ECLI:NL:RBROT:2022:10716

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 december 2022
Publicatiedatum
8 december 2022
Zaaknummer
ROT 22/5623, ROT 22/5624 en ROT 22/5625
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Europees bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorzieningen inzake inbewaringneming en weigering van invoer van bevroren tonijn uit de Filipijnen

Op 8 december 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaken ROT 22/5623, ROT 22/5624 en ROT 22/5625. De zaak betreft verzoeken om voorlopige voorzieningen van Sea Value Europe B.V. en Americold Forwarding Agency B.V. tegen de inbewaringneming en de weigering van invoer in de Europese Unie van een partij van ruim 73.000 kilo bevroren tonijn afkomstig uit de Filipijnen. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) had deze besluiten genomen omdat het nummer op de verpakking niet overeenkwam met dat van een erkende inrichting. De verzoeksters hebben bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, die op 18 en 21 oktober 2022 zijn genomen, en hebben de voorzieningenrechter verzocht om de partij tonijn hangende de beslissing op bezwaar toe te laten tot de EU.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een spoedeisend belang, aangezien de weigering van de zending aanzienlijke financiële gevolgen heeft voor de verzoeksters. De NVWA heeft echter terecht gesteld dat de partij tonijn niet aan de vereisten voldoet, omdat het identificatienummer op de verpakking niet correct is. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de NVWA bevoegd was om de inbewaringneming en de weigering van invoer te besluiten, en dat de verzoeksters niet in hun verzoeken konden worden ontvangen. De verzoeken om voorlopige voorzieningen zijn dan ook afgewezen.

De voorzieningenrechter heeft bepaald dat de NVWA het griffierecht van € 365 aan de verzoeksters moet vergoeden en dat de NVWA ook de proceskosten van € 1.518 aan de verzoeksters dient te betalen, omdat de aangevochten besluiten onbevoegd zijn genomen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 22/5623, ROT 22/5624 en ROT 22/5625

uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 december 2022 in de zaken tussen

Sea Value Europe B.V.(Sea Value) en
Americold Forwarding Agency B.V.(Americold), verzoeksters
(gemachtigde: mr. M. van Tuijl en mr. A. Danopoulos)
en

de officiële dierenarts van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)

Als derde partij heeft aan de zaken deelgenomen,

De Minister voor Medische Zorg (de Minister)

(gemachtigden: mr. S. van Douwen en mr. J.W.J. Reuvers)

Inleiding

1. Met deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op de verzoeken om voorlopige voorzieningen van verzoekster tegen de inbewaringneming en de weigering van invoer in de Europese Unie (EU) van een partij van ruim 73.000 kilo bevroren tonijn afkomstig uit de Filipijnen. De NVWA heeft daartoe besloten omdat het nummer op de verpakking van een niet-erkende inrichting is en niet overeenkomt met het nummer van de wel erkende inrichting op het certificaat. Americold is als douane-expediteur en Sea Value is als importeur en eigenaar belanghebbende bij de lading bevroren vis.
2. Met besluiten van 18 oktober 2022 en 21 oktober 2022 heeft de NVWA de partij in bewaring gesteld en met een besluit van 25 november 2022 heeft de NVWA de partij geweigerd voor invoer in de EU. De besluiten hebben alle drie GBB-nummer 22105106. Verzoeksters hebben bezwaar gemaakt tegen de drie besluiten (de bestreden besluiten).
3. De Minister voor Medische Zorg (de Minister) heeft op 29 november 2022 voor de zitting een verweerschrift ingediend. De voorzieningenrechter zal daarom de Minister als partij aanmerken.
4. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 30 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen:
- de gemachtigden van de Minister en C. Kwakernaak, officiële dierenarts van de NVWA;
- de gemachtigden van verzoeksters en [Naam] en [Naam] namens Sea Value.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

