ECLI:NL:RBROT:2022:10818

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 november 2022
Publicatiedatum
12 december 2022
Zaaknummer
10/754547-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor de (verlengde) invoer van cocaïne en de toepassing van het ne bis in idem-beginsel

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 30 november 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van de (verlengde) invoer van ruim 550 kilogram cocaïne. De verdediging voerde aan dat de vervolging in strijd was met het ne bis in idem-beginsel, omdat er eerder een strafbeschikking was uitgevaardigd voor een gerelateerd feit. De rechtbank verwierp dit verweer, oordelend dat de delictsomschrijvingen verschillende rechtsgoederen beschermen: de openbare orde en de volksgezondheid. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 jaar, met aftrek van voorarrest, voor zijn rol in de invoer van de cocaïne. De rechtbank sprak de verdachte vrij van voorbereidingshandelingen voor de invoer van verdovende middelen in een andere zaak, omdat er onvoldoende bewijs was voor opzet. De rechtbank hield rekening met eerdere veroordelingen van de verdachte en de ernst van het feit, en legde een lagere straf op dan gebruikelijk in vergelijkbare zaken, mede vanwege de recente uitspraak in een andere strafzaak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/754547-20
Datum uitspraak: 30 november 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] [plaats01] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [detentieadres01],
raadsvrouw mr. K.C. van de Wijngaart, advocaat te Rotterdam

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 16 november 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M.A. de Groot heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder feit 1 primair en het onder feit 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaar met aftrek van voorarrest.

4..Ontvankelijkheid officier van justitie

4.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft voor het onder 1 ten laste gelegde niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie (hierna OM) bepleit, omdat voor hetzelfde feitencomplex reeds een strafbeschikking was uitgevaardigd die door de verdachte is voldaan. Daarmee is de vervolging voor feit 1 in strijd met de artikelen 255a van het Wetboek van Strafvordering (hierna Sv) jo. 68 van het Wetboek van Strafrecht (hierna Sr).
4.2.
Beoordeling
Blijkens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad moeten bij toetsing van de vraag of van hetzelfde feit in de zin van artikel 68 Sr sprake is als relevante factoren worden betrokken de juridische aard van de feiten - in het bijzonder de rechtsgoederen ter bescherming waarvan de delictsomschrijvingen strekken en de strafmaxima die op de feiten zijn gesteld - en de gedraging van de verdachte.
In het onderhavige geval strekken de twee delictsomschrijvingen ter bescherming van verschillende rechtsgoederen, te weten de bescherming van de openbare orde (artikel 416 Sr) en het beschermen van de volksgezondheid (artikelen 2 en 10 van de Opiumwet). Om die reden is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van eenzelfde feit in de zin van artikel 68 Sr of artikel 255a Sv.
4.3.
Conclusie
De officier van justitie is voor het onder 1 ten laste gelegde ontvankelijk in haar vervolging.

5..Vrijspraak feit 2

5.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte samen met de medeverdachte voorbereidingshandelingen heeft getroffen voor de invoer van een middel genoemd in lijst I van de Opiumwet.
5.2.
Beoordeling
De feiten en omstandigheden waaronder de verdachte in de containerhaven is aangehouden duiden weliswaar op een criminele intentie maar voor een bewezenverklaring op basis van artikel 10a Opiumwet moet komen vast te staan dat de verdachte heeft gehandeld met de opzet om drugsinvoer voor te bereiden en/of te bevorderen. Daarvan is geen sprake. De rechtbank constateert dat in onderhavige zaak geen drugs zijn aangetroffen. Ook is er geen link met een specifieke container, een te verwachten container of andere concrete feiten of omstandigheden die in verband kunnen worden gebracht met specifiek verdovende middelen. De verklaring van medeverdachte [medeverdachte01] is in dat verband onvoldoende concreet om tot bedoeld opzet bij de verdachte te concluderen. De rechtbank acht niet bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van voorbereidingshandelingen voor de invoer van een middel genoemd in lijst I van de Opiumwet.
5.3.
Conclusie
De rechtbank spreekt de verdachte vrij van het onder feit 2 tenlastegelegde.

