ECLI:NL:RBROT:2022:11061

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 november 2022
Publicatiedatum
19 december 2022
Zaaknummer
C/10/646546 / KG ZA 22-892
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over de opheffing van executoriale beslagen tussen ex-echtgenoten na echtscheiding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een kort geding tussen een man en een vrouw, ex-echtgenoten, over de opheffing van executoriale beslagen die door de vrouw zijn gelegd. De vrouw had beslag gelegd op de bankrekeningen van de man en zijn werkgever, omdat zij meende recht te hebben op een bedrag van € 187.756,50, dat volgens haar voortvloeide uit de verdeling van de huwelijksgemeenschap na hun echtscheiding. De man betwistte echter dat de vrouw over een executoriale titel beschikte voor dit bedrag, aangezien de rechtbank in een eerdere beschikking had bepaald dat de gemeenschap nog niet was verdeeld en dat de vrouw geen recht had op betaling voordat de verkoop van de echtelijke woning was afgerond.

De rechtbank oordeelde dat de vrouw inderdaad geen executoriale titel had voor het gevorderde bedrag, omdat de gemeenschap nog niet was verdeeld en de vrouw dus niet kon aanspraak maken op betaling. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van de man toegewezen en de vrouw bevolen om de executoriale beslagen op te heffen. Tevens werd de vrouw verboden om de beschikking, die de verdeling van de gemeenschap regelt, ten uitvoer te leggen totdat de woning was verkocht en de lening was afgelost. De rechtbank heeft de dwangsommen voor de vrouw vastgesteld op € 500,00 per dag, met een maximum van € 15.000,00.

De uitspraak benadrukt het belang van een duidelijke verdeling van de huwelijksgemeenschap en de noodzaak voor partijen om zich aan de rechterlijke beslissingen te houden voordat zij overgaan tot executie van vorderingen. De rechtbank heeft ook de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/646546 / KG ZA 22-892
Vonnis in kort geding van 30 november 2022
in de zaak van
[eiser01],
wonende te [woonplaats01] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. C.S.M. Ruijgrok te Amsterdam,
tegen
[gedaagde01],
wonende te [woonplaats02] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. H.J. Ruysendaal te Rotterdam.
Partijen worden hierna de man en de vrouw genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 4 november 2022, met producties 1 tot en met 26,
  • de eiswijziging van de man, met producties 27 tot en met 32,
  • de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie, met producties 1 tot en met 3,
  • de aanvullende producties 33 tot en met 42 van de man,
  • de mondelinge behandeling, gehouden op 16 november 2022,
  • de pleitnota van mr. Ruijgrok.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Op 10 november 2007 zijn partijen in gemeenschap van goederen gehuwd.
2.2.
Tijdens het huwelijk hebben partijen een woning aan de [adres01] , [postcode01] te [plaats01] gekocht. Voor de aankoop daarvan hebben zij een hypothecaire lening bij ING Bank N.V. (hierna ook: ING) afgesloten. Op 1 februari 2016 hebben zij deze lening afgelost met een door hen geleend bedrag van de onderneming van de man, [bedrijf01] (hierna: [bedrijf01] ), van in totaal € 453.700,00.
2.3.
In de huwelijksgemeenschap valt tevens een op naam van de vrouw staande woning aan de [adres02] , [postcode02] in [plaats01] .
2.4.
Op 15 december 2020 heeft de vrouw een verzoek tot echtscheiding met nevenvoorzieningen bij deze rechtbank ingediend.
2.5.
Bij beschikking van 22 februari 2022 (hierna: de beschikking) heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De beschikking is op 4 juli 2022 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Ten aanzien van de verdeling van de gemeenschap heeft de rechtbank, voor zover van belang, overwogen en beslist:
“(…)
Wettelijke peildatum
3.7.4.
Op grond van artikel 1:99 lid 1 aanhef en onder b BW is de peildatum voor de
omvang van de huwelijksgemeenschap de datum waarop het verzoekschrift tot
echtscheiding is ingediend, te weten 15 december 2020.
Echtelijke woning [adres01]
3.7.5.
De rechtbank bepaalt dat de verkoop van de echtelijke woning geschiedt op de
volgende wijze.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen al een makelaar hebben.
