ECLI:NL:RBROT:2022:11101

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 december 2022
Publicatiedatum
20 december 2022
Zaaknummer
648123 / HA RK 22-1188
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een wrakingsverzoek wegens schijn van vooringenomenheid van de rechter in een strafzaak

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 14 december 2022 een wrakingsverzoek toegewezen. Het verzoek was ingediend door de verdediging in een strafzaak tegen de verzoeker, die werd vertegenwoordigd door advocaat mr. T. Arkesteijn. De wraking was gericht tegen mr. W.M. Stolk, de rechter die de zaak behandelde. De aanleiding voor het wrakingsverzoek was de uitspraak van de rechter tijdens een zitting op 18 november 2022, waarin hij het jeugdrecht als 'een gepasseerd station' bestempelde. Dit leidde tot de indruk dat de rechter al een eindoordeel had geveld over de toepassing van het jeugdrecht, voordat de zaak volledig was behandeld.

De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de woorden van de rechter de schijn van vooringenomenheid wekten. Hoewel de afwijzing van het aanhoudingsverzoek op zichzelf een procesbeslissing is, was het gebruik van de term 'een gepasseerd station' problematisch. De rechtbank oordeelde dat de rechter door deze bewoordingen vooruitliep op de uiteindelijke beslissing, wat de indruk wekte dat er geen ruimte was voor verder debat over de toepassing van het jeugdrecht. De rechtbank concludeerde dat de omstandigheden die door de verzoeker waren aangevoerd, voldoende waren om te concluderen dat de rechter niet onpartijdig was.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot wraking toegewezen, wat betekent dat de rechter niet langer de zaak zal behandelen. Deze beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Wrakingskamer
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/648123 / HA RK 22-1188
Beslissing van 14 december 2022
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[naam verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
advocaat mr. T. Arkesteijn,
strekkende tot de wraking van
mr. W.M. Stolk,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de strafzaak tegen verzoeker. Deze strafzaak heeft het parketnummer 10-238498-22. Het dossier van deze strafzaak is ter beschikking gesteld van de wrakingskamer.
1.2.
Het verloop van de procedure blijkt verder uit:
  • het proces-verbaal van 18 november 2022 waarin het mondeling wrakingsverzoek en de gronden daarvan zijn vermeld;
  • de schriftelijke reactie van de rechter van 4 december 2022.
1.3.
Bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek zijn verschenen:
  • mr. T. Arkesteijn;
  • de rechter;
  • mr. K.A.M. van den Akker, officier van justitie.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Verzoeker heeft het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd.
2.1.1.
Tijdens de openbare terechtzitting op 18 november 2022 verzocht de verdediging in het kader van de informatieverzameling om aanhouding van de zaak. De verdediging wenste nader te (laten) onderzoeken of toepassing van het jeugdrecht geïndiceerd was en wilde dat de reclassering daarover zou rapporteren. De rechter heeft het verzoek om aanhouding van de zaak afgewezen en daarbij meegedeeld dat het jeugdrecht ‘een gepasseerd station’ was.
2.1.2.
Het debat over het eventueel toepassen van het jeugdrecht moest echter nog tussen de verdediging en het Openbaar Ministerie worden gevoerd. In de motivering van de beslissing van de rechter om het aanhoudingsverzoek af te wijzen, ligt een eindoordeel besloten. Dit heeft bij de verdediging de indruk gewekt dat de rechter vooringenomen is over de toepassing van het jeugdrecht.
2.2.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.
2.3.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
3.2.
De omstandigheden die verzoeker heeft aangevoerd bieden geen aanwijzing voor het oordeel dat de rechter door zijn persoonlijke instelling en overtuiging niet onpartijdig is.
3.3.
Vervolgens moet worden onderzocht of de aangevoerde omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, toch een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is. Hierbij is de opvatting van verzoeker van belang, maar is deze niet doorslaggevend.
3.4.
De wrakingskamer is van oordeel dat dit het geval is.
3.5.
Uit het proces-verbaal van de openbare terechtzitting van 18 november 2022 volgt dat de rechter geen aanleiding ziet voor het laten doen van een nieuw onderzoek naar de toepasselijkheid van het jeugdrecht. Gelet op de leeftijd van verdachte en de eerdere pogingen in het jeugdrecht, is jeugdrecht in de woorden van de rechter ‘een gepasseerd station’. Daarbij geeft de rechter te kennen dat de afwijzing van het aanhoudingsverzoek onverlet laat dat de zaak nog in volledigheid zal worden besproken. In zijn reactie op het wrakingsverzoek heeft de rechter toegelicht dat dit alle aspecten van de zaak omvat, waaronder de eventuele toepassing van het jeugdrecht.
3.6.
Op zichzelf is juist dat de afwijzing van het aanhoudingsverzoek een procesbeslissing betreft. Het is echter niet zo zeer de afwijzing van het verzoek waarover wordt geklaagd, maar het gebruik van de woorden ‘een gepasseerd station’. Door in zijn motivering van zijn beslissing mee te delen dat het jeugdrecht ‘een gepasseerd station’ is, is de rechter vooruitgelopen op de beslissing die hij na volledige behandeling van de zaak ging geven, in bewoordingen die voor nader debat geen ruimte lijken te laten. Dat de rechter deze mededeling heeft gedaan in het kader van de afwijzing van het aanhoudingsverzoek, maakt dit niet anders. De motivering van de beslissing van de rechter wekt, gelet op de door de rechter gebezigde bewoordingen, op zijn minst de schijn van vooringenomenheid van de rechter. Dit betekent dat het verzoek tot wraking van de rechter wordt toegewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot wraking toe.
Deze beslissing is gegeven door de mr. A.P. Hameete, voorzitter, mr. E.I. Mentink en mr. drs. J. van den Bos, rechters, in tegenwoordigheid van de mr. P. Blijleven, griffier en in het openbaar uitgesproken op 14 december 2022.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.