ECLI:NL:RBROT:2022:11102

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 december 2022
Publicatiedatum
20 december 2022
Zaaknummer
C/10/647978 / KG ZA 22-964
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over kinderalimentatie en internationale kinderontvoering

In deze zaak, die zich afspeelt in het kort geding, heeft eiser, [eiser01], een executiegeschil aangespannen tegen gedaagde, [gedaagde01]. De kern van het geschil betreft de verplichting van [eiser01] om kinderalimentatie te betalen voor hun minderjarige dochter, [naam01], terwijl hij stelt dat er sprake is van internationale kinderontvoering. Bij beschikking van het Hof Den Haag op 24 juli 2019 is bepaald dat [eiser01] maandelijks € 149,54 aan kinderalimentatie moet betalen. Echter, sinds september 2020 heeft hij deze betalingen gestaakt, wat heeft geleid tot de inschakeling van het LBIO voor de inning van de alimentatie.

[gedaagde01] heeft in augustus 2020 [naam01] meegenomen naar Bulgarije, waar zij nog steeds verblijft. [eiser01] is van mening dat hij door het betalen van de alimentatie bijdraagt aan de ontvoering van zijn dochter en vordert schorsing van de tenuitvoerlegging van de alimentatieverplichting totdat [naam01] terugkeert naar Nederland. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat [eiser01] zijn vorderingen niet kan onderbouwen met de stelling dat er sprake is van misbruik van bevoegdheid door [gedaagde01]. De rechter concludeert dat de alimentatieverplichting niet kan worden gebruikt als drukmiddel in de strijd tussen de ouders en wijst de vorderingen van [eiser01] af.

De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken door mr. Th. Veling op 21 december 2022.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/647978 / KG ZA 22-964
Vonnis in kort geding van 21 december 2022
in de zaak van
[eiser01],
wonende te [woonplaats01] ,
eiser,
advocaat mr. A. Mao te Schiedam,
tegen
[gedaagde01],
verblijvende te [plaats01] ,
gedaagde,
advocaat mr. L.A. Alderlieste te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser01] en [gedaagde01] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding,
  • het schriftelijke antwoord,
  • de mondelinge behandeling.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Deze relatie is verbroken. Zij hebben samen een nog minderjarige dochter, [naam01] .
2.2.
Bij beschikking van 24 juli 2019 heeft het Hof Den Haag bepaald dat [eiser01] aan [gedaagde01] maandelijks kinderalimentatie moet betalen. Het bedrag van de kinderalimentatie is sinds 1 januari 2022 € 149,54 per maand. Deze uitspraak is onherroepelijk.
2.3.
[eiser01] betaalt sinds september 2020 de kinderalimentatie niet meer. [gedaagde01] heeft het LBIO verzocht om de inning hiervan over te nemen, wat het LBIO heeft gedaan.
2.4.
Tussen partijen zijn nog meer procedures aanhangig. Bij het Hof Den Haag loopt een hoger beroepzaak over het aan [eiser01] bij beschikking van de rechtbank van 21 april 2021 toegekende medegezag over [naam01] , Daarnaast heeft [eiser01] bij deze rechtbank een verzoek ingediend om hem het eenhoofdig gezag toe te kennen en te bepalen dat [naam01] bij hem zijn hoofdverblijf zal hebben. In deze laatste procedure heeft [eiser01] ook verzocht om ‘afgifte van [naam01] ’.
2.5.
[gedaagde01] heeft [naam01] in augustus 2020 meegenomen naar Bulgarije. [naam01] is daar nog steeds en verblijft bij kennissen van [gedaagde01] . [eiser01] is niet bekend met de verblijfplaats van [naam01] . [gedaagde01] is sinds januari 2022 in Nederland. Zij mag het land (nog) niet verlaten in verband met een tegen haar lopende strafzaak, die te maken heeft met het feit dat zij [naam01] heeft meegenomen naar het buitenland.

3..Het geschil

3.1.
[eiser01] vordert samengevat - schorsing van de tenuitvoerlegging van de beschikking van het Hof Den Haag van 24 juli 2019, voor zover het zijn verplichting tot het betalen van kinderalimentatie betreft, totdat [naam01] zich weer op Nederlands grondgebied bevindt. Ook vordert [eiser01] om [gedaagde01] te verbieden om maatregelen te (doen) treffen en eventueel al gelegde beslagen op te heffen. Tot slot vordert [eiser01] veroordeling van [gedaagde01] in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde01] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
[eiser01] is met deze procedure een executiegeschil gestart tegen [gedaagde01] en heeft gesteld dat sprake is van na de beschikking van het Hof Den Haag van 24 juli 2019 voorgevallen feiten die aan zijn kant een noodtoestand doen ontstaan. [eiser01] is van mening dat hij, als hij kinderalimentatie moet (blijven) betalen, bijdraagt aan het in stand houden van de – zoals hij het aanduidt – ontvoering van [naam01] naar het buitenland.
4.2.
Hoewel [eiser01] heeft betoogd dat het gevorderde niet is bedoeld als drukmiddel om [gedaagde01] te bewegen [naam01] weer naar Nederland te halen, kan de voorzieningenrechter zijn vorderingen moeilijk anders uitleggen. De door hem gestelde noodsituatie bestaat er immers in dat hij, zoals hij meent, door de betaling van kinderalimentatie bijdraagt aan het voortduren van de situatie waarin hij zijn dochter niet kan zien. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiser01] met dat doel dit executiegeschil niet kan gebruiken. Wat [eiser01] namelijk eigenlijk wil, is een uitspraak die ertoe leidt dat hij zijn dochter weer kan zien en dat zij weer terugkomt uit Bulgarije. Een uitspraak over de kinderalimentatieverplichting gaat hem daarbij echter niet helpen, alleen al niet omdat [eiser01] feitelijk al geruime tijd geleden is gestopt met betaling van alimentatie en [naam01] desondanks nog altijd niet is teruggekeerd naar Nederland. Bovendien geldt dat het recht op kinderalimentatie niet – ten nadele van het kind – behoort te worden gebruikt als middel in een strijd tussen de ouders. Om die reden kan het voortzetten van de tenuitvoerlegging van de beschikking van 24 juli 2019 geen misbruik van bevoegdheid van [gedaagde01] opleveren.
4.3.
Nu van misbruik van bevoegdheid dus geen sprake is, is niet voldaan aan de vereisten die nodig zijn om over te gaan tot schorsing van de betalingsverplichting van [eiser01] . Zijn vorderingen worden daarom afgewezen.
4.4.
Nu partijen voormalig partners zijn, zullen de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. De voorzieningenrechter ziet, gelet op de aanleiding van dit geschil, geen reden om van dit uitgangspunt af te wijken. Ook de gang van zaken rondom het aanhangig maken van dit kort geding geven de voorzieningenrechter geen aanleiding tot een veroordeling in de kosten van [eiser01] .

5..De beslissing

De voorzieningenrechter,
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
compenseert de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 21 december 2022.
3614 / 3316