ECLI:NL:RBROT:2022:10668

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 november 2022
Publicatiedatum
7 december 2022
Zaaknummer
10/195012-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling in een strafzaak met betrekking tot diefstal en witwassen

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 november 2022 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 2000 en ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde witwassen, maar heeft hem wel veroordeeld voor medeplichtigheid aan diefstal, vergezeld van geweld of bedreiging met geweld. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en deelname aan ambulante behandeling.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 1 augustus 2022 betrokken was bij een beroving waarbij geweld werd gebruikt. De verdachte bevond zich in de nabijheid van de beroving en heeft, samen met medeverdachten, de buit vervoerd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk behulpzaam is geweest bij de beroving, ondanks zijn ontkenning van betrokkenheid. De rechtbank heeft de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig geacht en concludeerde dat hij wist van de beroving en opzettelijk handelde.

De vordering van de benadeelde partij is deels toegewezen, waarbij de rechtbank de immateriële schade heeft vastgesteld op € 1.000,-. De verdachte is hoofdelijk aansprakelijk voor de schadevergoeding, en de rechtbank heeft de verbeurdverklaring van het in beslag genomen geldbedrag bevolen. De rechtbank heeft ook de toepasselijke wettelijke voorschriften genoemd, waaronder artikelen uit het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/195012-22
Datum uitspraak: 23 november 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 2000,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel,
raadsman mr. H.O. den Otter, advocaat te Arnhem.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 9 november 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. T.J. Lindhout heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar en als bijzondere voorwaarden een meldplicht en meewerken aan ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, schuldhulpverlening en dagbesteding.

4..Feit 1: waardering van het bewijs

De rechtbank bespreekt feit 2 hierna onder 5.
4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit vanwege het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. De verdachte ontkent enige betrokkenheid bij het ten laste gelegde. Hij stelt dat hij samen met de medeverdachte in een auto zat toen zij een beroving zagen plaatsvinden. De verdachte en de medeverdachten raakten in paniek en reden daarom weg. Vervolgens werden door de daders van de beroving twee tassen met – naar later blijkt – daarin de buit tegelijkertijd door het geopende raam van de wegrijdende auto gegooid. Dit handelen levert in geen zin opzet op de gepleegde beroving op en ook niet op het behulpzaam zijn daaraan. Voor wat betreft het ten laste gelegde witwassen heeft de verdediging betoogd dat op basis van het dossier niet kan worden geconcludeerd dat sprake is van verhullingshandelingen.
4.2.2.
Beoordeling
De aangever is op 1 augustus 2022 te Rotterdam met geweld en onder bedreiging van een vuurwapen beroofd van zijn tassen met daarin een geldbedrag en andere goederen. De verdachte bevond zich op dat moment met twee medeverdachten in een auto, vlak bij waar de beroving plaatsvond. Hij zag, naar eigen zeggen, de beroving plaatsvinden. De geroofde tassen zijn door de daders van de beroving in de auto gegooid en de verdachte is met zijn medeverdachten in die auto, met daarin de buit, vervolgens van de plaats van de beroving weggereden. De rechtbank merkt deze handelingen aan als behulpzaam zijn bij de beroving.
De vraag die dan nog voorligt is of de handelingen van de verdachte ook kunnen worden gekwalificeerd als medeplichtigheid aan de beroving. In dat verband heeft de verdediging aangevoerd dat opzet op de beroving en op het helpen daarbij ontbreekt. De verdachte heeft immers verklaard vooraf niets te hebben geweten van deze beroving, te zijn verrast door het in de auto gooien van de tassen met geld door de daders en dat zij vanwege paniek zijn weggereden. In diezelfde paniek is hij ook weggevlucht voor de politie die hen na de beroving achtervolgde en blijven wegvluchten.
De rechtbank acht deze verklaring ongeloofwaardig en leidt uit de feitelijke gang van zaken af dat het niet anders kan dan dat de verdachte weet had van de beroving en daarbij opzettelijk behulpzaam is geweest. Zij neemt daarbij het volgende in aanmerking.
Het is zeer onwaarschijnlijk dat daders, die zichzelf er toe hebben aangezet een beroving te plegen, met alle risico’s van dien, direct daarna de geroofde buit in een wegrijdende auto gooien, waarin personen zitten die zij niet kennen en waar zij geen afspraken mee hebben. Zij zouden daarmee immers hun buit direct weer kwijt zijn. Van enige omstandigheid die hen daartoe zou hebben kunnen nopen, is niet gebleken. Het lijkt overigens ook fysiek onmogelijk om twee flinke en gevulde tassen – een rugtas en de shopper – gelijktijdig door het zijraam van een wegrijdende auto te gooien, zoals de verdachte heeft verklaard.
Dat de verdachte en zijn medeverdachten volkomen verrast werden door het in de auto gooien van de buit wordt vervolgens gelogenstraft door hun gedrag daarna. Het had dan immers voor de hand gelegen het slachtoffer van de beroving te helpen en de buit aan hem terug te geven, of minst genomen te proberen de buit zo snel mogelijk bij de politie in te leveren. De verdachten doen het tegenovergestelde. Ze rijden meteen weg met de buit. Wanneer zij vervolgens door de politie worden achtervolgd, stoppen zij niet, maar blijven met hoge snelheden doorrijden. Zij blijven aldus direct contact met de politie juist ontlopen, tot dat ze uiteindelijk, na uit de auto te zijn gerend, kunnen worden aangehouden.
Uit deze gang van zaken concludeert de rechtbank dat de verdachte wel op de hoogte was van de beroving en daarbij opzettelijk behulpzaam is geweest door aldaar met de auto klaar te staan en de buit te vervoeren. Medeplichtigheid aan de beroving is daarmee bewezen.
4.2.3.
Conclusie
Bewezen is het onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1. subsidiair:
één of meerder onbekend gebleven personen op 1 augustus 2022 te
Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, een tas en telefoonlader en parfum en een hoeveelheid geld, die aan [slachtoffer01] , toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd vergezeld van geweld of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer01] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken
bij het plegen van welk misdrijf verdachte op 1 augustus 2022 te Rotterdam opzettelijk behulpzaam is geweest , door met een personenauto in de nabije omgeving te wachten en het verkregen geldbedrag over te nemen en (vervolgens) weg te rijden met voornoemd geldbedrag en goederen ;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
4.3.1.
Het onder 1 bewezen feit levert op:

