ECLI:NL:RBROT:2022:11086

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 november 2022
Publicatiedatum
20 december 2022
Zaaknummer
10/110820-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van een groot geldbedrag in een verborgen ruimte in een vrachtwagen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 november 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in Turkije in 1985, die ten laste was gelegd dat hij op of omstreeks 3 mei 2022 in Rotterdam een geldbedrag van € 734.540,- voorhanden had, terwijl hij wist dat dit bedrag afkomstig was uit enig misdrijf. De verdachte was op het moment van de zitting preventief gedetineerd en werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. C.C. Polat. De officier van justitie, mr. H. van Galen, had gevorderd tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, maar de rechtbank kwam tot een andere beslissing.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte als chauffeur van een vrachtwagen was aangehouden, waarbij tijdens een doorzoeking acht gesealde pakketten met bankbiljetten werden aangetroffen, verstopt achter een metalen schot in de vrachtwagen. De rechtbank concludeerde dat het vermoeden gerechtvaardigd was dat het geld afkomstig was uit een misdrijf, en dat de verdachte niet in staat was een verifieerbare verklaring te geven over de herkomst van het geld. De rechtbank achtte het witwassen van het geldbedrag bewezen, en legde een gevangenisstraf op van 12 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast werd het in beslag genomen geldbedrag van € 734.540,- verbeurd verklaard.

De rechtbank motiveerde de straf door te wijzen op de ernst van het feit en de rol van de verdachte in het witwastraject. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan het faciliteren van zware criminaliteit door het geld in het legale betalingsverkeer te brengen. De rechtbank hield rekening met het blanco strafblad van de verdachte en zijn eerdere werkzaamheden als internationaal vrachtwagenchauffeur, wat leidde tot een lagere straf dan geëist door de officier van justitie. De uitspraak benadrukt de noodzaak om witwassen tegen te gaan en de integriteit van het financiële verkeer te waarborgen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/110820-22
Datum uitspraak: 23 november 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] (Turkije) op [geboortedatum01] 1985,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Ter Apel,
raadsman mr. C.C. Polat, advocaat te Breukelen.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 9 november 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H. van Galen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde witwassen en vrijspraak van het in vereniging plegen van dit feit;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf”, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp “afkomstig is uit enig misdrijf”, kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien door het openbaar ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Indien de verdachte zo’n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
De rechtbank leidt uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden af.
Naar aanleiding van een melding van het Team Criminele Inlichtingen is de verdachte aangehouden als chauffeur van een vrachtwagen met het kenteken [kenteken01] (trekker) en [kenteken02] (oplegger). Bij de doorzoeking van de vrachtwagen werden door de verbalisanten acht gesealde pakketten met bankbiljetten aangetroffen. Het geld was verstopt achter een metalen schot aan de voorzijde van de container die op de oplegger stond, nabij de koelmotor. Na telling bleek het te gaan om een bedrag van in totaal € 734.540,-.
Gelet op de hoogte van het geldbedrag en de plek waar het is aangetroffen, acht de rechtbank het vermoeden gerechtvaardigd dat het geldbedrag in de tenlastelegging uit enig misdrijf afkomstig is. Dit betekent dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het geld niet van misdrijf afkomstig is.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring die de verdachte daarover heeft gegeven niet als zo'n verklaring kan worden aangemerkt. Bij zijn verhoor bij de politie op 4 mei 2022 heeft de verdachte verklaard dat een persoon uit Istanbul, bij hem slechts bekend onder de naam ‘ [naam01] ’, contact met hem heeft opgenomen en hem heeft gevraagd bij de fruit- en groenteveiling te Rotterdam spullen in ontvangst te nemen. De verdachte kende deze persoon, die de naam ‘ [naam01] ’ gebruikte, niet. De verdachte heeft het geld in een tas ontvangen bij de groente- en fruitveiling. Bij de overdracht van de tas is aan de verdachte verteld dat het ging om een bedrag van € 735.000,-. Aan de verdachte is verteld dat de persoon waarvoor het geld was bestemd, hiervan een villa met een tuin wilde kopen. Niet is verteld waar het geld vandaan kwam. De verdachte heeft het geld ergens aan de achterkant van de vrachtwagen verstopt, bij de koeling, zoals door de afnemer van het geld in Istanbul was gezegd. De verdachte zou voor het vervoer van het geld € 1.000,- á € 1.500,- betaald krijgen. Op de zitting heeft de verdachte overeenkomstig zijn eerder afgelegde verklaringen verklaard.
