ECLI:NL:RBROT:2022:10880

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 december 2022
Publicatiedatum
13 december 2022
Zaaknummer
ROT 22/4284
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing door de Belastingdienst/Toeslagen inzake kinderopvangtoeslag

In deze zaak heeft eiseres op 26 mei 2021 een verzoek ingediend bij de Belastingdienst/Toeslagen voor herbeoordeling van haar recht op kinderopvangtoeslag. Na het uitblijven van een beslissing heeft eiseres op 12 september 2022 beroep ingesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn voor het verzoek tot herbeoordeling is overschreden. Eiseres heeft verweerder in gebreke gesteld, maar er is geen beslissing genomen. De rechtbank heeft bepaald dat de Belastingdienst/Toeslagen alsnog binnen 6 weken na de uitspraak een beslissing moet nemen. Indien deze termijn wordt overschreden, verbeurt verweerder een dwangsom van € 100,- per dag, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het niet tijdig nemen van een besluit vernietigd en verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres. De uitspraak is gedaan door mr. N. Boonstra op 16 december 2022.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/4284
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 december 2022 als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

gemachtigde: mr. L.A.E. Timmer,
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder,

gemachtigde: mr. D. Stojkovic.

Procesverloop

Eiseres heeft bij verweerder op 26 mei 2021 een verzoek gedaan om herbeoordeling van haar recht op kinderopvangtoeslag.
Bij brief van 22 augustus 2022 hheeft eiseres verweerder in gebreke gesteld.
Op 12 september 2022 heeft eiseres beroep ingesteld vanwege het uitblijven van een beslissing op haar verzoek, waarbij eiseres de rechtbank heeft verzocht de hoogte van de door verweerder verbeurde dwangsom vast te stellen, en verweerder op te dragen binnen 8 weken na de dag van ingebrekestelling een beslissing te nemen.
Verweerder heeft op 2 november 2022 een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat zich in deze zaak een van de gevallen voordoet zoals genoemd in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en een zitting daarom niet nodig is.
2. Eiseres heeft kinderopvangtoeslag ontvangen en heeft zich gemeld voor een herbeoordeling van haar recht daarop. Verweerder heeft dit verzoek in behandeling genomen. Bij brief van 30 oktober 2021 heeft verweerder de termijn van herbeoordeling verlengd tot 26 mei 2022.
Bij besluit van 18 mei 2022 heeft verweerder aan eiseres medegedeeld dat zij op basis van een zogenoemde lichte toets in aanmerking komt voor een (minimaal) compensatiebedrag van € 30.000,-, maar dat over de herbeoordeling pas later een definitief besluit wordt genomen.
3. Het is niet in geschil is dat de beslistermijn voor het verzoek tot herbeoordeling is overschreden. Eiseres heeft verweerder in gebreke gesteld en sinds de ontvangst daarvan door verweerder zijn meer dan twee weken voorbij gegaan. Het is niet gebleken dat verweerder alsnog heeft beslist op het verzoek.
4. Uit het dossier blijkt dat verweerder op 1 oktober 2022 een dwangsombeslissing heeft genomen, waarin aan eiseres een dwangsom van € 1.442,- is toegekend, zoals ook door eiseres is verzocht. Gelet hierop hoeft de rechtbank de hoogte van de bestuurlijke dwangsom niet meer zelf vast te stellen.
5. Omdat verweerder nog geen besluit op het verzoek heeft genomen, bepaalt de rechtbank verder dat verweerder dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet het bestuursorgaan dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak. Verweerder heeft op grond van het derde lid van artikel 8:55d, van de Awb, gemotiveerd verzocht om een langere termijn, namelijk 13 weken.
6. De rechtbank is van oordeel dat een termijn recht moet doen aan de reële mogelijkheden om op het verzoek te beslissen, maar ook aan het belang om binnen afzienbare tijd een beslissing te ontvangen.
In dit geval is sprake van bijzondere omstandigheden om van de standaardtermijn van twee weken af te wijken. In algemene zin geldt dat verweerder een veel groter aantal aanvragen voor herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag heeft ontvangen dan was voorzien. Dat geldt ook voor het aantal bezwaren. Deze aanvragen en bezwaarschriften moeten allemaal zorgvuldig worden beoordeeld.
Dit heeft tot gevolg gehad dat het verzoek om herbeoordeling van eiseres nog niet is afgehandeld. Deze omstandigheden rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank in dit geval een beslistermijn van 12 weken, die is gaan lopen na de indiening van het verweerschrift. Omdat van deze termijn op het moment van de uitspraak 6 weken zijn verstreken, zal de rechtbank bepalen dat verweerder binnen 6 weken na de verzending van deze uitspraak alsnog een beslissing moet nemen op het verzoek van eiseres. Een kortere termijn, zoals door eiseres bepleit, acht de rechtbank niet reëel en doet afbreuk aan de in acht te nemen zorgvuldigheid.
7. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom verbeurt als hij de termijn van 6 weken overschrijdt. De rechtbank stelt de hoogte van deze dwangsom vast op € 100,- per dag dat de termijn overschreden wordt, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank ziet geen aanleiding om een hoger bedrag dan € 100,- per dag toe te kennen. De dwangsom is bedoeld om verweerder voldoende te prikkelen om spoedig te beslissen en niet om verweerder te bestraffen, zodat een bedrag van € 100,- per dag overschrijding volstaat.
8. Het beroep is dus gegrond. Verweerder moet ook het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder verder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 379,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat hij alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden en of er een dwangsom verschuldigd is.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen 6 weken na verzending van het afschrift van deze uitspraak
alsnog een besluit te nemen op het verzoek van eiseres;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag
waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 379,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N. Boonstra, rechter, in aanwezigheid van
mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 16 december 2022.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.