ECLI:NL:RBROT:2022:110

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 januari 2022
Publicatiedatum
11 januari 2022
Zaaknummer
9280283 CV EXPL 21-2664
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van facturen en schadevergoeding in het kader van een mondelinge overeenkomst tussen een personeelsbemiddelingsbedrijf en een aannemersbedrijf

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter in Rotterdam, vordert eiser, [naam bedrijf 1], betaling van drie onbetaalde facturen van in totaal € 11.136,- van gedaagde, [naam bedrijf 2]. De facturen zijn gerelateerd aan de levering van tegelzetters voor werkzaamheden aan een project van [naam bedrijf 2]. Eiser stelt dat de facturen niet zijn betaald, ondanks herhaalde verzoeken. Gedaagde voert verweer en stelt dat er een nieuwe afspraak is gemaakt over het uurtarief, dat dit verlaagd zou zijn naar € 30,-, en dat betaling afhankelijk was van de betaling door hun klant, [naam bedrijf 3]. Gedaagde doet ook een beroep op verrekening, omdat zij schade zou hebben geleden door tekortkomingen van de tegelzetters van eiser.

De kantonrechter oordeelt dat er geen bewijs is geleverd voor de stelling van gedaagde dat er een nieuwe afspraak is gemaakt over het uurtarief. De rechter bevestigt dat het oorspronkelijke uurtarief van € 32,- moet worden gehanteerd. Ook wordt het beroep op verrekening afgewezen, omdat gedaagde onvoldoende feitelijke onderbouwing heeft gegeven voor de gestelde schade. De kantonrechter wijst de vordering van eiser toe en veroordeelt gedaagde tot betaling van de facturen, wettelijke handelsrente, buitengerechtelijke kosten en proceskosten. In reconventie wordt de vordering van gedaagde afgewezen, omdat deze niet voldoende onderbouwd is.

De uitspraak is gedaan op 13 januari 2022, waarbij de kantonrechter het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaart. Dit betekent dat gedaagde onmiddellijk aan de uitspraak moet voldoen, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9280283 / CV EXPL 21-2664
uitspraak: 13 januari 2022 (bij vervroeging)
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,
in de zaak van
[eiser], h.o.d.n. [naam bedrijf 1],
zaakdoende te [plaatsnaam 1],
eiser, verweerder in reconventie,
gemachtigde: [naam 1] (Tax & Legal Services),
tegen
[gedaagde], h.o.d.n. [naam bedrijf 2],
zaakdoende te [plaatsnaam 2],
gedaagde, eiseres in reconventie,
die zelf procedeert.
Partijen worden hierna ‘[naam bedrijf 1]’ en ‘[naam bedrijf 2]’ genoemd.

1..De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van [naam bedrijf 1] van 4 juni 2021, met producties;
- de conclusie van antwoord van [naam bedrijf 2], tevens houdende eis in reconventie, zonder producties.
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 januari 2022. [naam bedrijf 1] is verschenen, vertegenwoordigd door [eiser], bijgestaan door zijn gemachtigde [naam 1]. [naam bedrijf 2] heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 2], die ter zitting een volmacht heeft overgelegd. De uitspraak van het vonnis is bij vervroeging bepaald op heden.

2..De feiten

2.1
[naam bedrijf 1] is een onderneming die zich bezighoudt met personeelsbemiddeling in de bouwsector. [naam bedrijf 2] is een aannemersbedrijf dat zich bezighoudt met het uitvoeren van projecten in de bouwsector.
2.2
[naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] zijn met elkaar in contact gekomen via een op Facebook geplaatst bericht van [naam bedrijf 2]. Tussen [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] is afgesproken dat [naam bedrijf 1] drie tegelzetters ter beschikking zou stellen aan [naam bedrijf 2]. Deze tegelzetters zouden tegelzetwerk verrichten voor de klant van [naam bedrijf 2]: [naam bedrijf 3]. De uitvoering zou plaatsvinden op basis van regiewerk. Het afgesproken uurtarief voor de tegelzetters betrof € 32,- per uur.
2.3
De drie tegelzetters hebben in week 8, 9 en 10 van 2021 werkzaamheden uitgevoerd op twee bouwplaatsen: één in Middelharnis en één in Nootdorp. [naam bedrijf 1] heeft aan [naam bedrijf 2] voor deze werkzaamheden drie facturen gestuurd:
Factuurnummer
Bedrag incl. btw
Factuurdatum
Vervaldatum
20210014
€ 3.696,00
1 maart 2021
15 maart 2021
20210015
€ 3.648,00
5 maart 2021
19 maart 2021
20210017
€ 3.792,00
12 maart 2021
26 maart 2021
[naam bedrijf 2] heeft de facturen tot op heden niet betaald.