De verklaring van de verdachte over de persoon van wie hij het geld heeft gekregen, ‘ [naam01] ’, is onvoldoende concreet en verifieerbaar, omdat hij geen verdere gegevens van deze persoon heeft verstrekt. De officier van justitie hoefde dan ook geen nader onderzoek te verrichten. De verklaring ontkracht het bewijsvermoeden niet. Er is daarom geen andere conclusie mogelijk dan dat het geldbedrag onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is. Uit de verklaring van de verdachte volgt dat hij wist dat het om een groot geldbedrag ging en dat hij het geld zelf in de verborgen ruimte heeft verstopt, zodat de rechtbank vaststelt dat hij daarvan ook wetenschap moet hebben gehad.
Gelet op voornoemde omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde witwassen van € 734.540,-.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Naast bovenstaande bewijsmotivering wordt met deze opgave volstaan, nu de verdachte het overige bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 3 mei 2022, in Nederland
een (totaal) geldbedrag van € 734.540 euro,
Sub b
- voorhanden heeft gehad,
terwijl hij, verdachte, wist dat dat geldbedrag - onmiddellijk of middellijk -
afkomstig was uit enig misdrijf;
De kennelijke verschrijving in de bewezen verklaarde tenlastelegging is in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
witwassen
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan witwassen door in de oplegger van de door hem bestuurde vrachtwagen in een verborgen ruimte acht gesealde pakketten met daarin in totaal een geldbedrag van bijna € 735.000,- voorhanden te hebben. Door middel van witwassen worden de inkomsten uit misdrijven in het legale betalingsverkeer gebracht en wordt de zware criminaliteit gefaciliteerd. Dit is een gevaar voor de integriteit van het financiële en economische verkeer. Bovendien worden deze inkomsten daarmee aan het zicht van de justitiële en fiscale autoriteiten onttrokken. De verdachte heeft zich daar kennelijk niet om bekommerd. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 13 juli 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank komt daarbij tot een lagere gevangenisstraf dan door de officier van justitie is geëist, gelet op de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en de zeer waarschijnlijk beperkte rol van de verdachte in het witwastraject.
Omdat de verdachte geruime tijd werkzaam is geweest als internationaal vrachtwagenchauffeur en gelet op het blanco strafblad van de verdachte, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Daarnaast zal het onder de verdachte in beslag genomen geldbedrag van € 734.540,- verbeurd worden verklaard, omdat het feit met betrekking tot dit geldbedrag is begaan en niet kan worden vastgesteld aan wie het geld toebehoort.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen, waaronder de hieronder besproken verbeurdverklaring, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8..In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het in beslag genomen geldbedrag van € 734.540,- verbeurd te verklaren.
8.2.
Beoordeling
Het in beslag genomen geldbedrag van € 734.540,- zal worden verbeurd verklaard.
Het bewezen feit is met betrekking tot dit voorwerp begaan en niet is kunnen worden vastgesteld aan wie het geldbedrag toebehoort.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte,
groot 5 (vijf) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een
proeftijd, die wordt gesteld op
2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van het voorwerp, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
verklaart verbeurdals bijkomende straf:
- € 734.540,- ( goednummer: [beslagnummer01] );
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M. Riemens, voorzitter,
en mrs. M.V. Scheffers en H. Wielhouwer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Nagtegaal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 23 november 2022.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 3 mei 2022, te Rotterdam, althans in Nederland tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen
(van) een (totaal) geldbedrag van € 734.540 euro, althans een of meer geldbedragen
Sub a
- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de
verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld, dan wel
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op dat /die
voorwerp(en) was/waren, en/of
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat/die voorwerp(en) voorhanden
had(den)
Sub b
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet,
en/of
- gebruik heeft gemaakt
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs
moest(en) vermoeden dat/die geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk -
afkomstig was/waren uit enig misdrijf.