Op 9 november 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2000 en ten tijde van de zitting preventief gedetineerd in Detentiecentrum Rotterdam. De verdachte werd beschuldigd van diefstal met geweld, waarbij de officier van justitie een gevangenisstraf van 8 maanden eiste, waarvan 2 maanden voorwaardelijk. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend kon worden bewezen. De verklaringen van de drie aangevers waren inconsistent en niet eenduidig, en bovendien was er twijfel over de identiteit van de verdachte op camerabeelden. Hierdoor kon de rechtbank niet vaststellen dat de verdachte het feit had begaan, wat leidde tot vrijspraak.
Daarnaast was er een benadeelde partij die een schadevergoeding van €290,- vorderde. Aangezien de verdachte werd vrijgesproken, verklaarde de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf afgewezen, omdat de verdachte niet was veroordeeld voor het ten laste gelegde feit. Het vonnis werd uitgesproken door een meervoudige kamer van de rechtbank, met de voorzitter en twee andere rechters.