5. De voorzieningenrechter neemt een spoedeisend belang aan als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daartoe wordt overwogen dat verzoeksters hebben aangevoerd dat de in bewaring genomen en geweigerde zending een aanzienlijk financieel belang vertegenwoordigt. Als gevolg van de weigering van de zending kan de geplande productie en verwerking van de bevroren tonijn in de fabriek van Sea Value niet plaatsvinden. Hierdoor ligt de fabriek enige tijd stil en kan Sea Value haar afnemers voor de kerstperiode niet meer voorzien van producten. Dit zal ook tot ernstige reputatieschade leiden, die moeilijk zal zijn te bepalen in een eventuele schadezaak (vgl. ECLI:NL:CBB:2011:BQ7882). Volgens de voorzieningenrechter leveren deze omstandigheden voldoende spoedeisend belang op.
6. Met de verzoeken beogen verzoeksters te bereiken dat de partij bevroren tonijn hangende de beslissing op bezwaar tot de EU zal worden toegelaten zodat deze kan worden verwerkt en verkocht. Daarmee vragen zij een onomkeerbare voorziening. Voor het treffen daarvoor is vereist dat er redelijkerwijs geen twijfel over bestaat dat deze partij ten onrechte in bewaring is genomen en geweigerd.
7. In de bijlage zijn de relevante EU-wetgeving en nationale wetgeving, alsmede het beleidskader opgenomen.
8. Verzoeksters betwisten terecht dat de NVWA de bevoegdheid heeft om de bestreden besluiten te nemen. In zijn verweerschrift heeft de Minister erkend dat hij, gelet op artikel 3, eerste lid, van het Warenwetbesluit uitvoering verordening officiële controles en andere officiële activiteiten, de bevoegde nationale autoriteit is en niet de officiële dierenarts van de NVWA. De Minister neemt de bestreden besluiten echter voor zijn rekening en hij zal ook de heroverweging verrichten (vgl. ECLI:NL:RBROT:2021:3664). Het bevoegdheidsgebrek kan dus worden hersteld in bezwaar en vormt geen reden om een voorlopige voorziening te treffen. Wel merkt de voorzieningenrechter op dat hij het opmerkelijk vindt dat de uitvoeringspraktijk van de NVWA, ook na de hiervoor genoemde uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, niet is aangepast aan artikel 3, eerste lid, van het Warenwetbesluit uitvoering verordening officiële controles en andere officiële activiteiten.
9.1.
Verzoeksters betogen dat de NVWA ten onrechte heeft gesteld dat de leverancier van de betreffende zending, General Tuna Corporation, geen erkende inrichting zou zijn, want zij is opgenomen in de lijst van erkende inrichtingen met het erkenningsnummer 724. De leverancier heeft echter per abuis een onjuist/niet corresponderend erkenningsnummer opgenomen op de verpakking/ etikettering van de zending. In het verlengde hiervan betogen verzoeksters dat de NVWA verzoekster in de gelegenheid had moeten stellen de verkeerde codering aan te passen, omdat artikel 66, derde lid, aanhef en onder c, van Verordening (EU) 2017/625 die mogelijkheid biedt. In dat geval kunnen de containers gewoon worden ingevoerd nadat het gebrek is hersteld. Volgens verzoekster brengt de eis dat het identificatienummer moet zijn aangebracht niet met zich dat een onjuist identificatienummer niet zou kunnen worden aangepast. Voorts wijzen zij op artikel 6 van Verordening (EG) nr. 853/2004, waaruit volgt dat de eis van het aanbrengen van een identificatienummer zich mede richt tot de Europese importeur. Verder wijzen verzoeksters op het GCP-proceduredocument van de NVWA genaamd “Officiële inbewaringneming van producten” (het GCP-proceduredocument) dat volgens hen herstel mogelijk maakt.
9.2.
Uit artikel 66, eerste lid, van Verordening (EU) 2017/625 volgt dat
zendingen dieren of goederen die niet aan de in artikel 1, tweede lid, bedoelde regels voldoen – waarbij het in dit geval gaat om regels van levensmiddelen en voedselveiligheid – de EU binnenkomen door de bevoegde autoriteiten in officiële bewaring worden genomen en de binnenkomst in de EU wordt geweigerd. Niet in geschil is dat de zendingen niet-conform zijn, omdat in strijd is met artikel 18 van Verordening (EG) 178/2002, bijlage II bij Verordening (EG) 853/2004, artikel 10 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/625 en artikel 3 van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2130 een onjuist/niet corresponderend erkenningsnummer is opgenomen op de verpakking/ etikettering van de zending. Hieruit volgt dat de Minister bevoegd is tot inbewaringneming en weigering van invoer in de EU.
