ECLI:NL:RBROT:2022:11003

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 december 2022
Publicatiedatum
16 december 2022
Zaaknummer
ROT 22/765
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wob-verzoek inzake openbaarmaking van Tozo-documenten door de gemeente Rotterdam

In deze zaak heeft eiser op 12 april 2021 een verzoek ingediend om informatie op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) met betrekking tot de Tijdelijke overbrugging zelfstandige ondernemers (Tozo). Eiser vroeg om openbaarmaking van alle documenten van goedgekeurde Tozo-verzoeken van de gemeente Rotterdam vanaf maart 2020, inclusief de documenten die hebben geleid tot goedkeuring. Verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, heeft het verzoek op 6 augustus 2021 afgewezen, stellende dat openbaarmaking in strijd zou zijn met de bescherming van persoonsgegevens en de persoonlijke levenssfeer. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 5 januari 2022. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft op 2 november 2022 de zaak behandeld. Eiser voerde aan dat het verweerschrift van verweerder te laat was ingediend, maar de rechtbank oordeelde dat dit geen belemmering vormde voor een goede voorbereiding op de zitting. De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken die onder toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zijn overgelegd. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom openbaarmaking van de gevraagde documenten integraal kon worden geweigerd. De rechtbank benadrukt dat een bestuursorgaan per document moet motiveren op welke grond openbaarmaking wordt geweigerd, en dat het niet aannemelijk is dat de documenten niet kunnen worden geanonimiseerd.

De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek vertoont en in strijd is met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Het beroep van eiser wordt gegrond verklaard, het bestreden besluit wordt vernietigd en verweerder wordt opgedragen binnen acht weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/765

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 december 2022 in de zaak tussen

[naam eiser], uit [woonplaats], eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder,

(gemachtigde: mr. S.B.H. Fijneman).

