ECLI:NL:RBROT:2022:10792

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 november 2022
Publicatiedatum
9 december 2022
Zaaknummer
C/10/640941 / JE RK 22-1568
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging omgangsregeling met oplegging van dwangsom en uitvoerbaarheid bij lijfsdwang

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 18 november 2022 een beschikking gegeven met betrekking tot de omgangsregeling van de minderjarige [naam kind01], geboren op [geboortedatum01] 2017. De moeder oefent het ouderlijk gezag uit en [naam kind01] woont bij haar. Sinds december 2019 heeft er geen omgang plaatsgevonden tussen [naam kind01] en de vader. De rechtbank heeft eerder een voorlopige omgangsregeling vastgesteld, maar deze is niet nageleefd. De moeder heeft aangegeven dat omgang traumatiserend voor haar en [naam kind01] zou zijn, terwijl de vader verzoekt om contactherstel. De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West heeft in deze procedure een adviserende rol gespeeld. De rechtbank heeft de verzoeken van de vader en de GI om de omgangsregeling te wijzigen en de moeder te belasten met het eenhoofdig gezag afgewezen. De rechtbank heeft echter besloten dat er met ingang van de week van 5 december 2022 elke week anderhalf uur begeleid contact tussen de vader en [naam kind01] zal plaatsvinden, met de GI als begeleider. Tevens is er een dwangsom van € 1.000,- opgelegd aan de moeder voor het geval zij niet voldoet aan de omgangsregeling, en is de beschikking uitvoerbaar verklaard bij lijfsdwang, indien nodig. De rechtbank benadrukt het belang van het contact tussen [naam kind01] en zijn vader, ondanks de bezwaren van de moeder.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/640941 / JE RK 22-1568
Datum uitspraak: 18 november 2022

Beschikking

in de zaak van

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west,

gevestigd te Dordrecht, hierna te noemen: de GI,
betreffende

[naam kind01] , geboren op [geboortedatum01] 2017 te [geboorteplaats01] ,

hierna te noemen: [naam kind01] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam01] ,

hierna te noemen: de moeder, wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. S. Imdahl, te Rotterdam,

[naam02] ,

hierna te noemen: de vader, wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. S. van Donk, te Rijswijk.
In zijn adviserende taak is in deze procedure gekend:

de Raad voor de Kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht,

hierna te noemen: de Raad, gevestigd te Rotterdam.

