ECLI:NL:RBROT:2022:10736

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 december 2022
Publicatiedatum
8 december 2022
Zaaknummer
10-205939-22 / TUL VV: 09-313113-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en vuurwapenbezit in het Vroesenpark te Rotterdam

Op 8 december 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag en vuurwapenbezit. De zaak betreft een schietincident dat plaatsvond op 14 augustus 2022 in het Vroesenpark in Rotterdam. De verdachte heeft meermalen op de aangever geschoten, waarbij deze in beide dijbenen werd geraakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op korte afstand gericht op de aangever heeft geschoten, wat een aanmerkelijke kans op de dood van de aangever met zich meebracht. De verdachte ontkende de feiten, maar het bewijs, waaronder DNA-sporen op de plaats delict, was overtuigend. De officier van justitie had een gevangenisstraf van vier jaar geëist, maar de rechtbank oordeelde dat de ernst van de feiten een zwaardere straf rechtvaardigde. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die materiële en immateriële schade had geleden door het schietincident. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging gelast van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf, omdat de verdachte nieuwe strafbare feiten had gepleegd tijdens de proeftijd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10-205939-22
Parketnummer vordering TUL VV: 09-313113-21
Datum uitspraak: 8 december 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum01] 1981,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres01] ,
[postcode01] [plaats01] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de penitentiaire inrichting De Schie in Rotterdam,
raadsman mr. L. de Leon, advocaat te Utrecht.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 24 november 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H. du Croix heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 (poging tot doodslag) en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar met aftrek van voorarrest;
  • tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf in de zaak met parketnummer 09-313113-21.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdachte ontkent de feiten te hebben gepleegd.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de onder 1 ten laste gelegde poging tot doodslag, omdat de twee schotverwoningen in het bovenbeen geen voorwaardelijk opzet op de dood opleveren.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen om wel soort vuurwapen het gaat, zodat vrijspraak dient te volgen.
4.1.2.
Beoordeling
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt.
De aangever, [slachtoffer01] (hierna: de aangever) was op zondagmiddag 14 augustus 2022 samen met vrienden in het Vroesenpark in Rotterdam. Op enig moment kwam er een man op hem af en er ontstond een woordenwisseling en een handgemeen. Die man pakte vervolgens een vuurwapen en schoot daarmee meermalen op de aangever. Daarna rende de man weg, met achterlating van wat persoonlijke spullen waaronder zijn slippers. Op de plaats delict worden behalve die persoonlijke spullen en slippers verder een huls en een kogelpatroon aangetroffen. Uit forensisch onderzoek is gebleken dat op de slippers, de huls en het kogelpatroon het DNA van de verdachte zit.
Reeds gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte de man is geweest die op de aangever heeft geschoten.
Poging tot doodslag en vuurwapenbezit
De verdachte heeft op korte afstand gericht op de aangever geschoten en de aangever is daarbij door meerdere kogels in beide dijbenen geraakt. Door op korte afstand en gericht op [slachtoffer01] te schieten heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij een slagader of (door bewegingen van hemzelf of van de aangever) andere vitale delen van de aangever zou raken, wat de dood van [slachtoffer01] tot gevolg had kunnen hebben.
Het wapen is niet teruggevonden. Door onderzoek aan de gevonden munitie is vastgesteld dat door de verdachte op de aangever is geschoten met een wapen en munitie van categorie II of categorie III in de zin van de Wet wapens en munitie. Er zijn ter plaatse hulzen aangetroffen van het kaliber 7.65 en er is geen andere redelijke verklaring te bedenken dan dat die hulzen door de verdachte zijn verschoten. Dat sluit uit dat hij met een revolver heeft geschoten; revolvers werpen, naar algemeen bekend is, hulzen immers niet uit. Verder blijkt uit de getuigenverklaringen dat de verdachte een vuurwapen in een hand heeft. Dat sluit afdoende uit dat de verdachte een automatisch vuurwapen voorhanden heeft gehad. Aldus kan de rechtbank bewezen verklaren dat de verdachte een pistool voorhanden heeft gehad en kan zij de tenlastelegging onder 2 bewezen verklaren. Daaraan doet niet af dat het merk en andere eigenschappen van het pistool niet buiten elke redelijke twijfel zijn vast te stellen. Nu het voor de strafmaat niet uitmaakt of het wapen onder categorie II of categorie III valt, behoeft de rechtbank bij de kwalificatie niet tussen de categorieën te kiezen.
4.1.3.
Conclusie
De verweren worden verworpen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1
hij op 14 augustus 2022 te Rotterdam,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer01] opzettelijk van het leven te beroven, met een vuurwapen meerdere kogels op en/of in de richting van voornoemde [slachtoffer01] heeft afgevuurd/geschoten, waardoor voornoemde [slachtoffer01] in beide (dij)benen is geraakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op 14 augustus 2022 te Rotterdam,
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie II of Categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een / pistool en (voor dat vuurwapen geschikte) munitie in de zin van artikel 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de Categorie II of Categorie III, te weten meerdere kogelpatronen, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
poging tot doodslag
2.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een (vuur)wapen van de categorie II of III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft meermalen op het slachtoffer geschoten, hetgeen een poging tot doodslag oplevert. De schietpartij vond plaats op een mooie zondagmiddag midden in de zomervakantie in een openbaar park in Rotterdam. Het Vroesenpark is op zulke dagen een drukke plek, waar veel mensen afspreken om samen, vaak ook met hun kinderen, een leuke tijd door te brengen.
De reden waarom de verdachte op de aangever heeft geschoten, is niet te begrijpen. Zij kenden elkaar niet. De verdachte maakte een opmerking tegen de aangever dat hij niet zo blij moest doen, waarop de aangever vroeg wat zijn probleem was. Hierna sloeg de verdachte de aangever en ontstond er een handgemeen waarna de verdachte uit zijn heuptasje een vuurwapen haalde en meermalen gericht op de aangever schoot.
Een delict als het onderhavige heeft niet alleen een enorme impact op het slachtoffer maar versterkt ook de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. In het bijzonder van de vrienden van de aangever en alle andere bezoekers van het park die getuige waren van deze schietpartij, maar ook bij mensen die via de media horen dat er op een zondagmiddag in het Vroesenpark een schietpartij heeft plaatsgevonden.
De verdachte heeft niet geschroomd op de aangever te schieten waardoor hij gemakkelijk gedood had kunnen worden. Dat dat niet is gebeurd is een gelukkig toeval en niet aan enig toedoen van de verdachte te danken. De rechtbank rekent hem dat zwaar aan. De verdachte heeft bovendien geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn daad genomen.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 31 oktober 2022, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld onder meer voor mishandeling en overtreding van de Opiumwet.
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een forse gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf, hoger dan de eis van de officier van justitie, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8..Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [slachtoffer01] , via zijn advocaat mr. N. Ugur, advocaat te Rotterdam, ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 50,- aan materiële schade (beschadiging van schoenen en zwembroek) en een vergoeding van € 25.000,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering met wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich niet verzet tegen toewijzing van de gevorderde materiële schade. Ten aanzien van de immateriële schade is matiging bepleit.
8.3.
Beoordeling
Materiële schade
Vast is komen te staan dat door de onder 1 bewezen verklaarde poging tot doodslag aan de benadeelde partij rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De gevorderde schadevergoeding is door de verdachte niet weersproken. De rechtbank wijst de vordering toe.
Immateriële schade
Ook is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij, doordat de verdachte meer malen op hem heeft geschoten, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 7.500,-.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Nader onderzoek naar de omvang van de vordering zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat dat een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 14 augustus 2022.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 7.550,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Vordering tenuitvoerlegging