Partijen verrichten zo spoedig mogelijk de volgende handelingen:
  • invullen en ondertekenen van door de makelaar geleverde formulieren ten behoeve van de opdracht tot verkoop,
  • aanleveren van door de makelaar verzochte documenten;
  • betaling van hun deel van de aanbetaling aan de makelaar, binnen de gestelde betalingstermijn van de makelaar,
  • leveren van een set sleutels aan de makelaar, binnen de door de makelaar gestelde termijn,
  • meewerken aan het bepalen van de verkoopprijs of de vraag- en laatprijs, binnen de door de makelaar gestelde termijn,
  • meewerken aan geplande bezichtigingen,
  • zorgen dat huis en tuin verzorgd ogen voor iedere bezichtiging,
  • alle andere handelingen die noodzakelijk zijn voor de verkoop en oplevering van de woning, waartoe zowel door de makelaar als in een later stadium door de notaris verzocht wordt, binnen de door hen gestelde termijnen,
  • het tekenen van de koopovereenkomst,
  • het meewerken aan de levering van de echtelijke woning via de notaris, waaronder het tekenen van de transportakte of een volmacht binnen de door de notaris gestelde termijn.
3.7.6.
Bij dit alles geldt nog het volgende:
  • voor het geval partijen niet in onderling overleg tot overeenstemming komen over de te hanteren verkoopprijs en of de vraag- en laatprijs, zal de makelaar deze bindend vaststellen, alsmede een eventuele wijziging van de te hanteren vraag- en laatprijs in geval verkoop uitblijft,
  • in het geval de makelaar de verkoopprijs en/of vraag- en laatprijs bindend heeft vastgesteld, hanteren partijen deze bij de verkoop van de echtelijke woning aan een derde,
  • partijen dragen de aan de verkoop verbonden kosten ieder bij helfte,
  • als de makelaar de opdracht tot verkoop van de echtelijke woning teruggeeft wegens gebrek aan medewerking van de zijde van een van partijen, voldoet de meewerkende partij de kosten die de makelaar in rekening brengt. Dit geldt ook voor schade en of extra onkosten veroorzaakt door het niet-meewerken van een partij bij de afwikkeling bij de notaris en door het niet correct opleveren van het huis aan kopers,
  • met de verkoopopbrengst van de woning en de opbrengst van de polissen die zijn gekoppeld aan de hypothecaire lening wordt de hypothecaire lening afgelost. Als na aflossing een hypothecaire schuld resteert, dragen partijen deze gelijkelijk. Als na aflossing een overwaarde resteert, verdelen partijen deze gelijkelijk.
De woning aan de [adres02] te [plaats01]
3.7.7.
Tussen partijen is niet in geschil dat deze woning aan de vrouw zal worden toegedeeld. De vrouw draagt er zorg voor dat de bank de man ontslaat uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening.
3.7.8.
De woning moet nog worden getaxeerd. De rechtbank bepaalt dat dit geschiedt op de volgende wijze. Binnen twee weken na deze beschikking selecteert de vrouw drie taxateurs en stuurt deze selectie naar de man. Na ontvangst daarvan kiest de man binnen één week uit die selectie de taxateur. Daarna verlenen partijen zo spoedig mogelijk alle medewerking die noodzakelijk is voor de taxatie van de woning.
3.7.9.
Als de waarde van de woning hoger is dan de hypothecaire schuld, nadat de aanspraken van de aan de hypothecaire geldlening gekoppelde levensverzekering daarop in mindering zijn gebracht, is sprake van overwaarde. De vrouw moet de helft van de overwaarde aan de man voldoen of verrekenen.
3.7.10.
Als de waarde van de woning lager is dan de hypothecaire schuld, nadat de aanspraken van de aan de hypothecaire geldlening gekoppelde levensverzekering daarop in mindering zijn gebracht, is sprake van onderwaarde. De man moet de helft van de onderwaarde aan de vrouw voldoen.
(…)
De onderneming van de man
3.7.13.
Tussen partijen is niet in geschil dat de aandelen van de onderneming aan de man dienen te worden toegedeeld, onder verrekening van de helft van de waarde aan de vrouw. In geschil is wel de hoogte van de waarde en het uiteindelijke bedrag dat de vrouw toekomt.
3.7.14.