1..subsidiair,

medeplichtigheid aan diefstal, vergezeld van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;

5..Feit 2: vrijspraak en ontslag van alle rechtsvervolging

Met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde witwassen overweegt de rechtbank het
volgende. De verdachte heeft met buitgemaakt geld in een auto gereden. Uit de
bewezenverklaring van feit 1 (subsidiair) volgt dat het hierbij gaat om onmiddellijk uit eigen
misdrijf afkomstig geld.
Anders dan de officier van justitie stelt is voor verhullen of verbergen, als bedoeld in het eerste deel van de tenlastelegging, geen bewijs voor handen zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Het verwerven en voorhanden hebben van het buitgemaakte geld kan voorts, nu het gaat om uit eigen misdrijf verkregen geld, niet apart nog als witwassen worden gekwalificeerd. Het eenvoudig witwassen als bedoeld in artikel 420 bis.1 van het Wetboek van Strafrecht is niet tenlastegelegde. Voor dit deel van de tenlastelegging onder feit 2 zal de verdachte daarom worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

6..Strafbaarheid feit

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 bewezen feit uitsluiten.
Het onder 1 bewezen feit is dus strafbaar.
Het na “dan wel” onder 2 tenlastegelegde is niet strafbaar vanwege een kwalificatie uitsluitingsgrond.