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van de kinderrechter van 31 augustus 2022 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
- de briefrapportage met bijlagen van de GI van 7 oktober 2022, ingekomen bij de griffie op diezelfde datum;
- het wijzigingsverzoek met bijlage namens de vader van 12 oktober 2022, ingekomen bij de griffie op diezelfde datum;
- de ongedateerde brief van de GI, overgelegd ter zitting van 18 oktober 2022;
- de pleitaantekeningen van mr. S. Imdahl, overgelegd ter zitting van 18 oktober 2022.
Op 18 oktober 2022 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. De meervoudige kamer van de rechtbank heeft de zaak met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de advocaat van de moeder;
- een vertegenwoordiger van de Raad, [naam03] ;
- twee vertegenwoordigers van de GI, [naam04] en [naam05] .
Opgeroepen en niet verschenen is de moeder.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [naam kind01] wordt uitgeoefend door de moeder.
[naam kind01] woont bij de moeder.
Bij beschikking van 5 september 2019 is [naam kind01] onder toezicht gesteld. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 5 september 2023.
Sinds december 2019 vindt er geen omgang plaats tussen [naam kind01] en de vader.
Bij beschikking van 8 december 2020 is door de kinderrechter een voorlopige omgangsregeling bepaald, inhoudende dat:
met inachtneming van het hierna te noemen opbouw schema -de minderjarige elke week van donderdag 10:00 uur tot 17:00 uur bij de vader verblijft, die hem daartoe zal ophalen en terugbrengen op het kantoor van de gecertificeerde instelling;
de contacten zullen als volgt worden opgebouwd:
de eerste 2 weken (ingaande de week na 8 december 2020): op donderdag van 10:00 uur tot 12:00 uur, begeleid;
de twee weken hierna: op donderdag van 10:00 uur tot 12:00 uur, de verantwoordelijkheid ligt bij de gecertificeerde instelling om te bepalen of de omgang al dan niet onbegeleid kan;
hierna: zoals hierboven bepaald, van donderdag 10:00 uur tot 17:00 uur, onbegeleid;
bepaalt dat de overdrachtsmomenten zullen plaatsvinden op het kantoor van de Jeugdbescherming west.
Deze beschikking is door het gerechtshof Den Haag op 14 april 2021 bekrachtigd.
Bij beschikking van 26 oktober 2021 is de omgangsregeling opgeschort voor de duur van maximaal zes maanden, met dien verstande dat in deze periode:
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west, gevestigd te Dordrecht, zal de omgang tussen de minderjarige en de vader bepalen, met ingang van een door voornoemde instelling te bepalen moment en in een door die instelling te bepalen vorm, duur, frequentie en opbouw, een en ander met inachtneming van hetgeen hiervoor onder 6.1.5, is overwogen;
6.1.5:
De rechtbank acht het daarom op dit moment het meest in het belang van [naam kind01] dat de moeder behandeld wordt voor haar problematiek, met als doel dat haar draagkracht voldoende toeneemt om de omgang tussen [naam kind01] en de vader te faciliteren, zodat [naam kind01] op zo kort mogelijke termijn onbelast contact kan hebben met zijn beide ouders. De rechtbank zal om die reden een omgangsregeling vaststellen waarbij de omgang met de vader wordt opgeschort tot een door de GI te bepalen moment (maar uiterlijk voor de duur van zes maanden) en de omgang daarna wordt hervat in een door de GI te bepalen vorm (begeleid of onbegeleid). duur, frequentie en opbouw. De rechtbank merkt daarbij op dat [naam kind01] recht heeft op omgang met de vader en het daarom van groot belang is dat de omgang niet langer uitblijft dan noodzakelijk. Van de GI wordt in het belang van [naam kind01] op dit punt een actieve houding verwacht, Op termijn kan naar het oordeel van de rechtbank worden toegewerkt naar een zogeheten weekendregeling (evenals gelijke verdeling van de vakanties).

De aangehouden verzoeken

Het verzoek van de GI
De GI verzoekt op basis van artikel 1: 265g Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling te wijzigen, in die zin dat de omgang dient te worden opgeschort voor een voor de GI onbekende duur. De GI verzoekt de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Ter zitting is dit verzoek door de GI ingetrokken.
Het (gewijzigde) zelfstandige verzoek van de vader
De vader verweert zich tegen het verzoek van de GI ten aanzien van de omgangsregeling en verzoekt, na wijziging:
- primair: te bepalen dat de vader wordt belast met het eenhoofdig gezag en te bepalen dat het hoofdverblijf bij de vader zal zijn;
- subsidiair: een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming te gelasten met het oog op een uithuisplaatsing van [naam kind01] bij vader, dan wel een neutraal pleeggezin;
- meer subsidiair: een omgangsregeling vast te leggen, opbouwend naar een weekendregeling en een gelijke verdeling van de vakanties en feestdagen onder oplegging van een dwangsom van € 1.000,- per dag, althans een gedeelte daarvan, met een maximum van € 10.000,- voor iedere dag daaronder begrepen dagdeel dat de moeder in gebreke blijft. Indien de moeder na het verbeuren van de maximale dwangsom de omgangsregeling niet nakomt of frustreert, zal lijfsdwang worden opgelegd van een dag hechtenis voor iedere keer dat de moeder de omgangsregeling niet nakomt of frustreert.
Ter zitting van 31 augustus 2022 is namens de vader verzocht een onafhankelijke deskundige te benoemen om de rechtbank in deze zaak te adviseren.
Het zelfstandig verzoek van de moeder
De moeder verzoekt:
  • primair: te bepalen dat de man de omgang wordt ontzegd;
  • subsidiair: het verzoek zijdens de GI tot opschorting van de omgang toe te wijzen, en het opschorten van de omgang voor de duur van twee jaar vast te leggen, dan wel een andere periode die de rechtbank geraden acht;
  • alle verzoeken zijdens de vader af te wijzen.