De rechtbank neemt net als partijen, het rapport van [naam01] van Aprecio Advies B.V. van 1 december 2021 als uitgangspunt. In tabel 6 van dit rapport is een te verrekenen aandelenwaarde per 31 december 2020 vermeld van € 610.372,-. (De vrouw noemt in haar pleitaantekeningen een bedrag van € 617.372,- maar dit bedrag kan de rechtbank niet plaatsen). De rechtbank neemt daarom de waarde van € 610.372,- als uitgangspunt. De helft daarvan komt de vrouw toe, te weten € 305.186,-, te verminderen met de (huidige) latente belastingclaim van 26.9 %. Deze belastingclaim bedraagt geen 26,25 % zoals de vrouw stelt, omdat het niet gaat om liquidatie (box 2) maar om overdracht van aandelen. De toe te delen waarde die resteert bedraagt daarmee
€ 223.091,-.
3.7.15.
Tussen partijen is niet in geschil dat op deze waarde de helft van de rekening-courantschuld van de man aan de onderneming in mindering moet worden gebracht. De rechtbank stelt vast dat op basis van de jaarstukken zoals die door de man in het geding zijn gebracht de stand van deze rekening-courant op 31 december 2020 € 81.670,- bedraagt. Uit het al genoemde rapport van Aprecio volgt een bedrag van € 62.265,- op basis van eerdere voorlopige jaarstukken. De man onderbouwt echter niet wat de ontwikkeling is van de rekening-courant tussen 15 december 2020 (peildatum) en 31 december 2020. De rechtbank gaat daarom uit van de hoogte zoals dat is opgenomen in het rapport van Aprecio. De toe te delen waarde die resteert bedraagt € 191.959,-.
3.7.16.
Ten slotte heeft de vrouw nog een schuld aan de onderneming van de man. De rechtbank is van oordeel dat ook die schuld moet worden verrekend. De vrouw stelt onweersproken dat de hoogte van die schuld op peildatum € 12.235,- bedraagt, zodat de helft daarvan, te weten € 6.117,50, in mindering komt op het bedrag van € 191.959,-. Het door de man aan de vrouw te betalen bedrag dat resteert is daarmee € 185.841,-
3.7.17.
Met betrekking tot de rekening-courantschuld van de man en de schuld van de vrouw aan de onderneming van de man volgt uit het voorgaande, dat de man gehouden is deze als zijn eigen schulden te voldoen en de vrouw hiervoor zal vrijwaren. Het door de vrouw al afgeloste deel op de schuld van de eenmanszaak van € 4.419,50 (het verschil tussen € 12.235 en € 7.815,50) zal de man aan de vrouw in dat kader nog moeten vergoeden. Daarmee komt het door de man te betalen bedrag op € 190.260,50.
Banksaldi
3.7.18.
Partijen zijn het erover eens dat de banksaldi op de peildatum van de bij partijen genoegzaam bekende bankrekeningen bij helfte worden verdeeld, waarbij heeft te gelden dat iedere partij op eerste verzoek van de ander meewerkt aan opheffing van de gezamenlijke bankrekeningen.
Belasting teruggaaf 2020
3.7.19.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man verklaard dat hij over het jaar 2020 een belastingteruggaaf van € 6.900,- ontvangt. De helft daarvan zal hij aan de vrouw uitkeren.
(…)
Lijfrentepolis
3.7.21
Partijen hebben overeenstemming bereikt met betrekking tot de lijfrente als volgt:
De actuele waarde van de lijfrente van € 80.553,- die de man heeft opgebouwd in [bedrijf01] wordt bij helfte verdeeld als volgt:
De man zal de helft van deze lijfrenteaanspraak aan de vrouw overdragen met wijziging van de begunstiging. De waarde van het afgesplitste deel (40.276,-) zal daartoe door de B.V. worden afgestort voor een lijfrente die de vrouw zelfstandig zal afsluiten. De afstorting door de B.V. zal rechtstreeks naar de bank of de verzekeraar plaatsvinden. De man dient de B.V. de opdracht te geven tot afstorting, welke geacht wordt plaats te vinden binnen twee weken nadat de vrouw bij de man schriftelijk heeft aangegeven bij welke bank of verzekeraar zij de lijfrente wenst af te sluiten.
(…)

4..De beslissing

De rechtbank:
(…)
4.9.
gelast de wijze van verdeling van de gemeenschap zoals weergegeven onder de
rechtsoverwegingen van 3.7. e.v.;
4.10.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad, behalve ten aanzien van de
echtscheiding;
(…)”
2.6.
