2.4Naar aanleiding van een door [gedaagde] jegens [eiseres] gedane klacht heeft de Geschillencommissie bij wege van bindend advies op 15 april 2021 als volgt overwogen en beslist:
“(…)
De commissie heeft kennis genomen van de overgelegde stukken.
(…)
Het geschil betreft de vergoeding van het verschil tussen het uurtarief van de ondernemer en het maximale uurtarief vergoed door de Belastingdienst (kinderopvangtoeslag) gedurende de periode van sluiting van de kinderopvanglocatie van de ondernemer wegens de Coronamaatregelen.
Standpunt van de consument
(…)
De dochter van de consument wordt sinds 4 september 2017 opgevangen op een locatie voor kinderopvang van de ondernemer.
In 2020 bedroeg het uurtarief van de ondernemer voor de dagopvang € 8,75. Het maximale uurtarief waarover door de Belastingdienst kinderopvangtoeslag wordt vergoed bedroeg in dat jaar € 8,17.
Door de sluiting van de kinderopvanglocatie op grond van de door de overheid uitgevaardigde Coronamaatregelen heeft de consument van 16 maart tot en met 11 mei 2020 geen gebruik kunnen maken van de opvang voor haar dochter. De consument oefent geen vitaal beroep uit waarvoor een uitzondering werd gemaakt.
De consument heeft de kosten van de opvang over de eerdergenoemde periode volledig doorbetaald. De consument heeft hiermee gehoor gegeven aan een dringende oproep vanuit de overheid. Die kosten werden grotendeels gecompenseerd door de kinderopvangtoeslag maar het verschil van € 0,58 per uur bleef voor rekening van de consument. Vanuit de overheid en de brancheorganisatie werd vervolgens een dringende oproep aan kinderopvangorganisaties gedaan om dit verschil aan de consument te vergoeden.
De ondernemer heeft dit echter geweigerd.
De consument stelt dat de ondernemer gehouden is haar te compenseren voor een dienst die haar niet geleverd is. De consument heeft zelf gedurende de sluiting de opvang van haar dochter moeten verzorgen, terwijl zij de ondernemer doorbetaalde. Dat er sprake is van een uitzonderlijke situatie voor kinderopvangorganisaties begrijpt de consument, maar dat geldt voor de consument net zo goed.
Het steekt de consument dat de ondernemer weigert een bijdrage te leveren aan de compensatieregeling die juist is ingesteld door de overheid om de kinderopvangbranche overeind te houden.
De consument stelt zich op het standpunt dat het algemeen wettelijk uitgangspunt geldt dat een partij bij een overeenkomst niet hoeft te betalen voor diensten die de andere partij niet levert. Daarvan is ook hier sprake ook al kon de ondernemer niet nakomen door de opgelegde sluiting.
Overmacht tast de mogelijkheid tot gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst niet aan. Iedere tekortkoming in de nakoming leidt tot ontbinding, ongeacht de reden waarom de ondernemer niet kon presteren. Gedeeltelijke ontbinding is gerechtvaardigd en leidt niet tot verregaande gevolgen voor de ondernemer. De vordering betreft immers een zeer beperkt bedrag en de overeenkomst wordt voortgezet.
De consument verlangt een vergoeding van € 207,87 van de ondernemer (11,2 uur opvang per dag x € 0,58 (verschil werkelijke uurtarief en maximale uurtarief) x 32 dagen niet genoten opvang).
(…)
Standpunt van de ondernemer
Voor het standpunt van de ondernemer verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De ondernemer heeft met ingang van 4 september 2017 een overeenkomst gesloten met de consument voor het bieden van kinderopvang aan haar dochter.
Op deze overeenkomst zijn de algemene voorwaarden van de ondernemer van toepassing. In artikel 10 van die voorwaarden is opgenomen:
“De contractant blijft de overeengekomen bedragen verschuldigd; ook in het geval de contractant de overeengekomen (delen) van de kindplaats(en) niet benut”.