3..Het geschil

In conventie: de vordering van [naam bedrijf 1]
3.1
stelt zich op het standpunt dat [naam bedrijf 2] gehouden is om de factuurbedragen, ter hoogte van tezamen € 11.136,- aan hem te betalen. Daarom vordert [naam bedrijf 1] in deze procedure veroordeling van [naam bedrijf 2] tot betaling van de factuurbedragen, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf de vervaldata van de facturen. De handelsrente tot aan de datum van de dagvaarding heeft [naam bedrijf 1] berekend op € 218,53. Ook maakt [naam bedrijf 1] aanspraak op vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 886,36 en vergoeding van de proceskosten, waaronder de nakosten, inclusief wettelijke rente.
3.2
[naam bedrijf 2] voert verweer. Volgens [naam bedrijf 2] hebben partijen eerst afgesproken dat het uurtarief van de tegelzetters € 32,- zou zijn, maar is er later een nieuwe afspraak gemaakt, waarbij het uurtarief is verlaagd naar € 30,-. Ook voert [naam bedrijf 2] aan dat zij met [naam bedrijf 1] heeft afgesproken dat de facturen pas betaald worden als [naam bedrijf 3] aan [naam bedrijf 2] zou hebben betaald. [naam bedrijf 3] heeft de facturen van [naam bedrijf 2] onbetaald gelaten. [naam bedrijf 2] doet een beroep op verrekening, omdat zij een vordering op [naam bedrijf 1] heeft (zie onder 3.3).
In reconventie: de vordering van [naam bedrijf 2]
3.3
voert aan dat de tegelzetters van [naam bedrijf 1] schade hebben veroorzaakt. Dit betreft een tekortkoming in de nakoming. De hoogte van de schade op de bouwplaats in Middelharnis heeft [naam bedrijf 2] begroot op € 4.700,- en op de bouwplaats in Nootdorp op € 3.500,-. Daarnaast zou [naam bedrijf 1] in de drie weken dat er werkzaamheden zijn verricht zeven keer langs zijn gekomen op de bouwplaatsen en daarbij de drie tegelzetters telkens allen een uur van het werk hebben gehouden. De schade hiervan heeft [naam bedrijf 2] begroot op € 630,- (7 * 1 uur * 3 tegelzetters * uurtarief van € 30,-). Op grond hiervan zou [naam bedrijf 1] in totaal € 9.872,- aan [naam bedrijf 2] verschuldigd zijn. [1]
3.4
[naam bedrijf 1] betwist de stellingen van [naam bedrijf 2]. Ook geeft [naam bedrijf 1] aan dat er nooit bij hem is geklaagd over enige tekortkoming in de nakoming.