Bij e-mail van 11 mei 2022 heeft de advocaat van de vrouw aan de advocaat van de man bericht dat de vrouw recht stelt te hebben op betaling door de man van een bedrag van in totaal € 191.631,69. Daarbij heeft de advocaat van de vrouw opgemerkt dat dan nog uitvoering dient te worden gegeven aan de verrekening van de overwaarden van de onroerende zaken.
2.6.1.
Bij e-mail van 19 mei 2022 heeft de advocaat van de man geantwoord dat de man uitkomt op een bedrag van in totaal € 183.093,44 + 50% belastingteruggave. Daarbij heeft zij opgemerkt dat het juist is dat ieder van partijen recht heeft op de helft van de overwaarde van de woningen aan de [adres03] en de [adres02] .
2.6.2.
Bij e-mail van 8 juli 2022 heeft de advocaat van de vrouw namens de vrouw voorgesteld om uit te gaan van € 191.631,69 (€ 188.181,70 + de belastingteruggave van
€ 3.450,00).
2.6.3.
Bij e-mail van 12 juli 2022 heeft de advocaat van de man laten weten dat de man akkoord gaat met het voorstel van de vrouw. Daarbij heeft zij opgemerkt dat met de voormalig advocaat van de vrouw (mr. S. Braun) is overeengekomen dat het door de man verschuldigde bedrag uit de verkoopopbrengst van de woning aan de [adres03] wordt betaald.
2.7.
Bij e-mail van 20 juli 2022 heeft de advocaat van de vrouw een taxatierapport van [naam02] (hierna: [naam02] ) van Molenaar Taxaties aan de advocaat van de man gezonden. Daarin is de marktwaarde van de woning aan de [adres02] per 15 december 2020 bepaald op € 470.000,00 en per 2 mei 2022 op € 540.000,00.
2.8.
Op 3 september 2022 heeft de man de helft van de belastingteruggave (een bedrag van € 3.482,50) aan de vrouw betaald.
2.9.
Bij e-mail van 8 september 2022 heeft de advocaat van de man aan de advocaat van de vrouw bericht dat de man het niet eens is met de taxatie van de woning aan de [adres02] . Volgens de man heeft de verdeling van de woning met de beschikking plaatsgevonden en dient de marktwaarde daarom per 22 februari 2022 te worden vastgesteld.
2.10.
Bij e-mail van 16 september 2022 heeft de advocaat van vrouw aan de advocaat van de man medegedeeld dat de beschikking duidelijk is en dat de vrouw het vertrouwen in een correcte afloop zonder dwangmaatregelen kwijt is.
2.11.
Bij exploot van 5 oktober 2022 heeft de deurwaarder de beschikking in opdracht van de vrouw aan de man betekend. Daarbij is het bevel gedaan om krachtens de beschikking binnen twee dagen een bedrag van € 191.383,47 te voldoen en [bedrijf01] de opdracht te geven tot afstorting van de helft van de lijfrenteaanspraak.
2.12.
Bij exploot van 13 oktober 2022 heeft de vrouw ten laste van de man executoriaal beslag doen leggen onder zijn werkgever, [bedrijf02] (hierna ook: [bedrijf02]), voor een bedrag van € 187.756,50 (exclusief kosten).
2.13.
Bij exploot van 24 oktober 2022 heeft de vrouw ten laste van de man executoriaal beslag doen leggen onder ING.

3..Het geschil

in conventie
3.1.
De man vordert – na wijziging van zijn eis – dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
de vrouw veroordeelt om het executoriale beslag onder [bedrijf02] binnen een dag na betekening van het vonnis op te heffen en opgeheven te houden, op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 per dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, dan wel een dwangsom die de voorzieningenrechter redelijk en billijk acht,
de vrouw veroordeelt om het executoriale beslag onder ING binnen een dag na betekening van het vonnis op te heffen en opgeheven te houden, op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 per dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, dan wel een dwangsom die de voorzieningenrechter redelijk en billijk acht,
de vrouw verbiedt, op straffe van voormelde dwangsom, de executie van de beschikking, voor zover deze ziet op de verdeling van de huwelijksgemeenschap, aan te vangen, althans voort te zetten, vóórdat de woning aan de [adres03] door partijen aan een derde is verkocht en geleverd en partijen de door hen bij [bedrijf01] afgesloten lening volledig hebben afgelost,
de vrouw veroordeelt de door haar na het leggen van de executoriale beslagen onder EDSN, ING en eventuele andere derden geïncasseerde bedragen binnen een dag na betekening van dit vonnis aan de man te voldoen,
de vrouw veroordeelt om op eerste verzoek van de man haar volledige medewerking te verlenen aan een taxatie van de woning aan de [adres02] per 22 februari 2022 door [naam02] , op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 per dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, dan wel een redelijk en billijk te achten dwangsom,
de vrouw veroordeelt om vanaf 8 juli 2022 (datum inschrijving echtscheiding) [de vzr leest: 4 juli 2022] 50% te dragen van de eigenaarslasten van de woning aan de [adres03] ,
de vrouw veroordeelt in de kosten van de procedure.