7..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8..Motivering straf

8.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte is medeplichtig geweest aan een beroving. Dit is een ernstig strafbaar feit. De beroving vond op klaarlichte dag op de openbare weg plaats. Daarbij is een vuurwapen gebruikt. Het slachtoffer is angst aangejaagd en schade toegebracht. Daarnaast brengen dit soort misdrijven gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving teweeg. Door zijn handelen heeft de verdachte een belangrijke bijdrage geleverd aan de voltooiing van de beroving. Tijdens de achtervolging door de politie is (een deel van) de buit tijdens de vlucht uit het raam gegooid. Dit heeft voor gevaarlijke situaties op de weg gezorgd, omdat andere weggebruikers stopten om geld op te rapen.
Dit rekent de rechtbank de verdachte aan.
8.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
8.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 20 oktober 2022, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
8.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 4 november 2022. Dit rapport houdt het volgende in.
De reclassering adviseert aan de verdachte een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen. Er lijken op vrijwel alle leefgebieden problemen te zijn. Het ontbreekt de verdachte aan een structurele dagbesteding, hij heeft geen eigen huisvesting, geen inkomen en er is sprake van schulden. Daarnaast heeft de verdachte vrienden met een justitieel verleden. De verdachte heeft een verstandelijke beperking en lijkt problemen te hebben met zijn impulscontrole en het overzien van de gevolgen van zijn gedrag. De verdachte heeft begeleiding op maat nodig. De verdachte zegt gemotiveerd te zijn ten aanzien van hulp, maar de inschatting is dat indien de begeleiding niet aansluit bij de wens van de verdachte er een kans bestaat dat de verdachte zich zou kunnen onttrekken aan de voorwaarden. Het recidiverisico wordt voorts hoog geschat.
8.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Daarnaast heeft de rechtbank rekening gehouden met het strafblad en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De reclassering heeft geadviseerd aan de verdachte een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen. Hoewel de rechtbank haar bedenkingen heeft bij de haalbaarheid van dat advies, zeker gezien de houding van de verdachte daaromtrent, vindt de rechtbank het van belang de verdachte nog een kans geven, mede om zo verdere recidive zo veel mogelijk te voorkomen. De rechtbank zal daarom een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte en zijn al langer durende problematiek vindt de rechtbank met de officier van justitie een proeftijd van drie jaar aangewezen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf, waaronder de hieronder besproken verbeurdverklaring, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

9..In beslag genomen voorwerpen

9.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het in beslag genomen geldbedrag verbeurd te verklaren.
9.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft betoogd het in beslag genomen geldbedrag aan de verdachte terug te geven, nu dit geldbedrag niet onderdeel was van de buit, maar eigen inkomsten betrof.
9.3.
Beoordeling
Het in beslag genomen geldbedrag zal worden verbeurd verklaard. De bewezen feiten zijn met ook met betrekking tot dit geldbedrag begaan.

10..Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde01] ter zake van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 100.000 aan materiële schade en een vergoeding van € 20.000 aan immateriële schade.
10.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, nu de vordering onvoldoende is onderbouwd.
10.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft betoogd dat vanwege de bepleite vrijspraak de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen, dan wel dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk dient et worden verklaard.
10.3.
Beoordeling
Ten aanzien van de materieel gevorderde schade
Nu de benadeelde partij dit deel van de vordering niet voldoende heeft onderbouwd zal zij daarin niet ontvankelijk worden verklaard. Nader onderzoek zou deze strafrechtelijke procedure te zwaar belasten en de vordering kan daarom slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ten aanzien van de immaterieel gevorderde schade
Vast staat dat door de benadeelde partij door het bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De rechtbank stelt die immateriële schade, mede in aanmerking nemend het aandeel van de verdachte als medeplichtige, naar billijkheid vast op € 1000,-. Voor het overige zal de vordering worden afgewezen.
Omdat de verdachte de strafbare feiten ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend, samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededaders de benadeelde partij betalen is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
Nu de vordering deels wordt toegewezen zal de verdachte worden veroordeeld in de proceskosten door de benadeelde partij voor de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 1 augustus 2022.
Tevens zal de rechtbank de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen.

11..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 48, 55, 56, 312 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

