2.1.Verzoekers hebben het volgende aan hun verzoek ten grondslag gelegd.
2.1.1.Voorafgaand aan de zitting van 18 oktober 2022 heeft de rechtbank contact met partijen opgenomen, omdat bleek dat één van de belanghebbenden bij deze zaak, de vereniging [naam belanghebbende] , niet was opgeroepen voor de zitting. Op het laatste moment is die oproeping alsnog geregeld. De rechter heeft daags voor de zitting [naam bestuurder] , voorzitter van [naam belanghebbende] , gebeld met de vraag of hij ter zitting wilde verschijnen. Dat is gebeurd. [naam bestuurder] is ter zitting van 18 oktober 2022 verschenen. Tijdens de zitting bleek dat de rechter en [naam bestuurder] elkaar kennen. De rechter maakte aan het begin van de zitting een grap, in de trant van ‘advocaten zijn tuig’, en hij zei daarbij ‘ [naam bestuurder] vindt dit niet erg, want wij kennen elkaar van eerdere zittingen’, of woorden van gelijke strekking. Het heeft verzoekers hoogst verbaasd dat de rechter en [naam bestuurder] elkaar kenden, en dat zij blijkbaar op goede voet met elkaar stonden. Het had op de weg van de rechter gelegen te verduidelijken hoe goed hij [naam bestuurder] kende en wat de aard van de relatie was. De rechter zinspeelde nu op een band, zonder die nader uit te leggen, aldus verzoekers. Dat beeld werd versterkt toen verzoekers na een korte lunchpauze de rechtszaal binnenliepen waar [naam bestuurder] en mr. Lie (advocaat van [naam verweerster] ) reeds aanwezig waren en met de rechter in een gemoedelijk gesprek verwikkeld leken te zijn. Dat beeld is tijdens de procedure verder versterkt doordat de rechter tijdens de schikkingsonderhandelingen [naam bestuurder] (onevenredig) veel aan het woord liet en daarbij veelvuldig opmerkingen maakte in de trant van ‘ik ben het geheel met [naam bestuurder] eens’ en doordat de rechter tijdens de pogingen om een schikking te bereiken, van mening veranderde over die schikking door de opstelling van [naam bestuurder] .
2.1.2.Het geschil ziet op de (historische) verwevenheid van [naam belanghebbende] en [naam verweerster] , waardoor [naam belanghebbende] wordt bevoordeeld. In hun verzoekschrift hebben verzoekers uitgebreid uiteengezet dat sprake is van overtreding van het uitkeringsverbod als bedoeld in artikel 2:285 Burgerlijk Wetboek (BW) en van strijd met de governance-vereisten. Ter zitting van 18 oktober 2022 heeft de rechter een aantal opmerkingen gemaakt, die de schijn van zijn partijdigheid nog verder versterkten. Zo heeft de rechter gezegd dat hij alles wat er in het verleden is gebeurd, niet zal betrekken bij zijn beoordeling, omdat die gebeurtenissen al heel lang verjaard zijn. Dit is een zeer bijzondere opmerking, aldus verzoekers, omdat de rechter niet ambtshalve het leerstuk van verjaring mag toepassen (artikel 3:322 lid 1 BW). De verweerster, de belanghebbende, noch enige andere betrokkene bij de procedure had tot op dat moment een beroep gedaan op verjaring. Daarnaast is de vraag of een beroep op het uitkeringsverbod van artikel 2:285 BW überhaupt kan verjaren. De rechter heeft deze discussie over het verleden direct stopgezet. Verzoekers kregen het gevoel dat hun verzoek kansloos was, omdat de rechter letterlijk zei ‘dat verenigingen en stichtingen nou eenmaal met elkaar verweven zijn.’ Verzoekers mochten niet inhoudelijk reageren op het oordeel van de rechter over verjaring en iedere keer dat zij vanuit de historische verwevenheid tussen [naam verweerster] en [naam belanghebbende] de huidige verwevenheid probeerden uit te leggen, werd hun de mond gesnoerd. Verzoekers kregen hierdoor het gevoel dat de rechter bezig was het verweer voor de wederpartij te voeren. Toen de advocaat van verzoekers tijdens de zitting de Wet Bestuur Toezicht en Rechtspersonen (WBTR), die tot doel heeft belangenverstrengeling tegen te gaan, aankaartte en noemde dat de statuten als gevolg daarvan dienden te worden gewijzigd, reageerde de rechter door te zeggen ‘mevrouw, u bent de enige die de WBTR belangrijk vindt’, of woorden van gelijke strekking. Toen vervolgens gesproken zou gaan worden over een schikking, liet de rechter merken dat hij niet gediend was van opmerkingen over de inhoud van de zaak. Ook heeft hij gezegd dat hij zich niet bezighield met het procesrecht en dat ook niet belangrijk vond, of woorden van gelijke strekking. Aan het begin van de zitting had de rechter gezegd dat hij jarenlang strafrechter is geweest. Kortom: verzoekers kregen de indruk dat de rechter inhoudelijk niet of nauwelijks op de hoogte was van de kwesties die in deze zaak spelen.