In de periode van 16 maart tot en met 11 mei 2020 moesten alle kinderopvangcentra op last van de overheid worden gesloten, met uitzondering van opvang voor kinderen van ouders met een vitaal beroep.
De overheid heeft alle ouders die de facturen van kinderopvang hebben doorbetaald gecompenseerd voor een bedrag van € 8,17 per uur (het maximale uurtarief voor kinderopvangtoeslag).
Verschillende belangenorganisaties in de kinderopvang hebben kinderopvangcentra geadviseerd om het verschil tussen het overeengekomen uurtarief (dat van de ondernemer bedroeg in 2020 € 8,75) en het maximale uurtarief uit eigen zak aan ouders terug te betalen. De ondernemer heeft besloten dat advies (en geen plicht) niet over te nemen. De verplichte sluiting van kinderopvangcentra vormde voor de ondernemer een situatie van overmacht. Indien de ondernemer alle klanten het verschil tussen het overeengekomen uurtarief en het maximale uurtarief moet terugbetalen, dan resulteert dat voor hem in een acute financiële noodsituatie waarbij ook de continuïteit van de kinderopvang in gevaar komt.
(…)
Beoordeling van het geschil
(…) Van 16 maart tot en met 11 mei 2020 heeft de ondernemer vanwege een door de overheid uitgevaardigde Coronamaatregel zijn deuren voor kinderen moeten sluiten (met uitzondering voor kinderen van ouders met een vitaal beroep). Als gevolg hiervan heeft de consument geen gebruik kunnen maken van de opvang voor haar dochter door de ondernemer.
De consument heeft de opvangkosten doorbetaald en een vergoeding van het maximale uurtarief voor kinderopvangtoeslag van € 8,17 van de overheid ontvangen op grond van een compensatiemaatregel. Het verschil tussen het uurtarief van de ondernemer van € 8,75 en het maximale uurtarief is niet door de overheid vergoed.
De commissie dient te beoordelen of de consument een vergoeding voor dat deel van de kosten (van € 0,58 per uur) toekomt.
(…)
Partijen hebben een overeenkomst gesloten tot opvang van de dochter van de consument. Gedurende acht weken heeft de opvang niet plaatsgevonden maar heeft de consument daar wel voor betaald.
De ondernemer is daarmee tekort geschoten in de op hem rustende verplichting tot levering van kinderopvang tegenover de consument.
Dat die tekortkoming niet toerekenbaar is, is niet ter zake doende. Vaststaat dat de ondernemer geen prestatie heeft geleverd. De reden voor het niet presteren (overmacht) valt in de risicosfeer van de ondernemer. Een beroep op de algemene voorwaarden van de ondernemer kan niet slagen nu het niet benutten van de kinderopvangplaats niet aan de consument is te wijten maar aan de sluiting van de kinderopvanglocatie van de ondernemer voor ouders in niet vitale beroepen.
De tekortkoming in de nakoming leidt tot partiële ontbinding op de wijze en met de gevolgen zoals de consument die heeft verwoord. Op grond van de artikelen 6:265 lid 1 BW en 6:270 BW dient de overeenkomst tussen partijen ontbonden te worden voor zover zij ziet op de prestatie van de consument tot het betalen van een vergoeding boven het maximale uurtarief voor kinderopvangtoeslag over de weken waarin geen opvang heeft plaatsgevonden.
Dit leidt ertoe dat de ondernemer voor de periode van 16 maart tot en met 11 mei 2020 gehouden is tot terugbetaling aan de consument van een bedrag ad € 207,87 (zijnde 11,2 uur x € 0,58 x 32 dagen).
(…)
Beslissing
De commissie:
(…)
verklaart de klacht voor het overige gegrond;
bepaalt dat de ondernemer binnen één maand na de verzenddatum van dit advies aan de consument een bedrag ad € 207,87 dient terug te betalen;
bepaalt dat de ondernemer een bedrag van € 25,-- aan de consument dient te vergoeden ter zake van het klachtengeld;
(…)”.