In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 december 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres, een eigenaresse van een pand, en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Eiseres had een dwangsom van € 10.000,- opgelegd gekregen omdat zij geen omgevingsvergunning had aangevraagd voor bouwwerkzaamheden aan haar pand. Na een aantal besluiten en een bezwaarprocedure, waarin het bezwaar van eiseres ongegrond werd verklaard, heeft zij beroep ingesteld tegen het invorderingsbesluit van de dwangsom. De rechtbank heeft de zaak op 2 november 2022 behandeld.
De rechtbank oordeelde dat de dwangsom van rechtswege verbeurd was, omdat eiseres niet binnen de gestelde termijn een onherroepelijke omgevingsvergunning had verkregen. Echter, de rechtbank vond dat verweerder niet zorgvuldig had gehandeld door niet tijdig duidelijk te maken dat de dwangsom al verbeurd was. Eiseres had in de tussentijd wel stappen ondernomen om aan de voorwaarden voor de omgevingsvergunning te voldoen, maar was niet geïnformeerd over de status van de dwangsom. De rechtbank concludeerde dat er bijzondere omstandigheden waren die maakten dat verweerder van invordering had moeten afzien.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het bestreden besluit vernietigd, het primaire besluit herroepen en bepaald dat eiseres de dwangsom van € 10.000,- niet hoeft te betalen. Tevens is verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, die in totaal € 2.600,- bedragen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.