De standpunten

De GI
De GI staat voor een dilemma. Volgens de psycholoog van de moeder kan de moeder niet voor [naam kind01] zorgen als de GI de moeder onder druk zet. De moeder blijft aangeven dat zij rust nodig heeft. Vanuit dat oogpunt zou de omgang tussen de vader en [naam kind01] moeten worden opgeschort. Tijdens de vorige zitting kon de psycholoog echter niet voldoende duidelijk maken in welke zin de stress bij de moeder toeneemt door de omgang en welk effect dit heeft op de dagelijkse opvoeding van [naam kind01] . Bovendien komt de moeder niet met concrete oplossingen of acties om te komen tot contactherstel, waardoor de GI zich afvraagt of nog wel wordt toegewerkt naar het doel om contact tussen de vader en [naam kind01] te laten plaatsvinden. De vader heeft al heel lange tijd geen contact met [naam kind01] en deze situatie duurt almaar voort. De GI heeft geprobeerd de voor- en nadelen van de verschillende scenario’s op een rij te zetten. Er kan voor worden gekozen om de omgang met de vader los te laten en te bepalen dat [naam kind01] zal opgroeien bij de moeder. Een andere mogelijkheid is een uithuisplaatsing van [naam kind01] bij de vader. De vader geeft aan dat hij hoofdopvoeder wil zijn en vanuit die positie ervoor te willen zorgen dat [naam kind01] ook contact heeft met de moeder. Welke keuze er ook zal worden gemaakt, er zal hoe dan ook worden getornd aan de rechten van het kind.
Van september 2019 tot begin 2020 heeft de GI een tiental omgangsmomenten begeleid, waarbij de ene jeugdbeschermer met de vader en [naam kind01] meeging en de andere jeugdbeschermer bij de moeder bleef ter ondersteuning van haar stressreductie. Omdat de omgangsmomenten goed verliepen, werd besloten om de omgangsmomenten niet langer te begeleiden. Toen is het misgegaan. De moeder verschuilt zich steeds achter haar trauma. Er zijn verschillende wegen bewandeld, van dwang tot een psychodiagnostisch onderzoek, om weer tot omgang tussen de vader en [naam kind01] te komen, maar niets heeft mogen baten.
De informatie van de psycholoog van de moeder is te beperkt en geeft onvoldoende aanleiding om de omgang tussen de vader en [naam kind01] op te schorten.
Nu ook ter zitting nog niet duidelijk is geworden welk effect de gestelde spanningen op de moeder hebben en daarmee niet vast is komen te staan dat omgang onhaalbaar is, trekt de GI het verzoek tot opschorting van de omgangsregeling ter zitting in.
De vader
Namens en door de vader is het volgende ter zitting naar voren gebracht. De omgang kan maximaal voor de duur van een jaar worden opgeschort. De beschikking waarin de omgang is opgeschort is van 26 oktober 2021. Er is nu bijna een jaar verstreken, wat betekent dat de omgang niet langer kan worden opgeschort. [naam kind01] heeft tot op heden geen band met de vader kunnen opbouwen. In lijn met de jurisprudentie van de Hoge Raad moet de rechtbank alles doen om contact te bewerkstelligen, zelfs als dat een wijziging in de gezagssituatie of een uithuisplaatsing zou betekenen. Dat is nodig om [naam kind01] de kans te geven om contact te hebben met beide ouders en van beide ouders te houden. De vader wil [naam kind01] heel graag zien, maar de moeder doet er alles aan om [naam kind01] bij de vader weg te houden. De moeder stelt dat zij elk omgangsmoment als traumatiserend ervaart, maar laat na te onderbouwen hoe dat komt. Bovendien is het niet duidelijk hoe het misbruik van de moeder in het verleden ertoe leidt dat zij de omgangsregeling niet kan nakomen. Tijdens de vorige zitting van 31 augustus 2022 werd de vooringenomenheid van de psycholoog van de moeder kenbaar. De psycholoog presenteerde de informatie van de moeder over de voorgeschiedenis als vaststaande feiten, terwijl deze informatie nooit in rechte is komen vast te staan. De vader betwist dat hij de moeder onheus heeft bejegend. De moeder heeft zes maanden de tijd gekregen om aan zichzelf te werken. Zij heeft de kans gehad om zowel met als zonder dwang mee te werken, maar niets lijkt te helpen. De vader verzoekt nu om hem met het eenhoofdig gezag over [naam kind01] te belasten. De vader is in staat om gezagsbeslissingen te nemen die het belang van [naam kind01] dienen. Ook zal de vader alles in het werk stellen om ervoor te zorgen dat [naam kind01] onbelast contact met de moeder kan hebben. Als [naam kind01] bij de vader wordt geplaatst, voelt de moeder mogelijk