4..De beoordeling

In conventie: de vordering van [naam bedrijf 1]
4.1
Vast staat dat [naam bedrijf 1] werkzaamheden heeft verricht voor [naam bedrijf 2] op basis van een tussen partijen gesloten mondelinge overeenkomst. De eerste vraag die in deze zaak moet worden beantwoord is van welk uurtarief er uitgegaan moet worden. De kantonrechter is van oordeel dat uitgegaan moet worden van een uurtarief van € 32,-. De tweede vraag die in deze zaak moet worden beantwoord is of [naam bedrijf 2] een beroep op verrekening kan doen. De kantonrechter is van oordeel dat [naam bedrijf 2] geen beroep op verrekening kan doen. De conclusie is dan ook dat [naam bedrijf 2] de volledige factuurbedragen moet betalen aan [naam bedrijf 1]. Hierna wordt uitgelegd hoe en waarom de kantonrechter tot dit oordeel is gekomen. Daarna wordt ingegaan op de gevorderde handelsrente, buitengerechtelijke kosten en proceskosten.
Uurtarief
4.2
[naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] hebben voorafgaand aan de werkzaamheden afspraken gemaakt. Uit deze afspraken vloeit voort dat [naam bedrijf 1] drie tegelzetters levert en dat [naam bedrijf 2] een uurtarief van € 32,- betaalt. Deze afspraken zijn juridisch te kwalificeren als verbintenissen uit een overeenkomst. De hoofdregel is dat verbintenissen uit een overeenkomst moeten worden nagekomen.
4.3
[naam bedrijf 2] stelt dat partijen tijdens de uitvoering van de werkzaamheden telefonisch een nieuwe afspraak hebben gemaakt over het uurtarief. [naam bedrijf 1] betwist dat er een nieuwe afspraak is gemaakt. Op grond van artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) draagt [naam bedrijf 2] de bewijslast van het feit dat er een nieuwe afspraak is gemaakt over het uurtarief. [naam bedrijf 2] heeft ter zitting aangegeven dat zij dat bewijs niet kan leveren. Dat leidt tot de conclusie dat uitgegaan moet worden van de eerste afspraak: het uurtarief van € 32,-.
Verrekeningsverweer
4.4
[naam bedrijf 2] levert geen enkele feitelijke onderbouwing van haar stelling dat de tegelzetters van [naam bedrijf 1] schade zouden hebben veroorzaakt op de bouwplaatsen of van haar stelling dat [naam bedrijf 1] de tegelzetters alle drie 7 uur van het werk zou hebben gehouden. Dit terwijl een concrete feitelijke onderbouwing in dit geval wel in de rede ligt. [naam bedrijf 2] heeft op 4 mei 2021 bij [naam bedrijf 1] geklaagd over de schade. Vanaf dat moment tot de zitting heeft zij 8 maanden de tijd gehad om haar stellingen nader te onderbouwen. [naam bedrijf 1] heeft hier ook om verzocht. Zo kon [naam bedrijf 2] bijvoorbeeld foto’s, een schaderapport, facturen van herstelwerkzaamheden, een schriftelijke verklaring van getuigen, een uitdraai van whatsapp-gesprekken of andere stukken verzamelen en overleggen, maar dit heeft zij nagelaten. Ook heeft [naam bedrijf 2] geen specifiek bewijsaanbod gedaan. Dit is met [naam bedrijf 2] besproken ter zitting. [naam bedrijf 2] heeft ter zitting aangegeven nog steeds niet over enige onderbouwing te beschikken en heeft ook aangegeven dat zij niet weet of en, zo ja, wanneer zij wel over enige onderbouwing kan beschikken. Dit leidt tot het oordeel dat [naam bedrijf 2] haar stellingen onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd en dat haar vordering op [naam bedrijf 1] door de kantonrechter daarom niet kan worden beoordeeld. Het verrekeningsverweer wordt dan ook gepasseerd.
Handelsrente
4.5
[naam bedrijf 1] vordert de wettelijke handelsrente over de factuurbedragen, vanaf het moment van de vervaldatum van de facturen tot aan de dag der algehele voldoening. De kantonrechter is van oordeel dat sprake is van een handelsovereenkomst en dat de wettelijke handelsrente dient te worden toegewezen.
4.6
[naam bedrijf 1] heeft de rente tot aan de datum van de dagvaarding, 4 juni 2021, berekend op € 218,53. De kantonrechter heeft de berekening van [naam bedrijf 1] nagerekend en is van oordeel dat deze berekening onjuist is. De juiste berekening is:
Periode (vervaldatum factuur tot datum dagvaarding)
Aantal dagen
Factuurbedrag
Rentebedrag (percentage: 8% per jaar [2] )
15-03-2021 tot 04-06-2021
81
€ 3.696,00
€ 65,62
19-03-2021 tot 04-06-2021
77
€ 3.648,00
€ 61,57
26-03-2021 tot 04-06-2021
70
€ 3.792,00
€ 58,18
Totaal is dit een bedrag van € 185,37. Dit bedrag wordt dan ook toegewezen.
Buitengerechtelijke kosten
4.7
[naam bedrijf 1] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) is van toepassing. [naam bedrijf 1] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en wordt toegewezen.
Proceskosten
4.8
[naam bedrijf 2] is in het ongelijk gesteld in deze procedure. Dat betekent dat zij de proceskosten van [naam bedrijf 1] dient te betalen. De kosten aan de zijde van [naam bedrijf 1] worden tot op heden begroot op:
- Deurwaarderskosten € 94,30
- Griffierecht € 240,-
- Salaris gemachtigde
€ 746,- (2 punten * € 373,-)Totaal € 1.080,30
In reconventie: de vordering van [naam bedrijf 2]
Beslissing
4.9
Aangezien hiervoor onder 4.4 is beslist dat [naam bedrijf 2] haar stellingen ten aanzien van de gevorderde schadevergoeding onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd, wordt de vordering in reconventie afgewezen.
Proceskosten
4.1
[naam bedrijf 2] is in het ongelijk gesteld in deze procedure. Dat betekent dat zij de proceskosten van [naam bedrijf 1] dient te betalen. De kosten aan de zijde van [naam bedrijf 1] worden tot op heden begroot op € 186,50, zijnde één punt aan salaris gemachtigde met een wegingsfactor 0,5, omdat de vordering in reconventie voortvloeit uit het verweer in conventie.
In conventie en reconventie
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.11
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaart. Dat betekent dat [naam bedrijf 2], ook indien een van de partijen hoger beroep instelt, aan dit vonnis moet voldoen totdat een rechter in hoger beroep een andere uitspraak heeft gedaan.

5..De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
veroordeelt [naam bedrijf 2] tot betaling aan [naam bedrijf 1] van € 11.321,37, waarvan € 185,37 aan rente, berekend tot 4 juni 2021, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 11.136,-, vanaf 4 juni 2021 tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [naam bedrijf 2] tot betaling aan [naam bedrijf 1] van € 886,36 aan buitengerechtelijke kosten;
veroordeelt [naam bedrijf 2] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [naam bedrijf 1] tot op heden begroot op € 1.080,30, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW ingaande veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening en indien gedaagde niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, begroot op € 124,- aan nasalaris. Indien daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, dient het bedrag aan nasalaris nog te worden verhoogd met de kosten van betekening. Ook is gedaagde de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over al deze bedragen verschuldigd vanaf de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
in reconventie
wijst de vorderingen van [naam bedrijf 2] af;
veroordeelt [naam bedrijf 2] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [naam bedrijf 1] tot op heden begroot op € 373,-;
in conventie en reconventie
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. van den Wildenberg en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
48996

Voetnoten

1.In de conclusie van antwoord wordt gesproken over € 8.730,-. De kantonrechter neemt aan dat dit een verschrijving is, want als de genoemde schadeposten worden opgeteld komt dat op een bedrag van € 9.872,-.
2.