9.3.
Uit artikel 66, derde lid, van Verordening (EU) 2017/625 volgt dat de Minister de voor de zending verantwoordelijke ondernemer onverwijld de opdracht dient te geven (a) de zending te vernietigen, (b) de zending overeenkomstig artikel 72, eerste en tweede lid, door te zenden naar een plaats buiten de EU, of (c) de zending overeenkomstig artikel 71, eerste en tweede lid, te onderwerpen aan een speciale behandeling of aan andere maatregelen die noodzakelijk zijn om aan de in artikel 1, tweede lid, bedoelde regels te voldoen en de zending in voorkomend geval te bestemmen voor andere doeleinden dan die waarvoor zij oorspronkelijk was bestemd. Verordening (EU) 2017/625, die sinds 14 december 2019 van toepassing is, heeft tot gevolg dat dat onder meer Richtlijn 97/78/EG is ingetrokken. Omdat die richtlijn niet voorzag in de mogelijkheid tot andere maatregelen dan wederuitvoer en vernietiging, is – zoals verzoekster hebben aangevoerd – met het van toepassing worden van de Verordening (EU) 2017/625 de zogenoemde Bayshore-uitspraak van het College van Beroep van 15 september 2014 (ECLI:NL:CBB:2014:339) in de voorliggende zaak niet maatgevend. De vraag is vervolgens wat moet worden verstaan onder “andere maatregelen” in de zin van artikel 66, derde lid, onderdeel c, van Verordening (EU) 2017/625.
9.4.
De Minister stelt zich op het standpunt dat “andere maatregelen” als hiervoor bedoeld niet kunnen bestaan uit het wijzigen van het identificatiekenmerk. De Minister heeft er in dit verband op gewezen dat uit artikel A, onder 1, van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 853/2004 volgt dat het identificatiemerk wordt aangebracht voordat het product de inrichting verlaat. Die eis geldt gelet op artikel 5, eerste lid, aanhef en onder b, van Verordening (EG) nr. 853/2004 ook voor General Tuna Corporation. De Minister heeft voorts naar voren gebracht dat de gedachte achter de verplichting dat een identificatiemerk wordt aangebracht voordat het product de inrichting verlaat, is om te voorkomen dat er wordt gesjoemeld met de herkomst van producten. Met deze verplichting wordt beoogd te voorkomen dat er producten in de EU op de markt komen die niet afkomstig zijn van een erkende inrichting. Hiermee wordt de voedselveiligheid in de EU beschermd. Behalve dat het niet mogelijk is om van deze strenge eis af te wijken, is het dus ook niet wenselijk, omdat dergelijk afwijken het systeem ondermijnt, aldus de Minister.
9.5.
De voorzieningenrechter ziet geen grond voor twijfel aan de juistheid van het standpunt van de Minister. De genoemde eis dat het identificatiemerk wordt aangebracht voordat het product de inrichting verlaat, moet worden gelezen in samenhang met artikel B, onder 5 en 7 van genoemde bijlage II. Daaruit volgt dat het merk leesbaar en onuitwisbaar en in duidelijke cijfer- en lettertekens wordt aangebracht en dat dit het erkenningsnummer van de inrichting moet vermelden. Het kunnen aanbrengen van wijzigingen na het verlaten van de inrichting in het land van herkomst staat op het eerste gezicht op gespannen voet met bijlage II bij Verordening (EG) nr. 853/2004, dit ook tegen de achtergrond van de tekst en strekking van artikel 18 van Verordening (EG) 178/2002. De voorzieningenrechter volgt het standpunt van de Minister dat het systeem van erkende inrichtingen beoogt de voedselveiligheid binnen de Unie te waarborgen en dat dit systeem ondermijnd zou worden als bij de voorgeschreven controle aan de Uniegrens niet volledig zeker is dat een partij van een erkende inrichting afkomstig is. De stelling van verzoeksters dat het GCP-proceduredocument voorziet in de mogelijkheid van aanpassing van het identificatiekenmerk buiten de oorspronkelijke inrichting, is onjuist. Dat document voorziet in de mogelijkheid om herstelbare gebreken te herstellen, maar noemt daarbij niet de mogelijkheid om het identificatiemerk buiten de oorspronkelijke inrichting aan te passen. Nu de eis is dat het identificatiemerk voor het verlaten van de inrichting wordt aangebracht, is bij niet-naleving van die eis herstel niet mogelijk. Het beroep van verzoeksters op het evenredigheidsbeginsel stuit af op het feit dat artikel 66 van Verordening (EU) 2017/625 geen discretionaire bevoegdheid inhoudt.
9.6.
Gelet op het voorgaande is niet voldaan aan het onder 6 genoemde vereiste, zodat er geen grond is om de door verzoeksters gevraagde onomkeerbare voorziening te treffen.