wel de noodzaak om mee te werken en kan het patroon worden doorbroken. Het is schokkend dat de moeder heeft uitgesproken dat zij haar handen van [naam kind01] aftrekt als hij bij de vader zou worden geplaatst. De GI heeft geen contact met de moeder, terwijl sprake is van een maatregel in het gedwongen kader. Het moet voor de moeder duidelijk zijn wat de consequenties zijn als zij niet meewerkt. De Raad adviseert om door middel van een moeder-kindopname meer zicht te krijgen op de interactie tussen de moeder en [naam kind01] . De vader vindt dat een goed advies, maar hij verwacht dat de moeder daaraan niet zal meewerken. Mocht de rechtbank niet overgaan tot het wijzigen van de gezagssituatie of een uithuisplaatsing van [naam kind01] , wijst de vader de rechtbank op het belang van het opstarten van omgang onder begeleiding van de GI. Het opleggen van een dwangsom en lijfsdwang is nodig, omdat de moeder anders niet zal meewerken.
De moeder
Namens de moeder is – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd. De kernvraag in deze zaak is of er nu een omgangsregeling tussen de vader en [naam kind01] moet worden opgestart. Uit juridisch perspectief is dit een makkelijke vraag. [naam kind01] heeft immers recht op omgang met zijn vader. Het opstarten van de bezoekregeling zal echter een schadelijk effect hebben, omdat de moeder hierdoor zodanig ontregeld raakt dat dat haar opvoedvaardigheden belast en dat dit ten koste gaat van [naam kind01] , terwijl het met hem nu heel goed gaat. Een uithuisplaatsing van [naam kind01] bij de vader zou betekenen dat hij wordt weggehaald bij zijn vertrouwde hechtingsfiguur. Dat zal traumatiserend voor hem zijn. De wens van de vader om contact te hebben met [naam kind01] , rechtvaardigt niet het traumatiseren van [naam kind01] . Op termijn moet [naam kind01] zeker opgroeien met twee ouders, maar dat is op dit moment niet mogelijk. Pas wanneer de moeder is hersteld, kan zij draagkracht ontwikkelen om [naam kind01] de ruimte te geven om een positieve band met de vader op te bouwen en regelmatig omgang te laten plaatsvinden. Eerder heeft de moeder een half jaar rust gekregen van de GI, maar in die periode heeft de vader beslag gelegd. De vader krijgt inmiddels ruim 30.000 euro aan verbeurde dwangsommen. Dit betekent dat er in feite al jarenlang sprake is van een traject met dwang. Hierdoor groeit het gevoel van machteloosheid bij de moeder.
De GI heeft zich in 2020 gewend tot PSY Drechtsteden, zodat er onafhankelijk onderzoek naar de psychische gesteldheid van zowel de moeder als de vader gedaan kon worden. PSY Drechtsteden heeft het onderzoek echter niet op de juiste manier uitgevoerd en geen antwoord gegeven op de vraag of sprake is van trauma aan de zijde van moeder. Er wordt een beeld geschetst van een moeder die niet wíl meewerken, terwijl de moeder door haar klachten niet kán meewerken. De moeder heeft therapie nodig. De GI wil weten hoe lang het behandelingstraject van de moeder zal duren. Het is niet mogelijk om daarvan een inschatting te geven.
De Raad
Het is een duivels dilemma. Het is niet goed voor de identiteitsontwikkeling van [naam kind01] dat hij zijn vader moet missen. Tegelijkertijd wordt gezien dat de omgang tussen [naam kind01] en de vader zo veel los maakt bij de moeder dat zij totaal blokkeert. De inzet van hulpverlening en dwangsommen hebben niets opgeleverd. De moeder zou rust nodig hebben om te herstellen. De GI heeft de moeder eerder een periode van rust gegund, maar ook dat heeft er niet voor gezorgd dat omgang tussen [naam kind01] en de vader tot stand is gekomen.
De GI heeft duidelijk uiteengezet wat de voor- en nadelen zijn van mogelijke vervolgstappen. De Raad denkt nog aan een NIFP-onderzoek of een moeder-kindopname, waarbij wordt gekeken naar de problematiek van de moeder. Ook moet worden gekeken of de moeder voldoende in staat is om [naam kind01] op te voeden en of sprake is van parentificatie of een symbiotische situatie. De GI krijgt onvoldoende zicht op de situatie bij de moeder thuis.
De vader verzoekt subsidiair een onderzoek door de Raad te gelasten met het oog op een uithuisplaatsing van [naam kind01] bij de vader, dan wel in een neutraal pleeggezin. Desgevraagd meldt de Raad ten aanzien van dit verzoek dat een dergelijk onderzoek op zijn vroegst over een jaar kan worden afgerond, aangezien de Raad kampt met wachtlijsten.

