ECLI:NL:RBROT:2022:10859

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 november 2022
Publicatiedatum
13 december 2022
Zaaknummer
10138266 VV EXPL 22-416
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • mr. drs. E. van Schouten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vorderingen in kort geding inzake concurrentiebeding tussen uitzendbureau en ex-werknemer

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 17 november 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen C&K Personeel B.V. en een ex-werknemer, aangeduid als [gedaagde01]. C&K, een uitzendbureau in de bouw, vorderde een verbod op het handelen in strijd met een concurrentiebeding dat was opgenomen in de arbeidsovereenkomst van [gedaagde01]. Dit concurrentiebeding verbood [gedaagde01] om binnen een straal van 50 kilometer van de vestiging van C&K een soortgelijke functie uit te oefenen bij een concurrent, in dit geval BNU Groep B.V., waar [gedaagde01] per 1 september 2022 in dienst was getreden.

De kantonrechter oordeelde dat het onduidelijk was of [gedaagde01] het concurrentiebeding had overtreden. Hoewel C&K stelde dat [gedaagde01] in strijd met het beding handelde door bij BNU te werken en contact op te nemen met klanten van C&K, was het niet duidelijk of hij daadwerkelijk een soortgelijke functie vervulde of dat hij alleen afscheid nam van klanten. De rechter benadrukte dat een kort gedingprocedure niet geschikt is voor nader onderzoek of bewijslevering, wat betekende dat de vorderingen van C&K moesten worden afgewezen.

C&K werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de kant van [gedaagde01] tot dat moment waren vastgesteld op € 747,-. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. drs. E. van Schouten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10138266 VV EXPL 22-416
datum uitspraak: 17 november 2022
Vonnis in kort geding van de kantonrechter
in de zaak van
C&K Personeel B.V.,
vestigingsplaats: Berkel en Rodenrijs,
eiseres,
gemachtigde: mr. M.A. Lacasa,
tegen
[gedaagde01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. M.E. Verhoeven.
De partijen worden hierna ‘C&K’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 14 oktober 2022, met producties;
  • producties 1 tot en met 4 van de zijde van [gedaagde01] ;
  • de spreekaantekeningen van C&K;
  • de pleitnota van [gedaagde01] .
1.2.
Op 3 november 2022 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling met partijen en hun gemachtigden besproken.

2.De feiten

2.1.
C&K is een uitzendbureau in de bouw.
2.2.
[gedaagde01] is op 1 januari 2022 op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst getreden bij C&K, in eerste instantie in de functie van [naam functie01] en per 28 maart 2022 op grond van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in de functie van [naam functie02] . In laatstgenoemde arbeidsovereenkomst is het volgende (non-)concurrentiebeding opgenomen:

Artikel 12: Concurrentiebeding
Het is de werknemer verboden om een soortgelijke functie uit te oefenen bij een soortgelijke werkgever in een straal van 50 kilometer van de vestiging alwaar de werknemer zijn werkzaamheden heeft verricht. Dit verbod geldt voor een periode van 12 maanden na het beëindigen van het dienstverband.
Bij overtreding van dit beding verbeurt de werknemer een direct opeisbaar bedrag van € 1000,- en een bedrag van € 250,- voor iedere dag dat de overtreding voortduurt. Daarnaast is de werkgever gerechtigd om een volledige schadeloosstelling te vorderen indien deze meer mocht belopen (
zie ook artikel 9 van de cao).”
2.3.
De arbeidsovereenkomst tussen partijen is door middel van een vaststellingsovereenkomst met wederzijds goedvinden beëindigd per 12 augustus 2022. In artikel 7 van de vaststellingsovereenkomst is vermeld dat de in de arbeidsovereenkomst opgenomen en van toepassing zijnde bedingen, waaronder het non-concurrentiebeding, onverkort van toepassing blijven.
2.4.
Per 1 september 2022 is [gedaagde01] op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst getreden bij BNU Groep B.V. (hierna: BNU) te Berkel en Rodenrijs. BNU is een uitzendbureau in de bouw.