3.2.
De vrouw voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van de vrouw in de kosten van de procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.
in reconventie
3.4.
De vrouw vordert dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
  • primair: de man veroordeelt tot betaling vanuit [bedrijf01] van € 187.756,50 +
    € 1.750,44 + € 40.276,00,
  • subsidiair: indien besloten wordt tot opheffing van de beslagen, de man veroordeelt tot zekerheidsstelling ter hoogte van € 257.000,00,
met veroordeling van de man in de kosten van de procedure.
3.5.
De man voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4..De beoordeling

in conventie

4.1.
De man heeft zijn eis gewijzigd. Daartegen heeft de vrouw geen bezwaar gemaakt. Nu ook de voorzieningenrechter de eiswijziging niet in strijd acht met de eisen van een goede procesorde, wordt recht gedaan op de gewijzigde eis (zie 3.1. hiervoor).
4.2.
Het spoedeisend belang van de man bij zijn vordering tot – kort gezegd – opheffing van de executoriale beslagen vloeit voort uit de aard van die vordering.
4.3.
De vrouw meent dat deze zaak niet geschikt is om in kort geding te worden behandeld. De voorzieningenrechter overweegt dat van de in artikel 256 Rv opgenomen bevoegdheid om een voorziening vanwege de complexiteit van de zaak te weigeren (zeer) terughoudend gebruik moet worden gemaakt. De in de jurisprudentie aangenomen gevallen waarin daarvoor aanleiding kan zijn – de feiten zijn niet helder of de gevolgen van de te nemen beslissing zijn niet te overzien – doen zich hier ook niet voor.
4.4.
De man stelt dat de vrouw de executoriale beslagen ten onrechte heeft doen leggen, omdat zij voor het bedrag van € 187.756,50 niet over een executoriale titel beschikt. De vrouw weerspreekt dit. Volgens haar kan de beschikking ten uitvoer worden gelegd, nu deze uitvoerbaar bij voorraad is verklaard en daartegen geen hoger beroep is ingesteld.
4.5.
De voorzieningenrechter overweegt dat in 4.9. van de beschikking de wijze van verdeling van de huwelijksgemeenschap is gelast, zoals weergegeven in 3.7. e.v. Daarmee heeft de rechtbank partijen handvatten gegeven om met elkaar tot een afwikkeling te kunnen komen. Hoewel in 3.7.17. van de beschikking is overwogen dat de man vanwege de toedeling van de aandelen in [bedrijf01] € 190.260,50 aan de vrouw dient te betalen, gaat het hier om een bestanddeel van de te verdelen gemeenschap. Pas nadat de gemeenschap is verdeeld, kan worden vastgesteld welke bedragen partijen in totaal hebben ontvangen en wat – in dit geval – de man wegens overbedeling aan de vrouw verschuldigd is. Dit betekent dat de woning aan de [adres03] eerst moet worden verkocht en de overwaarde van de woning aan de [adres02] eerst vast dient komen te staan, alvorens de vrouw aanspraak kan maken op betaling door de man.
4.6.
Nu de rechtbank het bedrag van de overbedelingsvordering niet heeft vastgesteld en de man dus niet tot betaling is veroordeeld, beschikt de vrouw niet over een executoriale titel voor het bedrag van € 187.756,50. Zoals de man stelt, betreft dit bedrag een door de vrouw zelf berekend bedrag, waarvan overigens niet geheel duidelijk is hoe zij daartoe gekomen is. De executoriale beslagen dienen derhalve te worden opgeheven. De stelling van de vrouw dat er voldoende geld in de onderneming van de man zit om de vrouw te kunnen betalen, leidt niet tot een andere uitkomst. Een executoriale titel ontbreekt immers. Ook de door de advocaat van de man tijdens de mondelinge behandeling gedane mededeling dat uit de verdeling ten minste een bedrag van € 150.000,00 door de man aan de vrouw moet worden voldaan, rechtvaardigt niet de conclusie dat de man thans tot betaling dient over te gaan. Zoals reeds overwogen, dient de gemeenschap eerst de worden verdeeld. Gelet op het vorenstaande worden de vorderingen onder 1 en 2 toegewezen. Daarbij worden de dwangsommen beperkt tot € 500,00 per dag, tot een maximum van € 15.000,00.