Schikkingsonderhandelingen
2.1.3.Voorafgaand aan een korte ingelaste lunchpauze heeft de rechter overleg gevoerd met de advocaten van beide partijen en de vertegenwoordiger van de belanghebbende, [naam bestuurder] . In die bespreking heeft de rechter een lijn geschetst voor een mogelijke schikking. Het voorstel van de rechter in hoofdlijnen was tweeledig: het gelijk trekken van de uurtarieven voor alle verenigingen die gebruik maken van de schietbaan en het wijzigen van de statuten van [naam verweerster] in de richting van een governance die meer recht doet aan de WBTR. Toen de zitting werd voortgezet, kregen partijen gelegenheid om te melden welke wensen zij hadden voor een eventuele schikking. Verzoekers hebben toen gemeld dat zij beide punten belangrijk vonden. [naam verweerster] had het voornemen om de statuten te wijzigen en heeft enkele van die beoogde wijzigingen ter zitting gedeeld. [naam bestuurder] gaf aan (als lid van de bestuursraad van [naam verweerster] en dus uitdrukkelijk niet in zijn functie als voorzitter van de belanghebbende [naam belanghebbende] ), dat hij de schikking niet zag zitten. Hij verklaarde dat hij als lid van de bestuursraad van [naam verweerster] tegen de voorgestelde statutenwijziging zou stemmen. De rechter ging daarin mee. Hij zei dat hij het met [naam bestuurder] eens was en dat het probleem zich alleen maar zou verplaatsen naar de bestuursraad en dat een statutenwijziging geen goede oplossing was. Verzoekers waren verbijsterd. [naam bestuurder] was als vertegenwoordiger van [naam belanghebbende] ter zitting aanwezig, maar voerde het woord namens (de bestuursraad van) [naam verweerster] . Dit was het ultieme voorbeeld van ontoelaatbare belangenverstrengeling. Vervolgens kreeg de advocaat van verzoekers, ogenschijnlijk voor de vorm, gelegenheid om te zeggen wat verzoekers graag zouden willen bereiken. Door de voorgaande opmerking van de rechter was het echter niet goed mogelijk om hierop nog te reageren. Op de reactie van verzoekers dat in de bestuursraad van [naam verweerster] ‘nieuwe’ onafhankelijke leden gekozen zouden kunnen worden, die evenmin betrokken zijn geweest bij het verleden, werd niet ingegaan. Ook werd niet ingegaan op het argument dat er enthousiaste leden zijn die een dergelijke taak kunnen en willen vervullen. Hierdoor hadden verzoekers het gevoel dat het überhaupt geen zin had om een argument verder aan te vullen of uit te leggen.
2.1.4.De advocaat van verzoekers heeft daarom gereageerd met de mededeling ‘ik kan u wel vertellen wat er doorgaans in de statuten wordt opgeschreven, maar ik begrijp niet wat u thans nog zou willen horen’ of woorden van gelijke strekking, waarbij ook aangegeven is dat een onafhankelijk bestuursraad van [naam verweerster] waarin personen zitting hebben die nog niet eerder in een orgaan waren benoemd, ook tot de mogelijkheden zou behoren. De rechter onderbrak haar en zei: ‘Mevrouw, u begint mij nu echt te irriteren, want u heeft het steeds over uw inhoudelijke kennis, terwijl wij hier proberen te schikken’. De advocaat van verzoekers heeft vervolgens nog toegelicht dat zij het moeilijk vond om op vragen te reageren omdat het leek alsof de rechter de pogingen tot schikking als onwerkbaar had afgedaan, ondanks dat [naam verweerster] en verzoekers inmiddels op dezelfde lijn zaten.
2.1.5.De hiervoor geciteerde opmerking van de rechter gaf verzoekers het gevoel dat de rechter reeds een kant had gekozen, en daarmee aan verzoekers een instantie had ontnomen. Na de opmerking van de rechter hadden verzoekers het gevoel dat hen de mond was gesnoerd, omdat de rechter overduidelijk irritatie toonde bij alles wat er namens verzoekers werd aangedragen. Dit heeft verzoekers belemmerd tijdens de zitting en ook in de besprekingen om tot een schikking te komen. Verzoekers hadden tijdens de schikkingsonderhandelingen ook het gevoel dat er door de rechter onevenredig veel druk op hen werd uitgeoefend om tot een schikking te komen.