De beoordeling

Ten aanzien van het gezag en de hoofdverblijfplaats
De verzoeken om het eenhoofdig gezag aan vader toe te kennen en het hoofdverblijf bij vader te bepalen zijn er op gericht om [naam kind01] bij de vader te plaatsen, om zo het contact tussen [naam kind01] en de vader weer te herstellen. Daaraan heeft de vader ten grondslag gelegd dat ondanks de vele procedures, de verbeurde dwangsommen en de inzet van de GI nog steeds geen omgang tot stand is gekomen. Omdat het voor de identiteitsontwikkeling van [naam kind01] van belang is dat hij weet wie zijn vader is, en het niet lukt om vanuit de woonsituatie bij de moeder de omgang tot stand te brengen, is het noodzakelijk om [naam kind01] bij de vader te laten wonen. [naam kind01] zal dan gewoon omgang hebben met zijn moeder. Dit is een passende manier om de impasse te doorbreken, aldus de vader.
De rechtbank overweegt ten aanzien van deze verzoeken dat in een situatie als deze, waarin het contact tussen een minderjarige en een van zijn ouders is verbroken, en het niet mogelijk lijkt om de omgang weer op gang te brengen, het een optie kan zijn om de verblijfplaats van de minderjarige te wijzigen om zo het contact weer te herstellen. Een dergelijke beslissing grijpt echter diep in het leven van de minderjarige in, die daardoor de vertrouwde thuissituatie moet verlaten, waarin hij of zij doorgaans veilig is gehecht. Door dat ingrijpende karakter dient deze optie pas aan de orde te komen als alle andere mogelijkheden zijn uitgeput. Dat geldt des te meer in deze zaak, omdat [naam kind01] nog zeer jong is en nog niet in de gelegenheid is geweest om een band op te bouwen met zijn vader. De overgang zou voor hem dan ook zeer groot zijn. Zoals uit het volgende blijkt, zijn naar het oordeel van de rechtbank de mogelijkheden om de omgang tot stand te brengen nog niet uitgeput, zodat deze verstrekkende optie in ieder geval op dit moment niet aan de orde is. Het primaire verzoek van de vader zal daarom worden afgewezen.
Subsidiair verzoekt de vader een onderzoek door de Raad te gelasten met het oog op een uithuisplaatsing van [naam kind01] bij de vader, dan wel in een neutraal pleeggezin. Gelet op wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen over een wijziging in het verblijf van [naam kind01] , zal de rechtbank het verzoek van de vader om een onderzoek door de Raad te gelasten danwel een andere onafhankelijke deskundige te benoemen om de rechtbank te adviseren, afwijzen.
Ten aanzien van de omgang
Nu de GI ter zitting mondeling het verzoek tot opschorting van de omgangsregeling heeft ingetrokken, kunnen de gronden daarvan niet verder worden onderzocht. Het verzoek van de GI zal daarom worden afgewezen.
De moeder verzoekt vader de omgang te ontzeggen, dan wel voor langere duur op te schorten. Zij stelt dat zij vanwege haar traumata de opgelegde omgangsregeling niet kan nakomen. Om de vicieuze cirkel te doorbreken is het volgens de moeder noodzakelijk dat zij weer de regie over haar leven terug krijgt en verder wordt behandeld voor haar traumaklachten. Een omgangsregeling, een dwangsom, een dreiging tot uithuisplaatsing, huisbezoeken en verplichtingen om de thuissituatie nader toe te lichten zouden het herstel van de moeder belemmeren.
