ECLI:NL:RBROT:2022:11048

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 oktober 2022
Publicatiedatum
19 december 2022
Zaaknummer
645743 / HA RK 22-1026
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in strafzaak tegen verdachte na opheffing voorlopige hechtenis

Op 14 oktober 2022 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Rotterdam een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door verzoekers, benadeelde partijen in de strafzaak tegen de verdachte. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de beslissing van de rechters om de voorlopige hechtenis van de verdachte op te heffen, een beslissing die volgens verzoekers onterecht was genomen. Verzoekers voerden aan dat de rechters de schijn van vooringenomenheid hadden gewekt door deze beslissing te nemen kort na de zitting, waarin de verdediging kritiek had geuit op de gang van zaken rondom het tussenvonnis. De rechters stelden echter dat de beslissing tot opheffing van de voorlopige hechtenis zorgvuldig was genomen en dat er geen sprake was van vooringenomenheid.

De wrakingskamer oordeelde dat verzoekers ontvankelijk waren in hun verzoek, maar dat de gronden voor wraking niet voldoende waren. De rechtbank benadrukte dat een wrakingsverzoek niet kan worden gebaseerd op een rechterlijke beslissing als zodanig, en dat de drempel voor het aannemen van vooringenomenheid hoog is. De rechtbank concludeerde dat de aangevoerde gronden, waaronder de snelheid van de beslissing tot opheffing van de voorlopige hechtenis, niet voldoende waren om de schijn van vooringenomenheid aan te nemen. Het verzoek tot wraking werd daarom afgewezen.

