ECLI:NL:RBROT:2022:10763

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 december 2022
Publicatiedatum
9 december 2022
Zaaknummer
10/124439-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en wederrechtelijk verblijven op een besloten plaats in de haven van Rotterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 december 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die betrokken was bij de invoer van 953 kilo cocaïne. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van deze grote hoeveelheid cocaïne in Nederland, alsmede van het wederrechtelijk verblijven op een besloten terrein in de haven van Rotterdam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen handelde en dat hij zich bewust was van de risico's die gepaard gingen met zijn activiteiten. De verdachte heeft tijdens de rechtszitting weinig relevante informatie verstrekt over zijn rol in het delict, wat de rechtbank belemmerde om rekening te houden met eventuele verzachtende omstandigheden. De officier van justitie had een gevangenisstraf van vijf jaar geëist, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf van 36 maanden op, waarbij de ernst van de feiten en de rol van de verdachte als 'uithaler' in de cocaïnehandel zwaar wogen. De rechtbank overwoog dat de verdachte onvoldoende verantwoordelijkheid nam voor zijn daden en dat zijn rol in de georganiseerde drugshandel een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid vormt. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld. De uitspraak benadrukt de ernst van de drugshandel en de impact daarvan op de samenleving.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/124439-22
Datum uitspraak: 1 december 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres01] te ( [postcode01] ) [plaats01] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [detentieadres01],
raadsvrouw mr. L.E. Versluis, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 17 november 2022

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officieren van justitie mr. E.J. de Groot en mr. S. Richters hebben gevorderd:
- bewezenverklaring van het onder 1 primair en het onder 2 ten laste gelegde;
veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde, nu er onvoldoende bewijs is om te kunnen spreken van een intellectuele en/of materiële bijdrage van voldoende gewicht waardoor van voltooide invoer kan worden gesproken.
4.1.2.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte zich tezamen met de medeverdachten schuldig heeft gemaakt aan de invoer van 953 kilo cocaïne. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Op 19 mei 2022 hebben opsporingsambtenaren van het Douane Team Bijzondere Bijstand vier verdachten aangetroffen in een container voorzien van nummer [containernummer01] . In deze container werden eveneens 32 sporttassen aangetroffen met daarin, zoals later is gebleken, 953 kilo cocaïne. Medeverdachte [medeverdachte01] heeft op 18 oktober 2022 bij de politie een verklaring afgelegd. Hij heeft verklaard dat hij in een container naar het haventerrein is gebracht. Nadat hem werd voorgehouden dat hij met drie anderen op het haventerrein is aangehouden, heeft hij gezegd dat deze ‘jongens’ bij hem in de container zaten. Vervolgens heeft hij verklaard dat hij met ‘die jongens’ naar een andere container is gegaan waar banden inzaten, dat zij de banden eruit hebben gehaald en de tassen die in de bandencontainer zaten naar (kennelijk) weer een andere container hebben gebracht, naar de rechtbank begrijpt, de container waarin de verdachten zijn aangehouden. Hij heeft daarbij verklaard dat hij die jongens niet kende, maar dat er een uit [plaats02] komt en een uit [plaats03] . Blijkens de informatie in het dossier komt de verdachte [medeverdachte02] uit [plaats03] en de medeverdachte [medeverdachte03] uit [plaats02] . De rechtbank is van oordeel dat hieruit blijkt dat de medeverdachte [medeverdachte01] met de ‘jongens’ verwijst naar medeverdachten [medeverdachte03] , Hellement en verdachte [medeverdachte02] , met wie hij in de container is aangetroffen.
Ten aanzien van de vraag naar de wetenschap van de verdachte en zijn medeverdachten dat het bij de in hun nabijheid gevonden tassen om tassen met cocaïne ging oordeelt de rechtbank als volgt. Deze wetenschap kan voorafgaand aan het delict bestaan, maar kan ook ontstaan op het moment van het plegen van het feit. Op het moment dat de verdachten de tassen hebben gezien, hebben zij, gegeven de locatie en hun aanwezigheid daar, op zijn minst genomen de aanmerkelijke kans aanvaard dat het om cocaïne ging. Het verweer van de verdachte dat hij dacht dat het om iets anders dan cocaïne ging, faalt dan ook. Het is algemeen bekend dat er veel harddrugs worden ingevoerd in de Rotterdamse haven, en dat ‘uithalers’ een essentiële rol spelen in de transportketen om drugs uit containers en van het haventerrein af te halen. Door – naar de rechtbank uit zijn summiere verklaringen opmaakt – mee te werken aan het uithalen van een of meer containers heeft de verdachte zich willens en wetens overgegeven aan deze praktijk, zodat de conclusie luidt dat zijn (voorwaardelijk) opzet daarop was gericht.