Conclusie en gevolgen

10. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om voorlopige voorzieningen af.
11. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om te bepalen dat de NVWA het griffierecht in deze samenhangende zaken aan verzoeksters dient te vergoeden. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat de aangevochten besluiten onbevoegd zijn genomen en verzoeksters pas daags voor de zitting hebben kunnen vernemen dat hangende bezwaar geen onomkeerbare gevolgen ten aanzien van de partij tonijn zullen plaatshebben, terwijl zij voordien zonder succes hebben geprobeerd in overleg te treden met de NVWA.
12. Om dezelfde redenen krijgen verzoeksters ook een vergoeding van hun proceskosten in deze samenhangende zaken. De NVWA moet deze vergoeding betalen.
De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgen verzoeksters een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 759. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.518.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst de verzoeken om voorlopig voorzieningen af;
- bepaalt dat de NVWA het griffierecht van € 365 aan verzoeksters moet vergoeden;
- veroordeelt de NVWA tot betaling van € 1.518 aan proceskosten aan verzoeksters.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Rop, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
mr. R. Stijnen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 december 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage

Verordening (EG) 178/2002
Artikel 11
In de Gemeenschap ingevoerde levensmiddelen en diervoeders
Levensmiddelen en diervoeders die in de Gemeenschap worden ingevoerd om er in de handel te worden gebracht, dienen te voldoen aan de toepasselijke voorschriften van de levensmiddelenwetgeving dan wel aan de voorschriften die door de Gemeenschap als ten minste gelijkwaardig daaraan zijn aangemerkt, of, ingeval er een specifieke overeenkomst tussen de Gemeenschap en het land van uitvoer bestaat, aan de voorschriften daarvan.
Artikel 18
Traceerbaarheid
1. Levensmiddelen, diervoeders, voedselproducerende dieren en alle andere stoffen die bestemd zijn om in een levensmiddel of diervoeder te worden verwerkt of waarvan kan worden verwacht dat zij daarin worden verwerkt, zijn in alle stadia van de productie, verwerking en distributie traceerbaar.
(…)
4. Levensmiddelen of diervoeders die in de Gemeenschap op de markt worden of vermoedelijk zullen worden gebracht, worden met het oog op hun traceerbaarheid adequaat geëtiketteerd of gekenmerkt door middel van relevante documentatie of informatie overeenkomstig de desbetreffende voorschriften van meer specifieke bepalingen.
(…)
Verordening (EG) 853/2004
Artikel 4
Registratie en erkenning van inrichtingen
1. Exploitanten van levensmiddelenbedrijven brengen alleen in de Gemeenschap vervaardigde producten van dierlijke oorsprong in de handel, indien ze uitsluitend bewerkt en gehanteerd zijn in inrichtingen:
a. a) die voldoen aan de toepasselijke voorschriften van Verordening (EG) nr. 852/2004, van de bijlagen II en III bij deze verordening en andere toepasselijke voorschriften van de levensmiddelenwetgeving; en
b) die door de bevoegde autoriteit geregistreerd of, indien lid 2 zulks vereist, erkend zijn.
2. Onverminderd artikel 6, lid 3, van Verordening (EG) nr. 852/2004, mogen inrichtingen waar de producten van dierlijke oorsprong worden gehanteerd waarvoor bijlage III voorschriften bevat, niet in bedrijf zijn, tenzij de bevoegde autoriteit ze overeenkomstig lid 3 heeft erkend, met uitzondering van inrichtingen waarin uitsluitend handelingen worden verricht met betrekking tot:
