In deze zaak heeft verzoeker op 14 september 2022 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 van de Faillissementswet (Fw) en artikel 287b, eerste lid, Fw, met het doel een voorlopige voorziening te treffen. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek op 29 september 2022 bepaald, waarbij verzoeker en zijn schuldhulpverlener, alsook de vertegenwoordiger van de verweerster, aanwezig waren. Verzoeker vroeg om een voorlopige voorziening om te voorkomen dat het vonnis van 19 juli 2022 tot ontruiming van zijn woning ten uitvoer zou worden gelegd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker een aanzienlijke huurschuld heeft, maar dat hij voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij in staat is om de lopende huurtermijnen te voldoen. De rechtbank heeft daarbij de belangen van verzoeker, die in zijn huurwoning wil blijven wonen en het minnelijk schuldhulpverleningstraject wil doorlopen, afgewogen tegen de belangen van de verweerster, die het vonnis tot ontruiming wil uitvoeren. De rechtbank concludeert dat het belang van verzoeker zwaarder weegt, mits hij de huurtermijnen tijdig blijft voldoen.
De rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis opgeschort voor de duur van zes maanden, met de voorwaarde dat verzoeker de huurtermijnen tijdig betaalt. Tevens is verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kan hij in de toekomst een nieuw verzoek indienen. De uitspraak is gedaan door mr. B.J. Tideman en openbaar uitgesproken op 6 oktober 2022.