4.7.
Nu de vrouw zonder titel executoriaal beslag heeft gelegd, bestaat aanleiding om de vordering onder 3 eveneens toe te wijzen, in die zin dat het de vrouw wordt verboden om de beschikking, voor zover deze ziet op de verdeling van de gemeenschap, ten uitvoer te leggen. Hoewel de gemeenschap eerst dient te worden verdeeld, wordt daaraan toegevoegd dat dit verbod geldt zolang de woning aan de [adres03] niet is verkocht en de lening van [bedrijf01] niet is afgelost. De gevorderde dwangsom wordt beperkt tot € 500,00 per dag, tot een maximum van € 15.000,00. Gelet op de proceshouding van de advocaat van de vrouw wordt nog opgemerkt dat het in het belang van beide partijen is dat de woning een de [adres03] zo spoedig mogelijk wordt verkocht. Hoewel partijen na de beschikking op een funderingsprobleem zijn gestuit, lijken zij het erover eens dat (de kosten van) het herstel daarvan bij de koper moet worden gelegd. Weliswaar zal verkoop tot een lagere opbrengst leiden, maar de impasse tussen partijen kan daarmee worden doorbroken.
4.8.
De opheffing van de executoriale beslagen heeft tot gevolg dat reeds geïncasseerde bedragen door de vrouw aan de man dienen te worden terugbetaald. Hoewel geen informatie is overgelegd waaruit blijkt over welke bedragen het gaat, weet de vrouw, althans de deurwaarder, wat is ontvangen. De vordering onder 4 wordt dan ook toegewezen.
4.9.
De vrouw heeft de woning aan de [adres02] laten taxeren per 15 december 2020. Volgens de man is deze datum niet juist en dient de woning te worden getaxeerd per de datum van de feitelijke verdeling (22 februari 2022).
4.10.
In 3.7.4. van de beschikking is overwogen dat op grond van artikel 1:99 lid 1 aanhef en onder b BW de peildatum voor de omvang van de gemeenschap de datum is waarop het verzoekschrift tot echtscheiding is ingediend, te weten 15 december 2020. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter dient bij de taxatie van de woning aan de [adres02] ook van deze peildatum te worden uitgegaan. De vrouw wordt gevolgd in haar stelling dat andere bestanddelen in de beschikking eveneens per 15 december 2020 zijn gewaardeerd. Dat de voormalig advocaat van de vrouw in haar pleitnota als peildatum voor de waardering van de bestanddelen van de gemeenschap de datum van verdeling heeft genoemd, maakt dit niet anders. De rechtbank heeft dit immers niet overgenomen in de beschikking. De vordering onder 5 wordt dan ook afgewezen.
4.11.
De man vordert op grond van artikel 3:172 BW dat de vrouw met ingang van 4 juli 2022 de helft van de eigenaarslasten van de woning aan de [adres03] voldoet. De man stelt daartoe dat de verkoop vanwege het funderingsprobleem veel meer tijd in beslag neemt dan waar partijen en de rechtbank van uit zijn gegaan. De vrouw stelt dat de vordering moet worden afgewezen, omdat één en ander verrekend wordt bij de levering van de woning.
4.12.
Hoewel de vrouw als mede-eigenaar gehouden is om de helft van de eigenaarslasten te voldoen, kan haar niet worden verweten dat de woning nog niet is verkocht. Afgezien van het feit dat sprake is van een funderingsprobleem, heeft de vrouw tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat zij alles in het werk heeft gesteld om de woning te verkopen. De man heeft dat niet weersproken. Daar komt bij dat de man geen concreet bedrag heeft gevorderd. Hoewel hij stelt dat hij maandelijks € 936,59 aan eigenaarslasten betaalt, heeft de vrouw tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat het om € 700,00 zou gaan. Nu geen nadere stukken zijn overgelegd en onduidelijk is van welk bedrag dient te worden uitgegaan, wordt de vordering onder 6 afgewezen.