12..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

13..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2, eerste deel, tot de woorden “dan wel” ten laste gelegde, heeft begaan;
stelt vast dat het onder 2, tweede deel, na de woorden “dan wel” ten laste gelegde geen strafbaar feit oplevert en ontslaat de verdachte ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het onder 1 bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
2 (twee) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
3 jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
2. de veroordeelde zal zich onder ambulante behandeling stellen van het Forensisch FACT-LVB-team (ForFACT-LVB) of een soortgelijke zorgverlener voor zijn problematiek en meewerken aan een nieuw diagnostisch onderzoek, gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering in overleg met de zorgverlener verantwoord vindt;
3. de veroordeelde zal verblijven in de instelling voor begeleid wonen/maatschappelijke opvang van Humanitas Homerun Groningen, of een soortgelijke instelling, en zal zich houden aan de aanwijzingen die door of namens de directeur van die instelling worden gegeven, gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de directeur van die instelling verantwoord vindt;
4. de veroordeelde zal meewerken aan schuldhulpverlening;
5. de veroordeelde zal meewerken aan het vinden en behouden van dagbesteding;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor feit 1:
1. EUR IBG 01-08-2022
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededaders, zo, dat als de één betaalt de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde01] , te betalen een bedrag van
€ 1.000,-, (zegge: duizend euro),bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 1 augustus 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst af het door de benadeelde partij [benadeelde01] meer of anders gevorderde aan immateriële schade;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde01] niet-ontvankelijk in de vordering van materiële schade;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [benadeelde01] gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde01] te betalen
€ 1.000,- (zegge: duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1augustus 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 1.000,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor maximaal
20 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.G. van de Kragt, voorzitter,
en mrs. G.P. van de Beek en J. van de Klashorst, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.E. Scholtens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij, op of omstreeks 1 augustus 2022 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een tas en/ of telefoonlader en/ of parfum en/ of een (grote) hoeveelheid geld, in elk
geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer01] , in
elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk
toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/ of
gevolgd van geweld en/ of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer01] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te
maken, of om, bij
betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf
hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te
verzekeren, door
een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan die
[slachtoffer01] te tonen en/of op hem te richten en/of gericht te houden;
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2
ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair:
één of meerder onbekend gebleven personen op of omstreeks 1 augustus 2022 te
Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een tas en/ of telefoonlader en/ of parfum en/ of een (grote) hoeveelheid geld, in elk
geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer01] , in
elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk
toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/ of gevolgd van
geweld of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer01] , gepleegd met het
oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/ of gemakkelijk te maken en/ of om, bij
betrapping op heterdaad, aan zichelf en/ of andere deelnemers aan dat misdrijf
hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren
bij en/ of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks
1 augustus 2022 te Rotterdam
opzettelijk behulpzaam is geweest en/ of opzettelijk gelegenheid, middelen
en/of inlichtingen heeft verschaft, door met een personenauto in de nabije
omgeving te wachten en/of de/het verkregen geldbedrag(en) over te nemen en/of
(vervolgens) weg te rijden met voornoemd geldbedrag en/of goederen althans het
wegnemen van het verkregen geldbedragen en/ of goederen mogelijk te maken
en/ of te vergemakkelijken;
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht)
2
hij op of omstreeks 1 augustus 2022, te Rotterdam tezamen en
in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
(van) een grote hoeveelheid geld, althans enig geldbedrag, te weten
- een geldbedrag van in totaal 4990 euro (op/nabij de snelweg) en/of
- een geldbedrag van 2700 euro (bij [medeverdachte01] ), en/of
- een geldbedrag van 440 euro (bij [medeverdachte02] ), en/ of
- een geldbedrag van 2700 euro (bij [verdachte01] ), en/ of
- een geldbedrag van 31.490 euro (in de auto), en/of
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats, en/of de vervreemding
en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of
heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op dit/deze voorwerp(en)
waren en/of
heeft verborgen en/of verhuld wie dit/deze voorwerp(en) voorhanden heeft/hebben
gehad,
dan wel
(van) een grote hoeveelheid geld, althans enig geldbedrag, te weten
- een geldbedrag van in totaal 4990 euro (op/nabij de snelweg) en/of
- een geldbedrag van 2700 euro (bij [medeverdachte01] ), en/of
- een geldbedrag van 440 euro (bij [medeverdachte02] ), en/ of
- een geldbedrag van 2700 euro (bij [verdachte01] ), en/ of
- een geldbedrag van 31.490 euro (in de auto), en/of
heeft/hebben verworven en/of voorhanden heeft/hebben gehad, en/of
heeft/hebben
overgedragen en/of heeft/hebben omgezet, en/of van voornoemde voorwerp(en)
gebruik heeft/hebben gemaakt,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) dat dat/die
voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig
misdrijf;
(art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)