Als wettelijk uitgangspunt geldt dat een kind recht heeft op omgang met zijn ouders en dat de niet gezaghebbende ouder recht heeft op en de verplichting heeft tot omgang met zijn kind. Op grond van artikel 1:377a BW ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
b.de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder of met degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is de rechtbank gebleken dat de omstandigheden de afgelopen periode niet zijn gewijzigd. Er vindt nog altijd geen omgang plaats tussen [naam kind01] en de vader. De moeder geeft nog immer aan vanwege haar traumata niet mee te kunnen werken aan de omgang en eerst aan haar psychische klachten te moeten werken voordat omgang tussen [naam kind01] en de vader mogelijk is. Zoals ook opgenomen in eerdere beschikkingen van de kinderrechter, de rechtbank en het Gerechtshof Den Haag, doen de klachten van de moeder niet af aan het recht van [naam kind01] en de vader om over en weer omgang met elkaar te hebben. Voor zover in deze procedure (opnieuw) is betoogd dat de klachten van de moeder ervoor zorgen dat het op gang brengen van de omgang op haar een enorme impact zal hebben, en daarmee in strijd is met de zwaarwegende belangen van [naam kind01] , geldt dat ook in deze procedure de klachten van de moeder en de impact daarvan op haar dagelijks functioneren onvoldoende zijn komen vast te staan. De verklaring van de psycholoog van de moeder is daartoe onvoldoende concreet en objectiveerbaar. Er is dan ook geen grond om het recht op omgang te ontzeggen, of om de omgang opnieuw op te schorten. De verzoeken van de moeder zullen dan ook worden afgewezen.
De rechtbank is gelet op de onveranderde omstandigheden van oordeel dat het in het belang van [naam kind01] is dat het contact tussen hem en de vader zo snel mogelijk wordt hersteld. De op dit moment geldende omgangsregeling betreft de regeling die is vastgesteld in de beschikking van deze rechtbank van 26 oktober 2021, waarbij de GI vormgeving van de omgang bepaalt. Bij de nadere vaststelling van de omgangsregeling zal de rechtbank, gelet op de belemmeringen bij de moeder om tot contactherstel te komen en de lange periode dat [naam kind01] en de vader geen contact met elkaar hebben gehad, een stapsgewijze opbouw bepalen. De rechtbank zal opnieuw de regie over die opbouw bij de GI laten, maar zal daarbij wel het uitgangspunt van die regeling bepalen. Daarbij wordt aangesloten bij de laatste omgangsregeling die blijkens de toelichting op zitting succesvol is uitgevoerd.
De rechtbank zal bepalen dat met ingang van de week van 5 december 2022 elke week anderhalf uur begeleid contact plaatsvindt tussen de vader en [naam kind01] . Deze contactmomenten dienen te worden begeleid door de GI. De regie over de verdere opbouw van de omgang zal bij de GI worden gelegd.
Ten aanzien van de oplegging van een dwangsom en lijfsdwang