6..Waardering van het bewijs

6.1.
Bewijswaardering feit 1
6.1.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. In het dossier bevindt zich geen bewijs dat de verdachte linkt aan de aangetroffen 550 kilogram cocaïne. Het DNA dat van de verdachte is aangetroffen zat op verplaatsbare voorwerpen. Daarnaast zat er veel tijd tussen de aanhouding van de verdachte en het aantreffen van de partij cocaïne. Er kan niet buiten gerede twijfel worden vastgesteld dat de verdachte betrokkenheid heeft gehad bij de aangetroffen pakketten cocaïne. De verdachte ontkent enige betrokkenheid te hebben bij de invoer van drugs.
6.1.2.
Beoordeling
Uit de bewijsmiddelen volgt dat in de ochtend van 18 mei 2020 (omstreeks 08.35 uur) de verdachte tezamen met een aantal andere personen op het terrein van het containerbedrijf [bedrijf01] (hierna [bedrijf01] ) is aangehouden, omdat hij zich op dat moment onbevoegd op het terrein bevond. Hij is snel daarna heengezonden.
Vervolgens kwam er later die dag (omstreeks 19:47 uur) bij het Hit and Run Cargo Team (HARC) Rotterdam een telefonische melding binnen van een medewerker van [bedrijf01] dat er een ongebruikelijk verzoek van het bedrijf [bedrijf02] was binnen gekomen waarin werd verzocht om het laden van 15 lege containers op een zeeschip te annuleren. Bij controle door het HARC-team bleek [bedrijf02] echter niets af te weten van het door [bedrijf01] ontvangen verzoek.
Vervolgens is door de douane onderzoek gedaan naar de 15 genoemde containers en in één daarvan, te weten de container met nummer [containernummer01] , werden onder andere 550 pakketten met daarin cocaïne en twee doorgeknipte rederijzegels met nummers [nummer01] en [nummer02] aangetroffen en in beslag genomen. Uit bestanden van de douane kwam naar voren dat het zegel [nummer01] afkomstig was van de container [containernummer01] en het zegel [nummer02] afkomstig was van de container [containernummer02] .
Vaststaat dat container [containernummer02] op 4 mei 2020 vanuit Brazilië beladen is vertrokken en op 17 mei 2020 aan de kade van [bedrijf01] te [plaats01] gelost werd. Container [containernummer01] werd daarentegen op 7 mei 2020 leeg ingeleverd op de terminal van [bedrijf01] en werd op 2 juni 2020 leeg verscheept naar Riga in Letland.
Verder zijn in de container [containernummer01] naast de aangetroffen verdovende middelen ook een linker- en rechterhandschoen en twee sigarettenpeuken aangetroffen. Deze voorwerpen zijn in beslag genomen voor DNA-onderzoek. Daaruit volgde voor al deze voorwerpen een hit met de verdachte.
Ter zitting heeft de verdachte verklaard dat hij op 18 mei 2020 in een container op het terrein van het containerbedrijf [bedrijf01] sigaretten heeft gerookt en dat hij handschoenen aan heeft gehad. Hij heeft geen verklaring afgelegd over zijn aanwezigheid op het terrein, alleen dat hij daar
nietwas voor drugs.
Uit het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank slechts één conclusie getrokken worden: de verdachte was op het [bedrijf01] -terrein ten behoeve van het veiligstellen van de
550 kilogram cocaïne die is aangetroffen in container [containernummer01] . Het lijkt erop dat de verdachte en de medeverdachten daarbij gebruik hebben gemaakt van de Switch-methode, beschreven in het proces-verbaal ‘beschrijving modus en containerterminal’. Hierbij worden verdovende middelen bij aankomst in Rotterdam vanuit de oorspronkelijke (risicovolle) container die waarschijnlijk gescand zal worden, in een andere (lege of binnen de EU blijvende) container overgeladen door de uithalers. De Switch-methode is een handeling die gericht is op het verdere vervoer van de cocaïne binnen Nederland en aldus aan te merken als een handeling in de zin van artikel 1, vierde lid, van de Opiumwet (de verlengde invoer).
6.1.3.
Conclusie
De door de verdediging aangevoerde argumenten die zouden moeten leiden tot vrijspraak, zijn weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen en hetgeen hierboven is overwogen. De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de (verlengde) invoer van ruim 550 kilogram cocaïne.
6.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij
op18 mei 2020 te Maasvlakte Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, ongeveer 550,26 kilogram cocaïne genoemd in lijst I van de Opiumwet
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

7..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

8..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

9..Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte is een zogenoemde uithaler en heeft samen met anderen een essentiële bijdrage geleverd aan de invoer van cocaïne. Het ging om een enorme partij cocaïne van ruim 550 kilogram. Het is een feit van algemene bekendheid dat harddrugs schadelijk zijn voor de volksgezondheid. Verder gaat de handel in en het gebruik hiervan gepaard met allerhande vormen van criminaliteit die overlast gevende en ontwrichtende effecten hebben op de samenleving. De verdachte heeft zich hier niet om bekommerd en zich kennelijk alleen laten leiden door financieel voordeel. Wat de exacte beweegredenen zijn geweest van de verdachte is onbekend gebleven, omdat hij geen openheid van zaken heeft willen geven. De rol van de uithaler is in de keten van de harddrugsinvoer een rol van beperkte, uitvoerende, aard. Het is echter wel een essentiële, want onmisbare schakel. Deze bijdrage wordt de verdachte flink aangerekend.
Op 7 november 2022 is de verdachte berecht voor een zelfde soort feit (parketnummer 10/231353-22) op de ‘Snelle Toekomstgerichte Meervoudige Kamerzitting’ (STMK) in deze rechtbank. Een nieuw type zitting waarin snelheid, toegankelijkheid en de toekomst van de verdachte binnen de maatschappij centraal staan. Op deze zitting is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden waarvan 18 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. Het is onduidelijk gebleven, waarom onderhavige strafzaak niet ook op die zitting van 7 november 2022 is aangebracht. Onwenselijk is het zeker, omdat anders voor beide zaken één straf had kunnen worden opgelegd.
De rechtbank houdt daarom sterk rekening met dit zeer recente STMK-vonnis en zal een straf opleggen in lijn met de beslissing in dat vonnis. Deze straf valt daarom substantieel lager uit dan straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Daarbij heeft de rechtbank ook acht geslagen op het in het kader van die zitting opgemaakte reclasseringsadvies en het uittreksel uit de justitiële documentatie van 1 november 2022.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 1 (één) jaar met aftrek van voorarrest passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