De beslissing werd genomen door de voorzitter mr. R.R. Roukema en de rechters mr. S.C.C. Hes-Bakkeren en mr. N. Doorduijn, en werd uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier J.A. Faaij. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Wrakingskamer
zaaknummer: C/10/645743 / HA RK 22-1026
Beslissing van 14 oktober 2022
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
de heer [naam verzoeker]
en
mevrouw [naam verzoekster],
beiden wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoekers,
advocaten mr. H.J.E. Korteweg en mr. A.J. van der Duijn Schouten,
strekkende tot de wraking van
mr. C. Vogtschmidt, mr. K. Bakker en mr. J.J. Klomp,
rechters in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechters.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van deze wrakingsprocedure blijkt uit:
  • het schriftelijke wrakingsverzoek van verzoekers van 6 oktober 2022, in de strafzaak met parketnummer 10-073149-22 (hierna: de strafzaak);
  • de e-mail van mr. V.H. Hammerstein, de advocaat van de verdachte in de strafzaak, de heer [naam verdachte] (hierna: de verdachte), van 10 oktober 2022;
  • de schriftelijke reactie van de rechters van 11 oktober 2022;
  • de e-mail van officier van justitie mr. J. Spaans van 11 oktober 2022;
  • de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 12 oktober 2022.
1.2.
Aan de wrakingskamer is ter beschikking gesteld het dossier van de strafzaak, waarin zich onder meer bevinden:
  • de processen-verbaal van de terechtzittingen van 1 juli 2022 en 4 oktober 2022;
  • het tussenvonnis van 15 juli 2022;
  • het bevel opheffing voorlopige hechtenis van verdachte van 4 oktober 2022.
1.3.
Bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 12 oktober 2022 zijn verschenen:
  • verzoekers en hun hiervoor genoemde advocaten;
  • rechters mr. Vogtschmidt en mr. Klomp.
1.4.
Rechter mr. Bakker, officier van justitie mr. J. Spaans en mr. V.H. Hammerstein hadden voorafgaand aan de mondelinge behandeling laten weten niet te zullen verschijnen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechters in de strafzaak. In die zaak heeft de inhoudelijke behandeling plaatsgevonden op 1 juli 2022. Daarna hebben de rechters op 15 juli 2022 een tussenvonnis gewezen. In dat tussenvonnis is het onderzoek heropend en is de officier van justitie nader onderzoek opgedragen, zoals in dat vonnis omschreven. Vervolgens heeft er een pro forma behandeling plaatsgevonden op 23 september 2022. Uiteindelijk is de inhoudelijke behandeling vervolgd en afgerond op 4 oktober 2022. Aan het einde van die zitting hebben de rechters bepaald dat zij op 18 oktober 2022 vonnis zullen wijzen. Na afloop van de zitting van 4 oktober 2022 hebben de rechters bij afzonderlijk bevel van dezelfde datum de voorlopige hechtenis van de verdachte opgeheven.
2.2.
Verzoekers hebben –samengevat – het volgende aan hun verzoek ten grondslag gelegd:
2.2.1.
Verzoekers hebben zich als benadeelde partij gevoegd in de strafzaak tegen de verdachte. Zij zijn geen partij als bedoeld in artikel 512 Sv, maar als benadeelde partij kunnen ook zij aanspraak maken op de bescherming van artikel 6 EVRM, waarin onder meer het recht op een eerlijke behandeling door een onpartijdig gerecht is vastgelegd. Dat maakt dat zij een wrakingsverzoek kunnen doen.
2.2.2.
De verdachte wordt verdacht van een ernstig geweldsmisdrijf tegen verzoekers, namelijk een roofoverval. Het bewijs tegen de verdachte is omvangrijk en zeer overtuigend.
2.2.3.
Op 15 juli 2022 hebben de rechters een tussenvonnis gewezen, waarin is bepaald dat nader onderzoek moet worden verricht. Zij oordeelden toen dat de ernstige bezwaren voor de voorlopige hechtenis op dat moment nog onverkort aanwezig waren. Op 23 september 2022 heeft een pro forma zitting plaatsgevonden. De voorlopige hechtenis is op dat moment niet beëindigd. Kennelijk waren de ernstige bezwaren, naar het oordeel van de rechters, op dat moment nog altijd onverkort aanwezig.
2.2.4.
Op 4 oktober 2022 is het onderzoek ter terechtzitting voortgezet. Het bewijs tegen de verdachte was op dat moment omvangrijker en verder uitgewerkt dan op 15 juli 2022 en gelijk aan het bewijs op 23 september 2022, toen de ernstige bezwaren nog onverkort aanwezig waren. De verdediging heeft op 4 oktober 2022 ernstige kritiek op de rechters geuit vanwege de gang van zaken rondom het tussenvonnis. De rechters zouden het Openbaar Ministerie een 'tweede ronde' hebben gegund. In deze tweede ronde heeft het bewijs zich verder opgestapeld tot een zeer overtuigend geheel. De verdediging was hier, om begrijpelijke redenen, niet gelukkig mee.
2.2.5.
De verdediging leek grotendeels te berusten in de kracht van het bewijs tegen de verdachte. Zijn advocaat heeft weliswaar vrijspraak bepleit, maar op 4 oktober 2022 niet gevraagd om opheffing van de voorlopige hechtenis. Desondanks heeft de rechtbank nog dezelfde dag besloten de voorlopige hechtenis op te heffen wegens het ontbreken van ernstige bezwaren.
2.2.6.
De beslissing tot opheffing van de voorlopige hechtenis is in zeer korte tijd na de zitting genomen, in (maximaal) ongeveer één uur. Dat blijkt uit het tijdstip waarop de officier van justitie verzoekers informeerde over de genomen beslissing. De rechtbank heeft dus een zeer gehaaste beslissing genomen. Gelet op de omvang van het zeer overtuigende bewijs en de eerdere beslissingen van de rechtbank over de voorlopige hechtenis en de aanwezigheid van ernstige bezwaren, is de opheffing van de voorlopige hechtenis onbegrijpelijk. In het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten kan dit oordeel niet anders worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechters. Zij hebben de indruk gewekt te hebben toegegeven aan de kritiek van de verdediging op hun tussenvonnis. Daarmee hebben zij de schijn gewekt bevoordeeld te zijn ten gunste van de verdachte en ten nadeel van verzoekers. Te verwachten valt dat de rechters de verdachte, ondanks het bewijs, zullen vrijspreken.
2.3.
De rechters hebben laten weten niet in de wraking te berusten en hebben – kort samengevat – als volgt op het verzoek gereageerd:
2.3.1.
De rechters plaatsen kanttekeningen bij de ontvankelijkheid van verzoekers. Volgens artikel 512 Sv kunnen alleen de verdachte en het Openbaar Ministerie de behandelend rechters wraken. Weliswaar volgt uit de jurisprudentie dat ook een benadeelde partij het recht toekomt om een wrakingsverzoek in te dienen, maar deze mogelijkheid lijkt zich te beperken tot beslissingen of uitlatingen die verband houden met de vordering van de benadeelde partij. In dit geval richt het verzoek zich tegen de beslissing om de voorlopige hechtenis van de verdachte op te heffen, een beslissing waar de benadeelde partij in beginsel buiten staat. Niet-ontvankelijkheid van verzoekers ligt dan in de rede.
2.3.2.
Het onderzoek ter zitting heeft aanvankelijk plaatsgevonden op 1 juli 2022. De rechtbank is daarna tot de conclusie gekomen dat het onderzoek niet volledig was en heeft het onderzoek heropend. De officier van justitie heeft – kort gezegd – de opdracht gekregen nader onderzoek te verrichten. De officier van justitie heeft dit onderzoek laten uitvoeren en heeft van de gelegenheid gebruik gemaakt ook nog andere aanvullende stukken aan het dossier toe te voegen. De officier van justitie heeft op de nieuwe zitting van 4 oktober 2022 de stukken toegelicht. De verdediging heeft ter zitting zich uitgelaten over de heropening en over de aanvullende stukken.
2.3.3.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten en is op basis van alle stukken tot de conclusie gekomen dat er niet langer ernstige bezwaren zijn voor de feiten waarvoor de voorlopige hechtenis was bevolen. In die situatie dient de rechtbank ambtshalve te beslissen over de voorlopige hechtenis. Dat is wat de rechtbank heeft gedaan. Uit het enkele feit dat de rechtbank het standpunt van de benadeelde partijen over de ernstige bezwaren niet volgt, blijkt geen (schijn van) vooringenomenheid. Een nadere onderbouwing voor (de schijn van) vooringenomenheid ontbreekt.
2.3.4.
De rechters hechten eraan te vermelden dat zij voor de beraadslaging en het nemen van de gewraakte beslissing zorgvuldig de tijd hebben genomen. Over de inhoud van die beraadslaging kunnen zij geen mededelingen doen, omdat zij dan het geheim van de raadkamer zouden verbreken. Dit is niet toegestaan.