3.Het geschil

3.1.
C&K vordert samengevat:
  • [gedaagde01] te verbieden te handelen in strijd met het concurrentiebeding uit de arbeidsovereenkomst;
  • [gedaagde01] te veroordelen tot betaling van een dwangsom aan C&K van € 10.000,- per overtreding alsmede een bedrag van € 1.000,- voor iedere dag dat de overtreding voortduurt vanaf twee dagen na betekening van het vonnis;
  • [gedaagde01] te veroordelen om aan C&K bij wege van voorschot te voldoen een bedrag van € 13.250,- aan verbeurde boetes, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 september 2022 tot aan de dag van algehele voldoening;
  • [gedaagde01] te veroordelen om aan C&K te betalen een bedrag van € 907,50 aan buitengerechtelijke incassokosten;
  • [gedaagde01] te veroordelen in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
C&K legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [gedaagde01] zich niet heeft gehouden aan het concurrentiebeding, door in dienst te treden bij BNU, een uitzendbureau in de bouw, eveneens gevestigd in Berkel en Rodenrijs, en dus binnen een straal van 50 km van C&K. [gedaagde01] houdt zich daar ook bezig met het aanbieden van personeel aan verschillende relaties, zodat hij in strijd handelt met het in de arbeidsovereenkomst met C&K overeengekomen concurrentiebeding.
3.3.
[gedaagde01] voert aan dat hij het concurrentiebeding niet heeft overtreden, omdat hij bij BNU werkzaam is als [naam functie03] , zodat de vorderingen moeten worden afgewezen.