10.. Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

11..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12..Beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie voor het onder 1 ten laste gelegde feit ontvankelijk in de vervolging;
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) jaar;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.V. Scheffers, voorzitter,
en mrs. M. Timmerman en C.J.L. van Dam, rechters,
in tegenwoordigheid van C.A. van den Houwen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 30 november 2022.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
Hij in of omstreeks de periode van 18 mei 2020 tot en met 19 mei 2020 te Maasvlakte Rotterdam, gemeente Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, ongeveer 550,26 kilogram cocaïne en/of een (ander) middel genoemd in lijst I van de Opiumwet, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, en/of een (ander) middel genoemd in lijst I van de Opiumwet, zijnde cocaïne of een (ander) middel genoemd in lijst I van de Opiumwet, althans een hoeveelheid van een middel vermeld op lijst I van de Opiumwet
(artikel 2 juncto artikel 10 van de Opiumwet) art 2 ahf/ond A Opiumwet art 10 lid 5 Opiumwet
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, in om omstreeks de periode van 18 mei 2020 tot en met 19 mei 2020 te Maasvlakte Rotterdam, gemeente Rotterdam, althans in Nederland,
meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van ongeveer 550,26 kilogram cocaïne en/of een (ander) middel genoemd in lijst I van de Opiumwet, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, en/of een (ander) middel genoemd in lijst I van de Opiumwet, zijnde cocaïne of een (ander) middel genoemd in lijst I van de Opiumwet, althans een hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen, (telkens)
  • één of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te verschaffen en/of
  • zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
  • voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het/de hierboven bedoelde feit(en),
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s) (telkens):
  • zich (onbevoegd) op het terrein van de [bedrijf01] Terminal gelegen aan de [adres02] tussen het containerstack begeven en/of
  • zich (onbevoegd) in een of meer containers begeven en/of
  • handschoenen en/of een breekijzer en/of een plastic flesje spa blauw en/of twee gele doorgeknipte gele containerzegels en/of een usb snoertje en/of sigaretten voorhanden hebben gehad.
  • geregeld dat personen toegang verschaft werd tot het haventerrein en/of
  • geregeld dat deze personen goederen bij zich hadden teneinde op het haventerrein te verblijven en/of de nacht door te brengen
art 10a lid 1 ahf/sub 1,2 en 3 Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art. 10 lid 4 Opiumwet
art. 10 lid 5 Opiumwet
art 10a lid 1 ahf/sub 1 alinea Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 4 Opiumwet
art 10 lid 5 Opiumwet
2.
(proces-verbaalnummer [proces-verbaalnummer01] )
hij op of om omstreeks 1 december 2020 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van ongeveer 550,26 kilogram cocaïne en/of een (ander) middel genoemd in lijst I van de Opiumwet, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, en/of een (ander) middel genoemd in lijst I van de Opiumwet, zijnde cocaïne of een (ander) middel genoemd in lijst I van de Opiumwet, althans een hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
  • één of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te verschaffen en/of
  • zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
  • voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het/de hierboven bedoelde feit(en),
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s):
  • met één of meer mededader(s) ontmoetingen gehad en/of (telefonisch en/of via Whatsapp/sms) contacten onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken gemaakt over het invoeren en/of afleveren en/of uithalen en/of verstrekken en/of vervoeren van die cocaïne en/of dat (andere) middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, en/of
  • zich met een auto naar het terrein van de ECT Delta Terminal gelegen aan de [adres03] Rotterdam laten brengen, en/of
  • (vervolgens) (onbevoegd) dat terrein van de ECT Delta Terminal betreden, en/of
  • zich (onbevoegd) in een container ([containernummer03]) begeven, en/of
  • levensmiddelen en/of kleding en/of drie, althans één of meer, slaapzak(ken) en/of een breekijzer en/of een telescoopladder en/of één of meer (organisatie)telefoon(s) en/of een of meer tas(sen) en/of een sleepkabel en/of een koord en/of één of meer powerbank(s) en/of één of meer oplaadkabel(s) voorhanden gehad;
art 10a lid 1 ahf/sub 1,2 en 3 Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art. 10 lid 4 Opiumwet
art. 10 lid 5 Opiumwet