4.1.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte zich tezamen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de invoer van 953 kilo cocaïne en dat de verdachte samen met een ander zich de toegang heeft verschaft tot een in een haven besloten plaats voor distributie, opslag en/of overslag van goederen door middel van inklimming.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft het bewezen verklaarde feit/de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1
hij in de periode van 17 mei 2022 tot en met 19 mei 2022 te Maasvlakte, Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, waaronder zoals bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 953 kilogram, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2
hij in de periode van 18 mei 2022 tot en met 19 mei 2022 te Maasvlakte Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen, wederrechtelijk heeft verbleven op een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie, opslag en/of overslag van goederen, te weten het besloten terrein van ECT Delta terminal, gelegen aan de [adres02] , waarbij hij, verdachte, zich met zijn mededader(s) op die besloten plaats vervolgens de toegang heeft verschaft tot een ruimte bestemd voor de distributie, opslag of overslag van goederen, te weten een container met nummer [containernummer01] , door middel van inklimming.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod
Wederrechtelijk verblijven op een in een haven besloten plaats voor distributie, opslag of overslag van goederen, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en de toegang is verschaft tot een ruimte bestemd voor de distributie, opslag of overslag van goederen, door middel van inklimming
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Als maatstaf voor de straf gelden de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, maar ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Deze komen tot uiting in de verschillende strafdoelen als speciale preventie, retributie en bevestiging van de norm, wat zich zou kunnen vertalen in generale preventie maar daartoe zeker niet is beperkt.
Bij de afweging van de straf met het oog op het eerste strafdoel is onder meer van belang in hoeverre de rechtbank ervan overtuigd is dat de verdachte verantwoordelijkheid neemt voor zijn daden en ook de indruk geeft spijt te hebben. Wanneer de rechtbank zo’n overtuiging zal zijn toegedaan, laat zich vanzelfsprekend niet in algemene termen vangen. Zeker is wel dat daarvoor niet is vereist dat de verdachte een bekennende verklaring aflegt, al kan dat onder omstandigheden wel bijdragen aan die overtuiging.
Beide laatste strafdoelen (retributie en bevestiging van de norm) overstijgen de concrete, persoonlijke omstandigheden van de verdachte in een strafzaak. Wat de bevestiging van de norm betreft zal de rechtbank natuurlijk rekening houden met de potentieel generaal-preventieve werking van een strafoplegging. Maar de rechtbank zal toch ook mee behoren te wegen dat de strafoplegging deel uitmaakt van een keten van opsporing, vervolging, berechting en executie en hoe haar beslissing in een zaak van invloed is op de andere onderdelen in die keten.
Alles bij elkaar genomen leiden bovenstaande maatstaven en afwegingen per zaak tot een bijzondere en afgewogen straf, waarbij tevens wordt meegewogen welke straffen in andere, vergelijkbare zaken worden opgelegd. Wat dit laatste betreft heeft de verdediging een beroep gedaan op de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 november jl. (ECLI:NL:RBROT:2022:9523). Deze beslissing en ook andere beslissingen in vergelijkbare zaken heeft de rechtbank meegewogen in het uiteindelijke oordeel over de straf.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De bewezenverklaarde feiten onder 1 en 2 zijn zeer ernstige feiten. In de haven van Rotterdam waar de verdachte illegaal verbleef, heeft hij samen met zijn medeverdachten cocaïne overgeladen van de ene naar de andere container. De verdachte is daarmee betrokken geweest bij de import van een grote hoeveelheid cocaïne van ongeveer 953 kilo cocaïne. Het op de markt brengen van deze harddrugs vormt een ernstige bedreiging van de volksgezondheid. Daarnaast wordt met de handel in cocaïne veel geld verdiend en deze handel gaat daardoor gepaard met vele vormen van - ook zeer ernstige – criminaliteit. Voor de havens, de haventerreinen, de bedrijven werkzaam in de containersector, douane, politie en justitie leveren de activiteiten rondom deze cocaïnetransporten daarnaast een enorme kostenpost op.