4.De beoordeling

4.1.
Dit is een kort gedingprocedure. Dat betekent dat er sprake moet zijn van een spoedeisend belang, in die zin dat van C&K niet gevergd kan worden dat zij een bodemprocedure afwacht. C&K heeft een spoedeisend belang bij haar vorderingen, omdat dit volgt uit de aard van de vorderingen, waaronder de gestelde overtreding van het concurrentiebeding en (dreigend) onrechtmatig handelen.
4.2.
Tussen partijen is een concurrentiebeding overeengekomen. Partijen zijn het erover eens dat BNU een concurrent is van C&K en gevestigd is binnen een straal van 50 km van C&K. Partijen zijn het er niet over eens of [gedaagde01] een soortgelijke functie uitoefent bij BNU, zodat die vraag allereerst beantwoord moet worden. Bij de beantwoording daarvan wordt vooropgesteld dat dit een kort gedingprocedure is en vorderingen in een kort geding alleen toewijsbaar zijn als het aannemelijk is dat de rechter in een bodemprocedure tot een zelfde veroordeling zou komen.
4.3.
C&K onderbouwt de stelling dat het concurrentiebeding is overtreden met het volgende. Toen [gedaagde01] werd thuisgebracht na het inleveren van zijn leaseauto op 12 augustus 2022 stond er al een BNU-auto voor zijn deur. C&K heeft op 14 september 2022 een visitekaartje van [gedaagde01] ontvangen waarop staat dat [gedaagde01] bij BNU de functie van [naam functie04] heeft. C&K heeft van verschillende relaties vernomen dat [gedaagde01] concurrerende werkzaamheden uitvoert. C&K heeft drie e-mailberichten van haar klanten ( [naam01] [naam02] , [naam03] en [naam04] ) overgelegd die verklaren dat zij door [gedaagde01] telefonisch zijn benaderd en dat [gedaagde01] medewerkers heeft aangeboden aan hun vanuit BNU. Volgens C&K hebben ook andere bedrijven aan haar bevestigd dat zij op dezelfde wijze zijn benaderd door [gedaagde01] . Uit het door [gedaagde01] overgelegde overzicht van zijn telefoongesprekken blijkt volgens C&K dat [gedaagde01] op 22 augustus 2022 om 12.03 uur met [naam05] van [naam01] [naam06] heeft gebeld en dat [gedaagde01] daarnaast in de periode van 19 augustus 2022 tot en met 6 september 2022 met twintig klanten van C&K telefonisch contact heeft opgenomen. Dit kan volgens C&K niet geweest zijn om afscheid te nemen, omdat [gedaagde01] voor zijn vertrek per Whatsapp-bericht de klanten al van zijn vertrek op de hoogte heeft gesteld.
4.4.
[gedaagde01] betwist dat hij bij BNU in dienst is in een soortgelijke functie als bij C&K. Volgens [gedaagde01] is hij werkzaam bij BNU in de functie van [naam functie03] . Ter onderbouwing heeft hij zijn arbeidsovereenkomst, een werkomschrijving van de functie [naam functie03] en een verklaring van [naam07] (algemeen directeur van BNU) over zijn werkzaamheden als [naam functie03] overgelegd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde01] voorts verklaard dat hij op 12 augustus 2022 niet in het bezit was van een auto met BNU-stickers erop, maar dat hij via BNU een short leaseauto toegewezen heeft gekregen ter overbrugging, omdat hij geen auto meer had. [gedaagde01] heeft naar eigen zeggen met BNU het idee verkend dat hij als zelfstandige bemiddelaar zou worden voor vakkrachten. Dit idee is niet van de grond gekomen, omdat [gedaagde01] dan zijn concurrentiebeding zou overtreden. Het visitekaartje met daarop “ [naam functie04] ” berust op een misverstand volgens [gedaagde01] . Dit standaardkaartje is door de binnendienst gemaakt voordat hij in dienst trad. Inmiddels heeft [gedaagde01] een ander visitekaartje gekregen. [gedaagde01] heeft niet met klanten van C&K gebeld om ze medewerkers van BNU aan te bieden, maar hij heeft gebeld om te zeggen dat hij wegging bij C&K en afscheid te nemen. Daarnaast hebben klanten van C&K ook zelf contact met hem opgenomen, aldus [gedaagde01] . Hij heeft daarbij uitdrukkelijk geen werk aangeboden.
4.5.
De kantonrechter is van oordeel dat het op dit moment onvoldoende duidelijk is dat [gedaagde01] het concurrentiebeding heeft overtreden. Uit wat C&K heeft aangevoerd zou kunnen worden afgeleid dat [gedaagde01] het concurrentiebeding, in ieder geval in de periode vanaf het einde van zijn dienstverband tot half september 2022, heeft overtreden, want [gedaagde01] gebruikte toen een visitekaartje met de functie [naam functie04] en hij heeft in die periode telefonisch contact opgenomen met meerdere klanten van C&K. Onduidelijk is echter of [gedaagde01] tijdens dit contact alleen afscheid heeft genomen van die klanten of dat hij BNU bij die klanten heeft geïntroduceerd en medewerkers van BNU aan de klanten heeft aangeboden. [gedaagde01] heeft daarnaast een arbeidsovereenkomst van BNU overgelegd waarin staat dat hij per 1 september 2022 werkzaam is bij BNU als [naam functie03] , en een verklaring van [naam07] overgelegd die dit onderschrijft. Om vast te stellen of [gedaagde01] werkzaam is in een soortgelijke functie bij BNU als bij C&K en het concurrentiebeding heeft overtreden, zal een nader feitenonderzoek (eventueel met bewijslevering door middel van bijvoorbeeld het horen van getuigen) nodig zijn. Een kort gedingprocedure leent zich echter niet voor nader onderzoek of bewijslevering. Dit betekent dat in deze procedure nog niet vooruit gelopen kan worden op het oordeel in de bodemprocedure. De vorderingen van C&K zullen daarom worden afgewezen.
4.6.
C&K krijgt voor het grootste deel ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [gedaagde01] tot vandaag vast op € 747,- aan salaris voor de gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vorderingen in kort geding af;
5.2.
veroordeelt C&K in de proceskosten, aan de kant van [gedaagde01] tot vandaag vastgesteld op € 747,-;
5.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. E. van Schouten en in het openbaar uitgesproken.
31688