a. a) primaire productie;
b) vervoer;
c) de opslag van producten waarvoor geen opslag met geconditioneerde temperatuur vereist is; of
d) kleinhandel, met uitzondering van de verrichtingen waarop deze verordening overeenkomstig artikel 1, lid 5, onder b), van toepassing is.
3. Een inrichting die aan de in lid 2 bedoelde erkenning is onderworpen, mag niet in bedrijf zijn, tenzij de bevoegde autoriteit, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 854/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke voorschriften voor de organisatie van de officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (…):
a. a) de inrichting erkend heeft na een inspectiebezoek ter plaatse; of
b) de inrichting voorwaardelijk erkend heeft.
(…)
Artikel 5
Gezondheids- en identificatiemerken
1. Exploitanten van levensmiddelenbedrijven brengen producten van dierlijke oorsprong die gehanteerd zijn in een inrichting die overeenkomstig artikel 4, lid 2, moet worden erkend, alleen in de handel met:
(…) of
b) wanneer genoemde verordening niet in het aanbrengen van een gezondheidsmerk voorziet, een identificatiemerk aangebracht overeenkomstig bijlage II, sectie I, van deze verordening.
2. Exploitanten van levensmiddelenbedrijven mogen alleen een identificatiemerk op een product van dierlijke oorsprong aanbrengen indien dat product in overeenstemming met deze verordening is vervaardigd in inrichtingen die voldoen aan de voorschriften van artikel 4.
(…)
Artikel 6
Producten van dierlijke oorsprong van buiten de Gemeenschap
1. Exploitanten van levensmiddelenbedrijven die producten van dierlijke oorsprong invoeren uit derde landen, zorgen ervoor dat die invoer uitsluitend geschiedt indien:
(…)
c) het product voldoet aan:
i. i) de voorschriften van deze verordening, met inbegrip van de voorschriften van artikel 5 betreffende gezondheids- en identificatiemerken;
ii) de voorschriften van Verordening (EG) nr. 852/2004 en
iii) de invoervoorwaarden die zijn vastgesteld overeenkomstig de communautaire wetgeving inzake de invoercontroles op levensmiddelen van dierlijke oorsprong, (…)
(…)
BIJLAGE II
VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE VERSCHEIDENE PRODUCTEN
VAN DIERLIJKE OORSPRONG
SECTIE I: IDENTIFICATIEMERKEN
Wanneer zulks overeenkomstig de artikelen 5 en 6 vereist is, moeten, onverminderd het bepaalde in bijlage III, exploitanten van levensmiddelenbedrijven ervoor zorgen dat producten van dierlijke oorsprong een identificatiemerk dragen in overeenstemming met de onderstaande bepalingen.
A. AANBRENGEN VAN HET IDENTIFICATIEMERK
1. Het identificatiemerk wordt aangebracht voordat het product de inrichting verlaat.
(…)
4. Exploitanten van levensmiddelenbedrijven moeten, overeenkomstig artikel 18 van Verordening (EG) nr. 178/2002, beschikken over systemen en procedures om de exploitanten van levensmiddelenbedrijven van wie zij producten van dierlijke oorsprong hebben ontvangen of aan wie zij dergelijke producten hebben geleverd, te identificeren.
B. VORM VAN HET IDENTIFICATIEMERK
5. Het merk moet leesbaar en onuitwisbaar en in duidelijke cijfer- en lettertekens worden aangebracht. Het moet duidelijk zichtbaar zijn voor de bevoegde autoriteiten.
(…)
7. Het merk moet het erkenningsnummer van de inrichting vermelden. Indien een inrichting zowel levensmiddelen waarop deze verordening van toepassing is, als levensmiddelen waarvoor dat niet het geval is, produceert, kan de exploitant van het levensmiddelenbedrijf hetzelfde identificatiemerk op beide soorten levensmiddelen aanbrengen.
(…)
Verordening (EU) 2017/625
Artikel 1
Onderwerp en toepassingsgebied