4.13.
Gelet op de relatie tussen partijen worden de proceskosten tussen hen gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
in reconventie
4.14.
De vrouw vordert primair betaling vanuit [bedrijf01] van het bedrag van
€ 187.756,50, € 1.750,00 aan te verrekenen banksaldo en € 40.276,00 aan lijfrente. Los van het feit dat [bedrijf01] geen partij is in deze procedure, zij herhaald dat eerst moet worden verdeeld voordat de overbedelingsvordering kan worden vastgesteld. De vordering van € 187.756,50 is daarom niet toewijsbaar. Hetzelfde geldt voor het bedrag van
€ 1.750,00, waarvan overigens onduidelijk is waar de vrouw dit op baseert.
4.15.
In 3.7.21. van de beschikking staat dat de man de helft van de lijfrenteaanspraak aan de vrouw zal overdragen en dat de waarde van het afgesplitste deel daartoe door [bedrijf01] zal worden afgestort voor een lijfrente die de vrouw zelfstandig zal afsluiten. Verder is overwogen dat de man [bedrijf01] de opdracht tot afstorting dient te geven, welke geacht wordt plaats te vinden binnen twee weken nadat de vrouw bij de man schriftelijk heeft aangegeven bij welke bank of verzekeraar zij de lijfrente wenst af te sluiten. Hoewel de vrouw daarmee al voor de verdeling aanspraak lijkt te kunnen maken op lijfrente, heeft zij haar vordering niet voldoende onderbouwd. Daar komt bij dat de vrouw vordert dat de man wordt veroordeeld tot betaling vanuit [bedrijf01] en de vordering op deze wijze niet kan worden toegewezen. Onduidelijk is wat bedoeld wordt met een veroordeling van de man tot betaling vanuit [bedrijf01] . Daarnaast heeft de vrouw in haar vordering niet tot uitdrukking gebracht naar welke bank of verzekeraar de lijfrente dient te worden overgemaakt. Dit leidt ertoe dat de vordering wordt afgewezen.
4.16.
De vrouw vordert, nu de beslagen worden opgeheven, subsidiair dat de man zekerheid stelt ter hoogte van een overbruggingskrediet van € 257.000,00. Volgens de vrouw wordt dit krediet per 1 april 2023 beëindigd en dient zij dan af te lossen. De vrouw heeft niet toegelicht waarom de man thans zekerheid zou moeten stellen voor het overbruggingskrediet. Nu een onderbouwing van de vordering ontbreekt, wordt de subsidiaire vordering eveneens afgewezen.
4.17.
Gelet op de relatie tussen partijen worden de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5..De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
5.1.
veroordeelt de vrouw om het executoriale beslag onder [bedrijf02], gevestigd te ( [postcode03] ) [plaats02] aan de [adres04] , binnen een dag na betekening van dit vonnis op te heffen en opgeheven te houden,
5.2.
veroordeelt de vrouw om aan de man een dwangsom te betalen van € 500,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de in 5.1. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 15.000,00 is bereikt,
5.3.
veroordeelt de vrouw om het executoriale beslag onder ING Bank N.V. binnen een dag na betekening van het vonnis op te heffen en opgeheven te houden,
5.4.
veroordeelt de vrouw om aan de man een dwangsom te betalen van € 500,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de in 5.3. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 15.000,00 is bereikt,
5.5.
verbiedt de vrouw om de beschikking, voor zover deze ziet op de verdeling van de huwelijksgemeenschap, ten uitvoer te leggen voordat de woning aan de [adres01] , [postcode01] te [plaats01] door partijen aan een derde is verkocht en geleverd en partijen de door hen bij [bedrijf01] afgesloten lening volledig hebben afgelost,
5.6.
veroordeelt de vrouw om aan de man een dwangsom te betalen van € 500,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de in 5.5. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 15.000,00 is bereikt,
5.7.
veroordeelt de vrouw om de door haar na het leggen van de executoriale beslagen onder [bedrijf02], ING Bank N.V. en eventuele andere derden geïncasseerde bedragen binnen een dag na betekening van dit vonnis aan de man te voldoen,
5.8.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.9.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.10.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.11.
wijst de vorderingen af,
5.12.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.T. Frima en in het openbaar uitgesproken op 30 november 2022.