2.1.6.Vervolgens heeft de rechter nog directe vragen gesteld aan verzoekers zelf over hun wensen. Toen één van hen instemmend knikte op de opmerking van de rechter dat het hen te doen was om de wijziging van de uurtarieven, greep de rechter dat knikken aan als een bevestiging dat het verzoekers uitsluitend te doen zou zijn om de uurtarieven. De advocaat van verzoekers heeft vervolgens nog twee keer benoemd dat het hen niet alleen te doen was om de uurtarieven, maar vooral om de governance van [naam verweerster] , en het voorkomen van toekomstige overtredingen van het uitkeringsverbod door het instellen van een evenwichtige bestuursraad (raad van toezicht). De rechter bleef echter herhalen dat het een zeer moeizaam schikkingsproces was, omdat het niet duidelijk was wat partijen precies wilden en omdat verzoekers zelf iets anders zeiden dan hun advocaat, hetgeen absoluut niet het geval was. Dit hebben verzoekers – en met name de betrokken vertegenwoordiger(s) van verzoekers – als stigmatiserend ervaren.
2.1.7.Vervolgens benadrukte de rechter dat hij bij de rechtbank Rotterdam bekend staat om het hoge percentage schikkingen dat hij bereikt tijdens de zitting, omdat hij de partijen zo lang mogelijk in de rechtszaal houdt totdat partijen gaan schikken. De rechter vertelde dat hij een week eerder een zitting had gehad die de hele dag had geduurd, maar waarin de situatie van partijen nog ongunstiger was dan in de onderhavige zaak. Verzoekers hebben deze opmerkingen van de rechter ervaren als druk om te gaan schikken.
2.1.8.De rechter vroeg of partijen een voorlopig oordeel wilden, maar verzoekers wilden dat liever niet. Het was voor verzoekers immers al overduidelijk dat de rechter een kant had gekozen. De rechter heeft vervolgens verzoekers ervan beschuldigd dat zij deze procedure om oneigenlijke redenen voerden, hetgeen uiteraard niet het geval is, aldus verzoekers. Hij zei daarbij: ‘Ik wil mij niet laten lenen voor een procedure om oneigenlijke redenen, dus wij gaan stoppen met de schikkingsbesprekingen’. Verzoekers begrijpen niet waar deze opmerking van de rechter vandaan komt en voelen zich hierdoor miskend. Verzoekers hebben vanaf begin af aan, ook in hun verzoekschrift, duidelijk gemaakt dat het hen gaat om de governance van [naam verweerster] en de bevoordeling van [naam belanghebbende] op alle fronten. Daar zijn verzoekers steeds transparant in geweest. Er is geen sprake van oneigenlijke gronden, maar zuiver van juridisch inhoudelijke argumenten.
2.1.9.De rechter heeft de zitting afgesloten met de opmerking dat hij uitspraak ging doen, en dat er dan waarschijnlijk een statutenwijziging van [naam verweerster] zou komen waar verzoekers het wel of niet mee eens zouden zijn. En dan zouden partijen wel verder zien. Er zou dan wellicht een nieuwe procedure volgen. Daarmee heeft de rechter impliciet genoemd wat zijn uitspraak zou inhouden, omdat die statutenwijziging van [naam verweerster] alleen kan plaatsvinden met een voltallig bestuur van [naam verweerster] , dus zou hij het bestuur niet gaan ontslaan. De rechter gaf op deze wijze te kennen dat de verzoeken in zijn uitspraak zouden worden afgewezen. Immers, als de rechter voornemens was de verzoeken wel toe te wijzen, zou het bestuur van [naam verweerster] worden geschorst dan wel ontslagen en zou er geen statutenwijziging van [naam verweerster] kunnen plaatsvinden. Dit heeft verzoekers nogmaals bevestigd in hun vermoeden van partijdigheid van de rechter.
2.1.10.Gelet op alle feiten en omstandigheden zoals hierboven geschetst, zijn verzoekers ervan overtuigd dat de rechter in deze zaak niet onpartijdig heeft gehandeld. Het was overduidelijk dat de rechter het eens was met de standpunten van [naam verweerster] en [naam belanghebbende] , hij leek de juridische materie niet serieus te nemen en sloeg geen acht op inhoudelijke argumenten (of woof deze weg met een ambtshalve toepassing van verjaring). Het was duidelijk dat de rechter en de vertegenwoordiger van de belanghebbende, [naam bestuurder] , op goede voet met elkaar stonden, aldus verzoekers.
2.1.11.Op grond van het vorenstaande is er sprake van feiten en omstandigheden waardoor de onpartijdigheid van de rechter schade zou kunnen lijden. De rechter heeft op de zitting van 18 oktober 2022 de schijn van partijdigheid gewekt.