1. Bij deze verordening worden voorschriften vastgesteld voor:
a. a) de uitvoering van officiële controles en andere officiële activiteiten door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten;
(…)
2. Deze verordening is van toepassing op officiële controles op naleving van de op Unieniveau of door de lidstaten ter uitvoering van Uniewetgeving vastgestelde regels op de volgende gebieden:
a. a) levensmiddelen en voedselveiligheid, (…)
(…)
Artikel 4
Aanwijzing van bevoegde autoriteiten
1. De lidstaten wijzen voor elk van de gebieden waarop de in artikel 1, lid 2, bedoelde regels van toepassing zijn, de bevoegde autoriteit of autoriteiten aan waaraan zij de verantwoordelijkheid voor de organisatie of uitvoering van officiële controles en andere officiële activiteiten opdragen.
2. Wanneer een lidstaat de verantwoordelijkheid voor de organisatie of uitvoering van officiële controles of andere officiële activiteiten voor hetzelfde gebied aan meer dan een bevoegde autoriteit op nationaal, regionaal of plaatselijk niveau opdraagt, of wanneer de overeenkomstig lid 1 aangewezen bevoegde autoriteiten uit hoofde van die aanwijzing specifieke verantwoordelijkheden voor officiële controles of andere officiële activiteiten aan andere openbare autoriteiten mogen overdragen, moet de lidstaat:
a. a) zorgen voor doelmatige en doeltreffende coördinatie tussen alle betrokken autoriteiten en de consistentie en doeltreffendheid van de officiële controles of andere officiële activiteiten op zijn hele grondgebied waarborgen, en
b) één instantie aanwijzen, conform de constitutionele voorschriften van de betrokken lidstaat, die verantwoordelijk is voor de coördinatie van de samenwerking en de contacten met de Commissie en met de andere lidstaten in verband met officiële controles en andere officiële activiteiten die op de in artikel 1, lid 2, bedoelde gebieden worden verricht.
(…)
Artikel 47
Dieren en goederen die aan officiële controles aan grenscontroleposten onderworpen zijn
1. Om naleving van de in artikel 1, lid 2, bedoelde regels te verifiëren, verrichten de bevoegde autoriteiten officiële controles aan de grenscontrolepost van eerste binnenkomst in de Unie, op elke zending van de volgende categorieën dieren en goederen die de Unie binnenkomen:
(…)
b) producten van dierlijke oorsprong, levende producten en dierlijke bijproducten;
(…)
Artikel 49
Officiële controles aan grenscontroleposten
1. Om te controleren of is voldaan aan de toepasselijke vereisten uit hoofde van de in artikel 1, lid 2, bedoelde regels verrichten de bevoegde autoriteiten bij aankomst van de zending aan de grenscontrolepost officiële controles van de zendingen van de in artikel 47, lid 1, bedoelde categorieën dieren en goederen. Die officiële controles omvatten documentencontroles, overeenstemmingscontroles en materiële controles.
2. Materiële controles worden verricht:
(…)
b) door een officiële dierenarts of door personeel dat overeenkomstig de in lid 5 bedoelde vereisten is opgeleid in veterinaire zaken en dat daarvoor is aangewezen door de bevoegde autoriteiten, wanneer die controles betrekking hebben op waterdieren, andere dan de onder a) genoemde producten van dierlijke oorsprong, levende producten of dierlijke bijproducten;
(…)
Artikel 66
Maatregelen die moeten worden genomen indien niet-conforme zendingen de Unie binnenkomen
1. Indien zendingen dieren of goederen die niet aan de in artikel 1, lid 2, bedoelde regels voldoen de Unie binnenkomen, worden deze door de bevoegde autoriteiten in officiële bewaring genomen en wordt de binnenkomst in de Unie geweigerd.