Procesverloop

Met een besluit van 6 augustus 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder een verzoek om informatie van eiser op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) afgewezen.
Met een besluit van 5 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft desgevraagd de stukken waarop het Wob-verzoek betrekking heeft, overgelegd en verzocht om met toepassing van 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) te bepalen dat uitsluitend de rechtbank kennis zal mogen nemen van de stukken waarvan de openbaarmaking is geweigerd. Eiser heeft de in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb bedoelde toestemming verleend.
Eiser heeft nadere stukken ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 2 november 2022 op een zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 12 april 2021 verzocht om informatie met betrekking tot de Tijdelijke overbrugging zelfstandige ondernemers (hierna: Tozo). Eiser heeft verzocht om openbaarmaking van alle documenten van goedgekeurde Tozo-verzoeken van de gemeente Rotterdam vanaf maart 2020, inclusief de documenten die ertoe hebben geleid dat een Tozo-verzoek is goedgekeurd. Ook heeft eiser verzocht om een overzicht van het totaal van de Tozo-verzoeken, afgekeurde Tozo-verzoeken en goedgekeurde Tozo-verzoeken vanaf maart 2020 tot en met heden door de gemeente Rotterdam.
2. Verweerder heeft het verzoek van eiser met betrekking tot de documenten van goedgekeurde Tozo-verzoeken afgewezen omdat sprake is van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer aan openbaarmaking in de weg staat (artikel 10, eerste lid, onder d en tweede lid, onder e, van de Wob). Daarnaast zou openbaarmaking volgens verweerder in strijd zijn met de in artikel 65 van de Participatiewet opgenomen geheimhoudingsplicht. Verweerder heeft het gevraagde overzicht per e-mail van 25 mei 2021 aan eiser verstrekt.
3.1.
Op 1 mei 2022 is de Wet open overheid (hierna: Woo; Staatsblad 2021, 499), zoals gewijzigd bij de Wijzigingswet Woo (Staatsblad 2021, 500) in werking getreden. Artikel 10.1 van de Woo bepaalt dat de Wob wordt ingetrokken. Er is niet voorzien in overgangsrecht. Nu het bestreden besluit voor 1 mei 2022 is genomen, is hierop nog de Wob van toepassing.
3.2.
Voor de relevante wet- en regelgeving wordt verwezen naar de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
4. Eiser voert aan dat het verweerschrift te laat is ingediend. De rechtbank oordeelt hierover als volgt. Het verweerschrift is op 19 oktober 2022 door de rechtbank ontvangen en op 20 oktober 2022 doorgestuurd aan eiser. Dit is niet zodanig laat dat een goede voorbereiding op de zitting voor eiser is belemmerd. Hierbij is van belang dat het verweerschrift niet omvangrijk is, verweerder hierin geen nieuwe standpunten inneemt en eiser voor de zitting nog schriftelijk op het verweerschrift heeft gereageerd. De rechtbank ziet dus geen aanleiding het verweerschrift buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde.
5. Eiser heeft, in aanvulling op het onder overweging 1. genoemde overzicht van de door hem gewenste informatie, in zowel zijn bezwaarschrift als zijn beroepschrift een aantal aanvullende vragen gesteld en verzoeken gedaan. De aanvullende en extra vragen en verzoeken vallen buiten de omvang van deze procedure. Bovendien is op deze vragen en verzoeken de Wob niet van toepassing (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 15 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:11). De rechtbank zal zich dus enkel uitlaten over het eerste deel van het verzoek van eiser over het openbaar maken van documenten.
6. De rechtbank heeft kennisgenomen van de met toepassing van artikel 8:29 van de Awb overgelegde stukken. Het betreft enkele Tozo-dossiers. Met inachtneming hiervan zal de rechtbank beoordelen of verweerder het verzoek van eiser om openbaarmaking heeft kunnen afwijzen.
7. De rechtbank overweegt ten eerste dat uit vaste rechtspraak van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 10 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:525) volgt dat een bestuursorgaan in beginsel per document of onderdeel van een document moet motiveren op welke grond openbaarmaking achterwege wordt gelaten. Hiervan kan worden afgezien als dat zou leiden tot herhalingen die geen redelijk doel dienen. Onder omstandigheden is het daarom voor de motivering van de toepassing van de weigeringsgrond(en) voldoende als per weigeringsgrond in meer algemene bewoording is toegelicht waarom die grond zich volgens het bestuursorgaan in de desbetreffende documenten voordoet (zie ook de uitspraak van de Afdeling van 12 februari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:385). Uitgangspunt is verder dat het verstrekken van informatie op grond van artikel 10, tweede lid, onder e, van de Wob achterwege blijft voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Daarbij moet in acht worden genomen dat het bij de Wob niet gaat om het verstrekken van informatie aan een individuele burger maar om openbaarmaking aan eenieder. Zie de uitspraken van de Afdeling van 25 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3253 en 20 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2043.
8. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder zijn verzoek ten onrechte integraal heeft afgewezen. Verweerder had per onderdeel van de documenten moeten motiveren waarom dit wel of niet openbaar gemaakt kan worden. Verder kan verweerder volgens eiser met het weglakken van de persoonsgegevens de dossiers zodanig anonimiseren dat deze niet te herleiden zijn tot individuele personen, zodat de persoonlijke levenssfeer niet in het geding komt.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat openbaarmaking van de gevraagde documenten integraal kon worden geweigerd in verband met de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat de documenten niet zodanig kunnen worden bewerkt dat deze niet meer herleidbaar zijn tot individuele personen. De verwijzing van verweerder naar de uitspraak van de Afdeling van 31 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:345, leidt niet tot een ander oordeel. Deze uitspraak van de Afdeling heeft betrekking op het openbaar maken van het dossier over de aanvraag op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen van een specifiek persoon. Het verzoek van eiser heeft een andere insteek, omdat het hem niet gaat om dossiers van specifieke personen. Voor zover bepaalde delen van de gevraagde documenten toch onder de gehanteerde weigeringsgrond zouden vallen, heeft verweerder ten onrechte nagelaten dit per documentonderdeel of categorie documenten te beoordelen. De rechtbank overweegt verder dat op voorhand niet kan worden aangenomen dat na het alsnog verrichten van deze beoordeling geen zinnige informatie of leesbare tekst ter openbaarmaking overblijft. Zie ook de uitspraken van de Afdeling van 14 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3680 en 10 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:525. Verder valt niet in te zien dat artikel 65 van de Participatiewet zich tegen openbaarmaking zou verzetten. Uit artikel 65, tweede lid, onder c, van de Participatiewet volgt namelijk dat de geheimhoudingsplicht uit het eerste lid niet van toepassing is indien de gegevens niet herleidbaar zijn tot individuele natuurlijke personen.
10. Gelet op wat hiervoor is overwogen, bevat het bestreden besluit een motiveringsgebrek en is het dus in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
11. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb bepalen dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. Gelet op de omvang van de door verweerder uit te voeren beoordeling acht de rechtbank het toepassen van een bestuurlijke lus niet efficiënt. De rechtbank zal voor het door verweerder te nemen nieuwe besluit een termijn van acht weken stellen.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
13. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, rechter, in aanwezigheid van mr. F. van Ommeren, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 december 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: wet- en regelgeving

De Wet openbaarheid van bestuur luidt – voor zover van belang – als volgt:
Artikel 10
1. Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft achterwege voor zover dit:
(…)
d. persoonsgegevens betreft als bedoeld in de artikelen 9, 10 en 87 van de Algemene verordening gegevensbescherming, tenzij de verstrekking kennelijk geen inbreuk op de persoonlijke levenssfeer maakt.
2. Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
(…)
e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;
(…)
De Participatiewet luidt – voor zover hier van belang – als volgt;
Artikel 65. Geheimhoudingsplicht
1. Het is een ieder verboden hetgeen hem uit of in verband met enige werkzaamheid bij de uitvoering van deze wet over de persoon of zaken van een ander blijkt of wordt meegedeeld, verder bekend te maken dan voor de uitvoering van deze wet noodzakelijk is dan wel op grond van deze wet is voorgeschreven of toegestaan.
2. Het in het eerste lid vervatte verbod is niet van toepassing indien:
a. enig wettelijk voorschrift tot bekendmaking verplicht;
b. degene op wie de gegevens betrekking hebben schriftelijk heeft verklaard tegen de verstrekking van deze gegevens geen bezwaar te hebben;
c. de gegevens niet herleidbaar zijn tot individuele natuurlijke personen.
3. Ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek of statistiek kunnen desgevraagd gegevens aan derden worden verstrekt voorzover de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen daardoor niet onevenredig wordt geschaad.
4. Degene die op grond van de artikelen 63 tot en met 68 gegevens verstrekt dient na te gaan of degene aan wie de gegevens worden verstrekt redelijkerwijs bevoegd is te achten om die gegevens te verkrijgen.