In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 30 november 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Stichting Vestia en een huurder, aangeduid als [gedaagde01]. Vestia vorderde ontruiming van de woning van [gedaagde01] op basis van bedreigende teksten die hij op een muur en een doek had geschreven. De huurder had sinds 18 mei 2022 een woning gehuurd van Vestia en was eerder betrokken bij een huurovereenkomst die was beëindigd wegens dringend eigen gebruik. Vestia stelde dat de uitlatingen van [gedaagde01] in strijd waren met de algemene huurvoorwaarden, die fysiek of verbaal geweld en wangedrag tegen medewerkers van de verhuurder verbieden. Tijdens de mondelinge behandeling voerde Vestia aan dat de uitlatingen van [gedaagde01] niet alleen onacceptabel waren, maar ook een gevaar vormden voor de medewerkers van Vestia. De huurder betwistte echter de ernst van zijn uitlatingen en voerde aan dat het een eenmalige actie was, die hij direct had teruggedraaid door de teksten te verwijderen en excuses aan te bieden. De kantonrechter oordeelde dat, hoewel het gedrag van [gedaagde01] niet te rechtvaardigen was, de vordering tot ontruiming niet kon worden toegewezen. De rechter benadrukte dat de uitkomst van een eventuele bodemprocedure nog onvoldoende vaststond en dat een ontruiming diep ingrijpt in het leven van de huurder. De vordering van Vestia werd afgewezen, en de proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.