Gelet op het reeds langer bestaande patroon waarbij de moeder geen medewerking verleent aan de totstandbrenging van de omgang tussen de vader en [naam kind01] , is het niet te verwachten dat louter een dwangsom ditmaal wel een effectief middel is om omgang af te dwingen. Er heeft sinds december 2019 geen omgang plaatsgevonden tussen de vader en [naam kind01] en er is op straffe van voornoemde dwangsom inmiddels een bedrag van +/- €30.000,00 verbeurd verklaard. Lijfsdwang komt in beeld omdat het opleggen van dwangsommen geen effect heeft gehad. Het heeft er niet toe geleid dat de moeder medewerking heeft verleend aan de totstandkoming van de omgang tussen de vader en [naam kind01] . De rechtbank overweegt daarom dat oplegging van lijfsdwang is aangewezen. De rechtbank ziet dit als laatste mogelijkheid om de omgang op gang te brengen vanuit de thuissituatie bij de moeder. Gelet op de ingrijpende aard van dit dwangmiddel zal worden bepaald dat de lijfsdwang zal worden beperkt tot maximaal 14 keer.
Om de moeder nog een kans te geven, al dan niet met intensieve hulp, mee te werken aan de totstandkoming van de omgang tussen de vader en [naam kind01] , zal de rechtbank beslissen dat de moeder wordt veroordeeld aan de vader eenmalig een dwangsom te betalen van € 1.000,00 als zij één keer niet voldoet aan de bij deze beschikking opgelegde omgangsregeling, alvorens wordt overgegaan tot lijfsdwang.
Het daadwerkelijk inzetten van lijfsdwang zal waarschijnlijk impact hebben op [naam kind01] . De rechtbank merkt op dat het belang van het kind dat hij omgang heeft met zijn vader – en op die manier een band met hem kan opbouwen – in het onderhavige geval prevaleert boven het belang van de moeder bij de niet-toepassing van de lijfsdwang. De moeder hoeft daar geen negatieve gevolgen van te ondervinden. Als zij de vastgestelde omgangsregeling naleeft, wat van haar verlangd mag worden, zal van verbeuren van een dwangsom of lijfsdwang namelijk geen sprake zijn.
De rechtbank vindt dat het belang van [naam kind01] bij uitvoering van de omgangsregeling zwaarder weegt dan het belang dat wordt gediend met een schorsing door het instellen van hoger beroep. Daarom zal de rechtbank de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

De beslissing

De rechtbank:
wijzigt de omgangsregeling en bepaalt deze als volgt:
  • met ingang van 5 december 2022 vindt elke week anderhalf uur begeleide omgang tussen de vader en [naam kind01] plaats;
  • deze contactmomenten worden gepland en begeleid door de GI;
  • de regie over de verdere opbouw van de omgang ligt bij de GI;
bepaalt dat de moeder aan de vader een dwangsom verbeurt van € 1.000,00 als zij bij het eerste omgangsmoment in de week van 5 december 2022 niet voldoet aan de bij deze beschikking opgelegde omgangsregeling;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij lijfsdwang, in die zin dat indien de moeder vervolgens niet meewerkt aan de hiervoor genoemde omgangsregeling haar voor iedere overtreding telkens voor de duur van ten hoogste 24 uur lijfsdwang kan worden opgelegd met dien verstande dat de lijfsdwang niet vaker dan 14 keer ten uitvoer wordt gelegd en bepaalt dat de kosten van de lijfsdwang voor rekening komen van de moeder;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.J. Loorbach, voorzitter tevens kinderrechter en mrs. M.P. van der Stroom en J.C.M. Persoon, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M.C. van der Knaap, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 18 november 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.