ECLI:NL:RBROT:2022:10924

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 december 2022
Publicatiedatum
14 december 2022
Zaaknummer
C/10/642961 / HA ZA 22-643
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot vrijwaring in civiele procedure met betrekking tot exploitatieovereenkomst en geldlening

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam, is op 21 december 2022 vonnis gewezen in een incident tot vrijwaring. De eiser in het incident, aangeduid als [eiser02], heeft verzocht om [naam01] in vrijwaring op te roepen. Dit verzoek is gedaan in het kader van een geschil dat voortvloeit uit een driepartijenovereenkomst die is gesloten tussen [eiser02], [verweerster01] en [naam01]. De overeenkomst betrof de verkoop van een onderneming met bijbehorende rechten voor de exploitatie van een horecagelegenheid. [naam01] heeft de koopprijs niet voldaan, wat aanleiding gaf tot de vordering van [eiser02] om [naam01] in vrijwaring op te roepen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring tijdig is ingediend en dat er voldoende gronden zijn om [naam01] op te roepen. De rechtbank oordeelt dat er een rechtsverhouding bestaat tussen [eiser02] en [naam01] die mogelijk tot vrijwaring verplicht. De vordering in het incident is toegewezen, en de proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. In de hoofdzaak is bepaald dat de zaak op 1 februari 2023 weer op de rol zal komen voor conclusie van antwoord.

Dit vonnis is gewezen door mr. drs. J. van den Bos en is op 21 december 2022 in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/642961 / HA ZA 22-643
Vonnis in incident van 21 december 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser01] H.O.D.N. [handelsnaam01],
statutair gevestigd in [plaats01] ,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. A. Quispel te Oud-Beijerland,
tegen
[gedaagde01],
wonende [woonplaats01] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. J.A.Th. van den Berg te Rotterdam.
Partijen worden hierna [eiser01] en [gedaagde01] genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 2 augustus 2022, met producties 1 tot en met 4;
  • de incidentele conclusie houdende vordering tot oproeping in (voorwaardelijke) vrijwaring, met producties 1 en 2;
  • de incidentele antwoordconclusie tot oproeping in vrijwaring.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2..De vordering in de hoofdzaak

2.1.
In de hoofdzaak vordert [eiser01] om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde01] te veroordelen tot betaling aan [eiser01] van € 59.100,38 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, en de contractuele boete van € 500,00 per dag of gedeelte daarvan vanaf 7 juni 2022 tot de dag dat niet langer sprake is van een contractuele overtreding van [gedaagde01] tegenover [eiser01] , met veroordeling van [gedaagde01] in de proceskosten.
2.2.
[eiser01] legt aan zijn vordering - kort gezegd - tekortkomingen in de nakoming van een exploitatieovereenkomst ten aanzien van een aantal speelautomaten en een overeenkomst van geldlening aan de zijde van [gedaagde01] ten grondslag.

3..Het geschil in het incident

3.1.
[eiser02] vordert dat hem wordt toegestaan [naam01] (hierna: [naam01] ) in vrijwaring op te roepen, kosten rechtens.
3.2.
[eiser02] stelt daartoe - samengevat weergegeven - het volgende.
3.2.1.
[eiser02] , [verweerster01] en [naam01] hebben mondeling een driepartijenovereenkomst gesloten, die ook op schrift is gesteld maar niet is ondertekend. Op basis van die overeenkomst verkocht [eiser02] zijn onderneming met bijbehorende rechten voor de exploitatie van [naam horecagelegenheid01] aan [naam01] . Omdat [eiser02] nog een bedrag aan [verweerster01] moest betalen, hebben partijen ervoor gekozen dat [naam01] de koopprijs voor 1 april 2022 aan [verweerster01] zou betalen en dat [verweerster01] het restantbedrag - na verrekening van een schuld van [eiser02] aan [verweerster01] - aan [eiser02] zou betalen. [naam01] heeft de koopprijs om hem moverende redenen niet voldaan. Indien en voor zover in rechte mocht komen vast te staan dat de overeenkomst niet de afspraak bevat dat de koopsom door [naam01] aan [verweerster01] moet worden voldaan, zal [naam01] de koopsom van € 70.000,00 (en eventuele schadeposten) alsnog aan hem moeten voldoen. [eiser02] heeft er daarom recht en belang bij dat [naam01] wordt opgeroepen in (voorwaardelijke) vrijwaring.
3.3.
[verweerster01] refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.

4..De beoordeling in het incident

4.1.
De incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring is tijdig en vóór alle weren genomen. Ingevolge artikel 210 lid 1 Rv kan de gedaagde iemand in vrijwaring oproepen indien hij meent hiertoe gronden te hebben. Voldoende is dat gedaagde in de hoofdzaak genoegzaam stelt, dat tussen hem en de derde een rechtsverhouding bestaat krachtens welke de derde verplicht is de nadelige gevolgen van een veroordeling van gedaagde in de hoofdzaak te dragen.
4.2.
[eiser02] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat tussen [eiser02] en [naam01] een rechtsverhouding bestaat die mogelijk tot vrijwaring door [naam01] verplicht, zodat aan de vereisten voor oproeping in vrijwaring is voldaan. Nu [verweerster01] zich daarnaast heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, zal de incidentele vordering worden toegewezen.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank kan in het incident geen van partijen als de in het ongelijk gestelde partij worden beschouwd. Daarom zullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5..De beslissing

De rechtbank:
in het incident
5.1.
staat toe dat [naam01] door [eiser02] wordt gedagvaard tegen de rolzitting van
1 februari 2023;
5.2.
compenseert de kosten van het incident tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in de hoofdzaak
5.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
1 februari 2023voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. J. van den Bos. Het is door de rolrechter ondertekend en op 21 december 2022 in het openbaar uitgesproken.
3349 / 1407