Zo nodig worden die zendingen, in afwachting van een verder besluit, door de bevoegde autoriteiten in afzondering of quarantaine geplaatst en worden de daarin opgenomen dieren onder passende omstandigheden gehouden, verzorgd of behandeld. Indien mogelijk houden de bevoegde autoriteiten er ook rekening mee dat bepaalde soorten goederen bijzondere zorg behoeven.
(…)
3. Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde zending geeft de bevoegde autoriteit onverwijld de voor de zending verantwoordelijke ondernemer de opdracht:
a. a) de zending te vernietigen;
b) de zending overeenkomstig artikel 72, leden 1 en 2, door te zenden naar een plaats buiten de Unie, of
c) de zending overeenkomstig artikel 71, leden 1 en 2, te onderwerpen aan een speciale behandeling of aan andere maatregelen die noodzakelijk zijn om aan de in artikel 1, lid 2, bedoelde regels te voldoen en de zending in voorkomend geval te bestemmen voor andere doeleinden dan die waarvoor zij oorspronkelijk was bestemd.
Elke in de eerste alinea, onder a), b) en c), genoemde actie wordt verricht met inachtneming van de in artikel 1, lid 2, bedoelde regels, (…)
Artikel 68
Opvolging van besluiten die worden genomen in verband met niet-conforme zendingen die uit derde landen de Unie binnenkomen
1. De bevoegde autoriteiten:
a. a) maken de officiële certificaten en in voorkomend geval andere relevante documenten die de zendingen waarvoor maatregelen uit hoofde van artikel 66, leden 3 en 6, en artikel 67 zijn genomen vergezellen, ongeldig, en
b) werken overeenkomstig de artikelen 102 tot en met 108 samen om nadere maatregelen te nemen die noodzakelijk zijn om te voorkomen dat zendingen waarvan de binnenkomst in de Unie overeenkomstig artikel 66, lid 1, is geweigerd, opnieuw in de Unie kunnen worden ingevoerd.
2. De bevoegde autoriteiten in de lidstaat waarin de officiële controles zijn uitgevoerd, zien toe op de toepassing van de overeenkomstig artikel 66, leden 3 en 6, en artikel 67 gelaste maatregelen om te waarborgen dat de zending tijdens of in afwachting van de toepassing van die maatregelen geen negatieve gevolgen voor de gezondheid van mensen, dieren of planten, het dierenwelzijn of het milieu heeft.
Zo nodig wordt die toepassing voltooid onder toezicht van de bevoegde autoriteiten van een andere lidstaat.
Artikel 137
Algemene handhavingsverplichtingen van de bevoegde autoriteiten
(…)
2. Wanneer niet-naleving wordt vermoed, doen de bevoegde autoriteiten onderzoek om dat vermoeden te bevestigen of weg te nemen.
3. Indien nodig omvatten de overeenkomstig lid 2 ondernomen acties:
(…)
b) de officiële inbewaringneming van dieren en goederen en niet-toegestane stoffen en producten, indien passend.
Artikel 138
Acties in geval van vastgestelde niet-naleving
1. Wanneer niet-naleving is vastgesteld, nemen de bevoegde autoriteiten:
(…)
b) passende maatregelen om te waarborgen dat de betrokken exploitant de niet-naleving verhelpt en vermijdt dat dergelijke niet-naleving zich opnieuw voordoet.
In hun besluit over de te nemen maatregelen houden de bevoegde autoriteiten rekening met de aard van de niet-naleving en met de antecedenten van de exploitant op het gebied van naleving.
2. Bij het optreden van de bevoegde autoriteiten overeenkomstig lid 1 van dit artikel nemen zij alle maatregelen die zij passend achten om naleving van de in artikel 1, lid 2, bedoelde voorschriften te waarborgen, onder meer maar niet beperkt tot het volgende:
(…)
c) het gelasten van behandelingen van goederen, aanpassing van etiketten of verstrekking van corrigerende informatie aan consumenten;
(…)