9.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 9 februari 2022 van de politierechter in ‘s-Gravenhage is de verdachte ter zake van mishandeling veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De proeftijd is ingegaan op 24 februari 2022.
9.2.
Standpunt officier van justitie en standpunt verdediging
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering.
De verdediging heeft zich niet verzet tegen toewijzing van de vordering.
9.3.
Beoordeling
De hierboven bewezen feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van deze feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde voorwaardelijke straf.

10..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 45, 57, 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaar;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer01] , te betalen een bedrag van
€ 7.550,- (zegge: zevenduizend zevenhonderd en vijftig euro), bestaande uit € 50,- aan materiële schade en € 7.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 14 augustus 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer01] te betalen
€ 7.550,-(hoofdsom zegge:
zevenduizend zevenhonderd en vijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 augustus 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 7.550,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
72 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
gelast de
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van 9 februari 2022 van de politierechter in de rechtbank Den Haag aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 2 (twee) weken.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D.F. Smulders, voorzitter,
en mrs. J.L.M. Boek en A. van Luijck, rechters,
in tegenwoordigheid van M.J. Grootendorst, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 14 augustus 2022 te Rotterdam,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer01]
opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met een vuurwapen meerdere, althans een, kogel(s) op en/of in de richting van
voornoemde [slachtoffer01] heeft afgevuurd/geschoten, waardoor voornoemde [slachtoffer01] in
beide (dij)benen is geraakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2
hij op of omstreeks 14 augustus 2022 te Rotterdam,
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie II en/of Categorie III van de Wet
wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die
wet in de vorm van een automatisch vuurwapen / pistool / geweer / revolver en/of
(voor dat vuurwapen geschikte) munitie in de zin van artikel 1 onder 4º van de Wet
wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van
de Categorie II en/of Categorie III, te weten meerdere kogelpatronen, voorhanden
heeft gehad.
(art 26 lid 1 Wet wapens en munitie)