De rol van de verdachte bij de invoer is die van zogenaamde uithaler. Uithalers halen de in containers verborgen cocaïne uit de haven of verplaatsen die naar andere containers zodat anderen deze later onopgemerkt uit de haven kunnen ophalen. Die rol is minder groot dan die van (bijvoorbeeld) de organisatoren van een transport, maar belangrijk bij het plegen van de georganiseerde, ondermijnende criminaliteit die de invoer van cocaïne is. De uithalersactiviteiten zijn immers van essentieel belang om het cocaïnetransport goed te laten verlopen en daarmee zijn uithalers een onmisbare schakel in de internationale transportketen van cocaïne. Dat de rol belangrijk is blijkt ook wel uit de bedragen die verdiend kunnen worden met het uithalen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 1 november 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd op 7 november 2022. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De ernst van de feiten rechtvaardigt in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 tot 4 jaren.
De verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende laten zien dat hij het foute van zijn handelen inziet en verantwoordelijkheid neemt voor zijn daden. De verdachte is immers midden in de nacht op een afgesloten haventerrein aangetroffen in een container met ongeveer 953 kilo cocaïne. Hij heeft alleen maar gezegd dat hij dacht dat het ging om laptops of hash, maar nooit om cocaïne. Hij zou ook geen tassen hebben gezien in de container waarin hij is aangetroffen, want het was donker. Maar, zoals op de zitting is getoond, in die container lagen zoveel tassen dat het onmogelijk is om in het donker in die container te komen zonder over die tassen te struikelen. Het is al met al onaannemelijk dat hij niets van de tassen zou hebben geweten en dat hij er geen rekening mee heeft gehouden dat het om cocaïne zou gaan. Voor het overige heeft niets willen zeggen. De verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank daardoor te weinig inzicht gegeven in zijn rol bij de totstandkoming van het delict, zijn afwegingen hierbij en de omstandigheden waaronder hij zijn keuzes heeft gemaakt. Dit aspect alleen en op zichzelf beschouwd is voor de rechtbank overigens geen aanleiding om een hogere straf op te leggen, maar de verdachte mist hiermee wel een kans dat de rechtbank zijn omstandigheden als matigende factor een rol laat spelen bij het bepalen van de strafmaat.
Verder heeft de reclassering geadviseerd bij veroordeling geen bijzondere voorwaarden op te leggen. De verdachte ontkent, stelt zich terughoudend op en de reclassering ziet geen problemen op de leefgebieden. De verdachte is het daarmee eens. Dat en het gegeven dat begeleiding ook kan plaatsvinden in het kader van een voorwaardelijke invrijheidstelling brengt mee dat de rechtbank thans geen ruimte ziet voor een voorwaardelijk strafdeel voor het opleggen van reclasseringstoezicht.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is de artikelen 47, 57 en 138aa van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
Dit vonnis is gewezen door mr. J.L.M. Boek, voorzitter,
En mrs. J.J. Bade en D. van Putten, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.H. Frerichs, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij in of omstreeks de periode van 17 mei 2022 tot en met 19 mei 2022 te Maasvlakte, Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, waaronder zoals bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 953 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 17 mei tot en met 19 mei 2022 te Maasvlakte, Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen,
te weten
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen, waaronder zoals bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet,
- het opzettelijk afleveren, verstrekken en/of vervoeren, en/of van 953 kilogram cocaïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
door
- met één of meer mededader(s) contacten te onderhouden en/of informatie uit te wisselen en/of afspraken te maken over het afleveren en/of uithalen en/of verstrekken en/of vervoeren van de cocaïne,
- zich (onbevoegd) te begeven op het terrein van de ECT Delta terminal, gelegen aan de [adres02] ,
- het zegel van container [containernummer02] (met een knipschaar) open te breken en te verwijderen,
- een groot aantal (sport)tassen met cocaïne uit container [containernummer02] te halen en over te plaatsen naar container [containernummer01] ,
- zich op te houden in container [containernummer01] ,
- een knipschaar en/of een of meer (organisatie)telefoons voorhanden te hebben;
2
hij in of omstreeks de periode van 18 mei 2022 tot en met 19 mei 2022 te Maasvlakte Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen wederrechtelijk heeft verbleven op een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie, opslag en/of overslag van goederen, te weten het besloten terrein van ECT Delta terminal, gelegen aan de [adres02] , waarbij hij, verdachte, zich al dan niet met zijn mededader(s) op die besloten plaats vervolgens de toegang heeft verschaft tot een gebouw, ruimte of vervoermiddel bestemd voor de distributie, opslag of overslag van goederen, te weten een container met nummer [containernummer01] , door middel van braak, verbreking en/of inklimming, in elk geval wederrechtelijk op die besloten plaats heeft verbleven.