g) het gelasten van het terugroepen, uit de handel nemen, verwijderen en vernietigen van goederen en, indien passend, het toestaan dat goederen voor andere doeleinden worden gebruikt dan waarvoor zij oorspronkelijk waren bestemd;
(…)
Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/625
Artikel 10
Bijzondere voorwaarden voor visserijproducten
Zendingen visserijproducten waarvoor in de posten 0301, 0302, 0303, 0304, 0305, 0306, 0307, 0308, 1504, 1516, 1603, 1604, 1605 of 2106 van bijlage I, tweede deel, bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 GN-codes zijn vastgesteld, mogen de Unie alleen binnenkomen om in de handel te worden gebracht als zij in elk stadium van de productie zijn verkregen of bereid in een inrichting op het land, een fabrieksvaartuig of een vriesvaartuig, of zijn opgeslagen in een koelruimte of een reeferschip die of dat wordt vermeld in een lijst die overeenkomstig artikel 127, lid 3, onder e), van Verordening (EU) 2017/625 is opgesteld en die door de Commissie is bekendgemaakt.
Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2130
Artikel 3
Gedetailleerde regels inzake de overeenstemmingscontroles
1. Tijdens de overeenstemmingscontroles van de in artikel 1 bedoelde zendingen dieren en goederen controleert de bevoegde autoriteit of de volgende elementen overeenstemmen met de informatie in de officiële certificaten, de officiële verklaringen en de andere documenten die de zendingen vergezellen:
(…)
d) de passende stempels en identificatiemerken of -codes, indien van toepassing,
(…)
Warenwetbesluit uitvoering verordening officiële controles en andere officiële activiteiten
Artikel 3
1. Tenzij bij ministeriële regeling anders is bepaald, is Onze Minister de bevoegde autoriteit, bedoeld in artikel 4 van verordening (EU) 2017/625.
2. Bij ministeriële regeling kan een instantie als bedoeld in artikel 4, tweede lid, onderdeel b, van verordening (EU) 2017/625 worden aangewezen.
Warenwetregeling veterinaire controles derde landen 2018
Artikel 6
De Regeling mandaat aan IG-NVWA inzake het verlenen, schorsen en intrekken van bepaalde erkenningen wordt ingetrokken.
Officiële inbewaringneming van producten (Code BPR 21, versie 12)
3.3
Herstel van een geconstateerde omissie in de documentencontrole
  • Een omissie geconstateerd tijdens de D-controle kan na het overleggen van een vervangend certificaat (dat voldoet aan de eisen genoemd in Art. 5 van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/628) of document of een deugdelijke originele aanvullende verklaring op het oorspronkelijke certificaat, afgegeven door de certificerende instantie in het land van herkomst, door de officiële dierenarts worden hersteld. Zie bijlage II van BPR-18.
  • Een vervangend certificaat of document of een originele aanvullende verklaring kan uitsluitend worden geaccepteerd wanneer deze informatie bevat waarvan duidelijk is, dat de certificerende ambtenaar hiervan persoonlijk kennis heeft kunnen nemen en dit heeft kunnen controleren.
  • Het vervangend certificaat of document moet aan de volgende eisen voldoen:
o Er moet duidelijk op staan dat het een vervanging is voor het eerder opgemaakte certificaat.
o Het moet refereren naar het nummer (unieke code als vermeld in art. 89, lid 1 onder a) van Vo(EU) 2017/625) en de afgiftedatum van het certificaat dat het vervangt.
o Het moet een nieuw uniek nummer hebben en moet gedateerd zijn op de daadwerkelijke afgiftedatum.
o Het moet in een originele papieren versie worden aangeboden of als elektronisch vervangend certificaat via IMSOC.
 De originele aanvullende verklaring moet duidelijk verwijzen naar het officiële certificaat of document.