3.De beoordeling

3.1.
Ontvankelijkheid van het wrakingsverzoek
3.1.1.
Artikel 512 Sv bepaalt dat de verdachte of het openbaar ministerie een verzoek tot wraking kunnen doen. In eerdere uitspraken is aanvaard dat ook de benadeelde partij in een strafzaak een verzoek tot wraking kan doen. De strafzaak gaat immers ook om de vaststelling van burgerlijke rechten van de benadeelde partij in de zin van artikel 6 EVRM. Anders dan de rechters en de advocaat van de verdachte, ziet de wrakingskamer geen aanleiding daar in deze zaak anders over te oordelen. Er is onvoldoende grond voor een onderscheid tussen beslissingen die rechtstreeks zien op de vordering benadeelde partij en andere beslissingen. Waar het om gaat is dat een benadeelde partij haar twijfels over de onpartijdigheid van behandelend rechters kan voorleggen aan de wrakingskamer. Uiteindelijk beslissen dezelfde rechters immers ook over de vordering van de benadeelde partij. Of die twijfel gegrond is, is vervolgens de inhoudelijke beoordeling van het wrakingsverzoek.
3.2.
Inhoudelijke beoordeling
3.2.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren.
3.2.2.
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het is niet aan de wrakingskamer om een oordeel te geven over de juistheid van de (tussen)beslissing of over een verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. De wrakingskamer gaat dus niet over de vraag of de rechters terecht hebben geoordeeld dat de voorlopige hechtenis moet worden opgeheven. Dat verzoekers menen dat er meer dan voldoende bewijs is, is daarvoor niet voldoende.
3.2.3.
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen verzet zich er ook tegen dat de motivering van de (tussen)beslissing grond kan vormen voor wraking, ook als het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven.
3.2.4.
De aangevoerde gronden halen deze hoge drempel niet. De opheffingsbeslissing is gemotiveerd met de niet nader toegelichte overweging dat de ernstige bezwaren niet langer in voldoende mate aanwezig zijn. Verzoekers vinden dat oordeel (pertinent) onjuist, maar er blijkt geen vooringenomenheid uit.
3.2.5.
Ten slotte is de wrakingskamer van oordeel dat de omstandigheid dat de rechters binnen een uur na de zitting hebben besloten tot opheffing, evenmin grond is om de schijn van vooringenomenheid aan te nemen.
3.2.6.
Het verzoek wordt daarom afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.R. Roukema, voorzitter, mr. S.C.C. Hes-Bakkeren
en mr. N. Doorduijn, rechters.
Bij afwezigheid van de voorzitter is deze beslissing door mr. S.C.C. Hes-Bakkeren uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 oktober 2022 in tegenwoordigheid van
J.A. Faaij, griffier en door hen ondertekend.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.