219,- per maand. Dit betekent dat de vader vanaf 1 november 2022 (€ 363 - 219 =) € 144,- per maand moet bijdragen.
uitvoerbaar bij voorraad
3.25.
De rechtbank verklaart de beslissing ‘uitvoerbaar bij voorraad’, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de kinderalimentatie betaald moet worden, ook al wordt er tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld.

4..De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijzigt de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 15 oktober 2020 en beslist dat de vader een kinderalimentatie voor [voornaam minderjarige] aan de moeder moet betalen van:
  • per 1 mei 2021 € 168,- per maand;
  • per 1 januari 2022 € 171,- per maand;
  • per 1 november 2022 € 144,- per maand;
4.2.
beslist dat de vader deze alimentatie wat de toekomstige termijnen betreft steeds vóór de eerste van de maand vooraf moet betalen;
4.3.
beslist dat de moeder de vanaf 1 mei 2021 te veel door haar ontvangen kinderalimentatie moet terugbetalen aan de vader;
4.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad, en
4.5.
wijst het meer of anders verzochte af.
Dit is de beslissing van rechter mr. K.M. Braun, tot stand gekomen in samenwerking met griffier mr. N. Kum. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 december 2022 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof in Den Haag. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Bijlage 1: berekening draagkracht vader 2021
Bijlage 2: berekening draagkracht vader 2022
Bijlage 3: berekening draagkracht moeder per 1 mei 2021
Bijlage 4: berekening draagkracht moeder per 1 november 2022

Voetnoten

1.Artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek
2.Artikel 1:402 van het Burgerlijk Wetboek
3.Artikel 1:397 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek
4.Zie bijlage 1
5.Zie bijlage 2
6.Zie bijlage 3
7.Zie bijlage 4